Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Nederlandse politieke partijen en de SGP

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nederlandse politieke partijen en de SGP

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het turbulente politieke jaar 2002 verliep voor de gevestigde politieke partijen rampzalig. Door de stormachtige opkomst van Pim Fortuyn en de exceptionele uitslag van de Tweede-Kamerverkiezingen raakten zij in het defensief. De posthume zege van Fortuyn legde volgens critici hun falen onbarmhartig bloot: in plaats dat de partijen conform hun taak de verbinding tussen staat en samenleving onderhielden, waren zij in zichzelf gekeerd en gefocust op machtsbehoud. Zij waren zo niet in staat gebleken de maatschappelijke veenbrand te onderkennen.

Of er sprake is van een 'kloof' tussen burgers en politiek of niet, feit is wel dat de intermediaire positie van de politieke partijen tussen samenleving en staat in de laatste decennia is veranderd.' In het onderstaande zal hierop worden ingegaan, waarna vervolgens de de positie van de SGP aan bod komt. Alhoewel deze partij minder wordt geraakt door de ontwikkelingen die de politieke partij bemvloeden, heeft zij ook reden tot zorg: de SGP bevindt zich namelijk tot op zekere hoogte in een maatschappelijk en politiek isolement, zoals de kabinetsformatie van het voorjaar van 2003 nog eens aantoonde.

Eroderende maatschappelijke verankering politieke partijen

De banden van de Nederlandse politieke partijen met de samenleving zijn de afgelopen decennia behoorlijk afgenomen. Ten tijde van de verzuiling maakten de partijen deel uit van een formeel en informeel netwerk van maatschappelijke organisaties, dat bijeen werd gehouden door een gemeenschappelijke ideologie of levensbeschouwing. De partij was de kern van een 'volksdeel'; de volksvertegenwoordiger was voor zijn achterban 'één van ons'. In die situatie kwam in de jaren zestig verandering: de formele betrekkingen tussen partijen en an­ dere organisaties werden beëindigd en de identificatie van de kiezers met de gekozenen nam sterk af.

Aan de hand van een aantal indicatoren kan de verminderde worteling van de partijen in de samenleving worden aangetoond, zoals de ontwikkeling van het ledental (in absolute zin en gekoppeld aan het aantal kiezers), de opkomst bij verkiezingen, en de mate waarin kiezers zich met partijen identificeren.

Aan het begin van 2004 hadden de in de Tweede Kamer vertegenwoordigde partijen samen ongeveer 315.000 leden. Dit is minder dan de helft van de naar schatting 635.000 leden in 1950 en dat terwijl sindsdien het aantal kiezers meer dan verdubbeld is. In 1960 waren de partijen nog goed voor meer dan 730.000 leden. Tijdens de ontzuiling begon de teruggang: in 1970 hadden de elf in het parlement zitting hebbende partijen in totaal 393.000 leden. In de jaren zeventig, toen politisering, polarisatie en politieke participatie hoogtij vierden, groeide het gezamenlijke ledental weer tot 430.000 in 1980; daarna braken weer magere jaren aan. IVIet name de potentiële regeringspartijen kregen met een grote terugval te maken. Het CDA zakte van ruim 150.000 leden in 1981 naar 77.000 aan het begin van 2004; de VVD

RISP. DIRECTIUR EN MEDEWERKER VAN HET DOCUMENTATIECENTRUM NEDERLANDSE POLITIEKE PARTIJEN.

van bijna 103.000 in 1982 naar 44.000; en de PvdA van 101.000 in 1987 naar bijna 62.000. De ontwikkeling van het ledental van D66 fluctueerde sterk, maar de Democraten zijn sinds het midden van de jaren negentig duizenden leden kwijtgeraakt. Het dalende ledental gaat gepaard met een vergrijzing van het ledenbestand, met name voor de VVD en het CDA. Een verdere afkalving van het ledenbestand van de grote partijen is dan ook te verwachten. Aan de algehele teruggang wisten zich slechts de kleinere, in religieus en ideologisch opzicht verder van het politieke midden verwijderde partijen te onttrekken. In feite groeiden zij tegen de verdrukking in. De orthodox-christelijke partijen (GPV en RPF - nu opgegaan in de Christenunie - en de SGP) werden in politiek opzicht als gevolg van de toenemende secularisering, deconfessionalisering en individualisering tot op zekere hoogte gemarginaliseerd. Hun toegenomen isolement heeft mogelijk hun mobiliserend vermogen in behoudend-protestantse kringen versterkt. De SP is met haar vertolking van radicaal-linkse, socialistische opvattingen in het door de middenklasse gedomineerde partijwezen eveneens een buitenbeentje. Zij telde in 1991 ruim 14.000 en begin 2004 ruim 43.000 leden.

