Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bezit, als niet bezittende

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bezit, als niet bezittende

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

In deze bijbelstudie willen we enkele overwegingen geven die betrekking hebben tot bezit. Kort gaan we na op welke wijze in de Bijbel tegen " bezit" wordt aangekeken.In het Oude en Nieuwe Testament staan enkele voorbeelden van op welke wijze Gods Woord het aardse bezit belicht en hoe het geloof één is met deze verwoording.

PREDIKANT VAN DE HERVORMDE GEMEENTE TE KATWIJK AAN ZEE

Terwijl al de stammen een erfdeel kregen in het land Kanaan was dit voor de stam van Levi niet het geval. De priesters en de levieten kregen geen erfdeel in het land Kanaan, omdat de Heere hun erfdeel was (Deuteronomium 18:1-2). Het natuurlijk besef zegt dat het oneerlijk is dat de geestelijken niet in de gelegenheid waren om aards bezit te verwerven.

De burgerlijke wetten omtrent het bezit onderstreepten het bovenstaande. Israëlieten konden door misoogsten of door wanbestuur hun bezit zijn kwijtgeraakt en zelfs als slaaf aan hun broeders zijn verkocht. Ten eerste was hier de wet van de losser. De nabestaande zou komen om zijn bloedverwant te lossen (Leviticus 25:24-25). We kunnen de geschiedenis van Ruth dan ook niet verstaan zonder deze lossingswet in ogenschouw te nemen. Ten tweede was hier de wet van het jubeljaar (Leviticus 25:8-22; 28). Indien de nabestaande het liet afweten en indien men zich ook door eigen arbeid niet vrij kon kopen, was er het jubeljaar. Eens in de vijftig jaar moesten de slaven onder de broeders worden vrijgelaten en kon ieder terugkeren naar zijn eigen bezitting en de oorspronkelijke verhoudingen zouden worden hersteld. We kunnen ons nauwelijks voorstellen wat dit voor de eigendomsverhou­ dingen betekent. We kunnen ons wel voorstellen dat landerijen tegen de tijd van het jubeljaar veel minder waarde in het economische verkeer hadden.

Er is nog een ander moment waarop we iets zien oplichten van de manier waarop het Oude Testament aankijkt tegen het bezit. Dat is in de bekende geschiedenis van Naboth (1 Koningen 21). Koning Achab wenst de wijngaard van Naboth in bezit te hebben. Hier is geen sprake van een overheidsbelang, maar van pure zelfzucht. Naboth geeft daarop het besliste antwoord: "Dat late de HEERE verre van mij zijn, dat ik u de erve van mijn vaderen geven zou." De (geloofs)moed van Naboth is indrukwekkend. Het was in het Oosten geen kleinigheid om een vorst te weerspreken. Naboth diende echter een hoger belang. Hij zag niet de grootheid van Achab, maar de grootte van zijn hemelse Koning. Dat maakte hem onverschrokken tegenover de aardse koning. Zijn "ja" tegen God deed hem "neen" zeggen tegen Achab.

Treffend is de geschiedenis van de dochters van Zelafead (Numeri 27:1-8). In het hoofdstuk hieraan voorafgaande lezen we hoe het land Kanaan reeds is verdeeld, voordat het volk Israël het land is binnengetrokken. ledere stam en ieder geslacht krijgt een erfdeel