Terwijl het aantal partijleden in de naoorlogse periode meer dan halveerde, verdubbelde het aantal kiezers. Het gevolg is dat de organisatiegraad - dat wil zeggen het percentage kiezers dat lid is van een partij - sterk daalde, van zo'n 15% naar momenteel 2, 6%. In West-Europees perspectief bezien zit Nederland hiermee in de achterhoede.

Dat de band tussen partij en samenleving zwakker is geworden, kan ook worden afgelezen aan de opkomst bij de verkiezingen. Ten tijde van de verzuiling was stemmen een vanzelfsprekendheid. Met de ontzuiling en de afschaffing van de opkomstplicht is de opkomst bij de Tweede-Kamerverkiezingen in Nederland gedaald, zij het met schommelingen. Na een dieptepunt in 1971 (79%) steeg het aantal uitgebrachte stemmen weer tot 88% in 1977. Na het midden van de jaren tachtig trad een daling in met als voorlopig dieptepunt een opkomst van 73% in 1998. Met een gemiddelde bij de landelijke verkiezingen van ruim 75% in de jaren negentig maakte Nederland in West-Europa deel uit van de middenmoot. Bij de verkiezingen voor gemeenteraden. Provinciale Staten en Europees Parlement zette de afname in de opkomst al eerder (aan het begin van de jaren tachtig) in, en was het verval groter.

De dalende opkomsten worden enigszins weerspiegeld in de partij-identificatie. Partijen zijn de band die zij vroeger met de kiezers hadden voor een deel kwijt geraakt; dat wil zeggen dat kiezers zichzelf minder vaak als levenslang aanhanger van één partij zien en makkelijker stemmen op een andere partij.

Al deze indicatoren wijzen erop dat de politieke partij sinds het midden van de jaren tachtig losser is komen te staan van de samenleving. Overigens is er vanaf het voorjaar van 2002 een kentering zichtbaar: zo is sindsdien de opkomst bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer, de Staten en het Europees Parlement gestegen. Daarnaast is het aantal leden van de politieke partijen in 2002 met ruim 15.000 omhoog gegaan; en in 2003 met bijna 5.000. Vooralsnog lijkt het meer om een tijdelijke opleving te gaan dan om een structurele trend; het is immers tamelijk onwaarschijnlijk dat we nu plotseling een definitieve breuk meemaken in decennialange ontwikkelingen in politieke participatie en de gevolgen van de individualisering, die zich bovendien in de hele westerse wereld voordoen. De opleving heeft ongetwijfeld te maken met toegenomen politisering die op gang kwam na de terreuraanslagen in Amerika in september 2001, met name van het vreemdelingenbeleid.

Oorzaken afnemende betrokkenheid bij partijen

Op de hierboven gesignaleerde neergang in de traditionele vormen van politieke participatie en de afnemende betrokkenheid van burgers bij politieke partijen zijn verschillende factoren van invloed geweest. In de eerste plaats hebben maatschappelijke tegenstellingen in de afgelopen decennia sterk aan scherpte ingeboet en zijn burgers hun individuele belangen meer boven groepsbelangen gaan stellen. In dit individualiseringsproces zijn traditionele

loyaliteiten ten aanzien van collectieve organisaties verminderd of hebben een andere invulling gekregen; het vroeger vaak levenslange vaste engagement van de burgers is vluchtiger geworden. Tegelijk zou er een nieuwe generatie burgers naar voren zijn gekomen, hoog opgeleid en niet geneigd politici zo maar op hun woord te geloven. De burger laat de politiek niet voor wat zij is, maar blijft geïntereseerd in politiek zij het niet meer zoveel in de politieke partij. Dit type mon­ dige, zelfbewuste en kritische burger staat tegenwoordig vele inspraakmogelijkheden ter beschikking om zijn mening in het politieke domein kenbaar te maken; hij heeft veel minder dan vroeger partijen nodig.

’Het toegenomen isolement van de orthodox-christelijke partijen heeft mogelijk hun mobiliserend vermogen in behoudendprotestantse kringen versterkt.’

Daarnaast heeft de verzwakte binding tussen partij en burger ook met de opstelling van de partijen zelf te maken. Als de onderlinge concurrentie en ideologische afstand tussen de partijen afneemt en zij alle in mindere of meerdere mate het politieke centrum opzoeken, raken burgers minder gemotiveerd om zich met die partijen te bemoeien. Overigens doen partijen dit niet voor niets, want ook kiezers hebben zich eveneens in toenemende mate in het midden geplaatst. In de jaren zeventig van de vorige eeuw was de politiek in hoge mate ideologisch en gepolariseerd. In de jaren negentig daarentegen, ten tijde van de paarse coalitie, was de felheid van de politieke strijd tussen de grote partijen sterk afgenomen. Politiek werd technocratisch beheer; het gebrek aan inspirerende visies en de toegenomen gematigdheid - niet alleen bij de regerings-maar ook bij de oppositiepartijen - , kortom de consensusdemocratie verklaart mede het afgenomen mobiliserende vermogen van de grote partijen.

Ten slotte kan de lossere band tussen het electoraat en de politieke partij ook samenhangen met het afnemende bereik van het Haagse machtscentrum - een proces dat ook wel aangeduid wordt als 'verplaatsing van de politiek'. De actieradius van de nationale wetgever en de bereik van de parlementaire democratie wordt ingeperkt door een verschuiving van de politieke besluitvorming naar onder meer de Europese Unie en ’zelfstandige bestuursorganen’.

Partijen afhankelijker van staat

Het mag duidelijk zijn: de partijen in Nederland zijn net als elders in de Westerse wereld sinds het midden van de jaren tachtig losser geraakt van de samenleving - zeker vergeleken met de periode van de verzuiling, toen zij rustten op sociologisch en ideologisch helder afgebakende maatschappelijke segmenten. Dit ontwortelingsproces ging vergezeld van een toenemende oriëntatie van de partijen op de staat. Ook dat is waar te nemen aan de hand van enkele indicatoren. In de allereerste plaats raakten zij financieel meer afhankelijk van overheidssubsidies. Daarnaast lieten de partijen hun begerig oog vallen op posities in het openbaar bestuur. Ten slotte raakten met name de grotere, potentiële regeringspartijen meer en meer ingekapseld in het politiek-bestuurlijke systeem. Om te beginnen de overheidssubsidies aan politieke partijen. In formele zin is er een duidelijke ontwikkeling waar te nemen van indirecte subsidiëring aan neveninstellingen van partijen (wetenschappelijke bureaus) naar directe partijsubsidiëring. In de jaren negentig werden de regels ten gunste van de partijen veranderd, met als komend culminatiepunt het opheffen van de laatste beperkingen op de besteding van de overheidssubsidie. De volledige bestedingsvrijheid die momenteel in het verschiet ligt kan nadelige gevolgen hebben voor de wetenschappelijke bureaus en de jongerenorganisaties van de partijen, die tot nu toe een gegarandeerd deel van de subsdie ontvangen. De verleiding voor de partijleiding om ten tijde van verkiezingen de beschikbare gelden in de campagnes te investeren (iets wat tot nu toe altijd verboden was), is immers groot. In materiële zin is er met betrekking tot de over-

heidssubsidies aan politieke partijen een even heldere trend waar te nemen. In 1972 kregen de aan de partijen verbonden wetenschappelijke bureaus gezamenlijk 180.000 euro, 30 jaar later, in 2002 ruim 9 miljoen. Eind 2003 kondigde minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties aan dat de overheidssubsidie in 2004 zou worden verhoogd tot 15 miljoen euro - bijna 48 euro per partijlid. Overigens krijgen daarnaast de Tweede-Kamerfracties van de partijen en de afzonderlijke leden krijgen financiële ondersteuning.