van de Heere. De erfenis is echter niet voor de dochters. Alleen de zonen zullen van de Heere een erfdeel ontvangen. De dochters van Zelafead zullen geen erfdeel ontvangen, omdat hun vader in de woestijn is gestorven. Dit is voor hen een onverdraaglijke gedachte. Ze gaan naar Mozes, terwijl het land reeds verdeeld is. Opvallend is het antwoord dat deze dochters krijgen. De Heere Zelf antwoordt bij monde van Mozes dat deze vrouwen recht hebben gesproken. Ze ontvangen de erfenis die hun vader toegekomen zou zijn. Ze ontvangen niet een deel van de erfenis, maar ze krijgen het geheel. De wetgeving in Israël krijgt door dit verzoek van de vijf dochters van Zelafead een blijvende verandering. Voortaan zullen de dochters recht hebben op de erfenis van hun vader. In Handelingen 4 zien we een nieuwtestamentisch voorbeeld van de manier waarop gelovigen met hun bezit omgingen. Barnabas verkoopt een akker en geeft de opbrengst aan de gemeente, opdat de armen daarvan onderhouden zullen worden. Op het eerste gezicht zegt dit gebaar ons niets meer dan dat Barnabas door de Pinkstergeest een ruim hart heeft ontvangen. De liefde zoekt niet zichzelf, maar de ander. Ware rijkdom is niet dat we veel hebben, maar dat we veel kunnen missen. Door deze liefde is Barnabas werkelijk een zoon der vertroosting. Er is meer te zeggen. Er staat niet voor niets bij dat Barnabas een leviet was. De Heere toont Zijn genadekracht door een leviet te verzoenen en te vernieuwen. Deze vernieuwing blijkt ook hieruit dat hij zijn akker verkocht. Het is niet onwaarschijnlijk dat deze akker bij Jeruzalem had, omdat hij daar begraven wilde worden. Immers, als leviet mocht hij volgens de oudtestamentische wetgeving helemaal geen eigenaar van gronden zijn. Levieten woonden in de 48 steden, maar zij hadden geen erfdeel, omdat de Heere hun erfdeel was. Nu is de Pinkstergeest over Barnabas gekomen. Hij breekt met deze misstand. Hij neemt de inzettingen van de Hee­ re serieus. Dit gebaar is een mijlpaal in zijn geestelijke leven. Het is een overwinning over halfslachtigheid en zonde. Ondanks de nieuwtestamentische bedeling is er een respect voor de oudtestamentische inzettingen.

Lessen uoor het heden

Als wij het geheel van het voorgaande op ons in laten werken, komen de volgende lessen tot ons: Het Woord van God maakt ons op alle manieren duidelijk dat bezit niet absoluut is. Het bezit is geen verdienste van ons, maar het is een erve van de Heere. De christen bezit als niet bezittende. Hij leeft als een rentmeester namens de grote Eigenaar. Hij krijgt de taak meer of minder bezit te beheren en daar zo goed mogelijk mee om te gaan. We zijn tenslotte in Zijn dienst en wij hebben niets te vertellen. Deze geestelijke grondhouding verlost ons van alle bezitsdrang en van alle krampachtigheid om ons bezit in stand te houden.

In de Reformatie zien we dezelfde grondtonen. Een citaat van Calvijn: "Want indien de hemel ons vaderland is, wat is dan de aarde anders dan een oord van ballingschap? (...) Indien Gods tegenwoordigheid te genieten het hoogste geluk is, is het dan niet ellendig haar te missen? (...) Dus wanneer het aardse leven met het hemelse vergeleken wordt, is het niet twijfelachtig of het moet gemakkelijk veracht en vertreden worden. Ongetwijfeld moet men het nooit haten, tenzij in zoverre het ons aan de zonde onderworpen houdt; ofschoon ook die haat eigenlijk niet tegen het leven zelf gekeerd moet worden" (Institutie m, ix, 4).

'Barnabas heeft ondanks de nieuwtestamentische bedeling respect voor de oudtestamentische inzettingen.'

Voor het bezit leren wij dat ten eerste dat het een zaak van geloof is en het dienen van God. De houding van Naboth was niet ingegeven door liefde voor een stukje grond, maar door liefde tot God en Zijn wetten. Dat maakt ook de omgang met zwarte grond tot een heilige zaak. Ten tweede leren we uit deze historie dat het bezit in Gods handen is. Het is veelzeg-

gend dat er wordt gesproken van "erve." Wat wij bezitten hebben wij als een erfenis van God gekregen.

De heilige relativering van het aardse goed gaat samen met de geestelijke duiding van het aardse goed. Oudtestamentisch zag men het aardse bezit als een "erve der vaderen", als een bezit dat de Heere aan ons in de lijn van de geslachten heeft toegewezen. Als onze voorgeslachten in afhankelijkheid van de Heere bezit hebben verworven, moet dat ons extra zuinig maken op dit bezit, zodat we ons ook op een geestelijke manier verantwoordelijk weten voor het historische familiebezit. In de voorgaande opmerking ligt ook een aansluiting naar burgerlijk verzet tegen een al te opdringerige overheid. De geestelijke grondhouding van de christen doet het burgerlijke recht niet teniet. We zijn aan harde heren onderworpen, we geven de keizer wat des keizers is, maar dat leidt ons niet tot een dopers-pacifistische houding tegenover het onrecht. Als Willem van Oranje eens niet opstand was gekomen wegens de rechten die er lagen, dan was onze natie nooit geboren en waren we nog steeds rooms-katholiek geweest.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2003

Zicht | 40 Pagina's

Bezit, als niet bezittende

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2003

Zicht | 40 Pagina's