Een tweede terrein waarop partijen zich in de afgelopen decennia in toenemende mate op de staat zijn gaan richten, betreft de aanwijzing van het personeel voor de volksvertegenwoordigende organen en het openbaar bestuur. Hun verlies aan maatschappelijke invloed lijken de partijen te willen compenseren met een grotere grip op de overheid, door hun vertegenwoordigers op sleutelfuncties te benoemen. De politieke partijen domineren de kandidaatstelling van de volksvertegenwoordigers, de benoeming van politieke ambtsdragers en hoge ambtenaren, de samenstelling van de Raad van State en de Algemene Rekenkamer en van allerlei adviesraden van de overheid, enzovoort. Volgens de Raad voor het Openbaar Bestuur is er geleidelijk een 'gesloten systeem van politieke benoemingen' ontstaan, dat nodig moet worden opengebroken.

Ten slotte de fixatie op bestuurserantwoordelijkheid. Vriend en vijand zijn het erover eens dat partijen zich teveel richten op het bestuur. 'De grotere, potentiële regeringspartijen hebben zich opgesloten in de wereld van het openbaar bestuur'. Zij fixeren zich op het regeringsbeleid en zijn ingekapseld geraakt in het politiek-bestuurlijke systeem. De partijen hebben daarbij een technocratische stijl ontwikkeld, waarin politiek is verschraald tot beheer en de staat nauwelijks nog als een middel wordt gezien om bepaalde idealen te realiseren. Het zijn grepen uit de rapporten die CDA, PvdA en VVD hebben opgesteld om de zware verkiezingsnederlagen in 1994 en 2002 te verklaren.

’Het levensJange vaste engagement van de burgers is vluchtiger geworden. Er is een nieuwe generatie burgers naar voren gekomen, hoog opgeleid en niet geneigd politici zo maar op hun woord te geloven.’

Voorgestelde remedies

De verwijdering van de partijen van de samenleving werd voor velen manifest door dramatische gebeurtenissen van 2002 brachten. De al dan niet terechte gedachte dat er veel mis was aan ons politieke bestel, leidde ertoe dat het thema staatkundige vernieuwing weer bovenaan de politieke agenda is komen te staan. In korte tijd deden de regering en Tweede-Kamerleden tamelijk vérgaande voorstellen om de werking van de parlementaire democratie te verbeteren, zoals bijvoorbeeld de invoe­ ring van het burger-en volksinitiatief ook op nationaal niveau. Over enkele plannen werd al langer in de politiek nagedacht, zoals de direct gekozen burgemeester en een geregionaliseerd kiesstelsel.

De invoering van districten zal niet zonder gevolgen blijven voor de politieke partijen - inclusief de SGP' Het lijkt waarschijnlijk dat de partijleiding een deel van haar coördinerende invloed op de kandidaatstelling zal moeten afstaan aan de regio's - hetgeen dus een bepaalde mate van functieverlies voor de nationale partijorganisatie betekent op een terrein dat zij tot nu toe geheel monopoliseerde: de rekrutering en selectie van de landelijke volksvertegenwoordigers. Een ander mogelijk effect van de kiesstelselhervorming is dat electoraal succesvolle districtskandidaten losser van de landelijke partijorganisatie komen te staan. Met hun aanwijzing binnen de partij enerzijds en hun verkiezing binnen het district door de kiezer anderzijds hebben zij in tweevoudig opzicht ~ dus binnen de partij en binnen het electoraat - een sterk persoonlijk mandaat. Hun partijen fractiegenoten die op de landelijke lijst zijn genomineerd, ontberen in de regel zo'n positie - met uitzondering van de lijsttrekker.

’De grotere, potentiële regeringspartijen hebben zich opgesloten in de wereld van het openbaar bestuur.’

Het isolement van de SGP

De politieke partij is dus losser geraakt van de maatschappij en meer in het domein van de staat beland. Voor de SGP gelden deze ontvi'ikkelingen minder. De partij is voor haar aanhangers nog altijd de politieke uitdrukking van het levensbeschouwelijke milieu waartoe men behoort; de afstand met de voormannen is klein. Dit draagt ertoe bij dat de SGP vergeleken met andere partijen in electoraal opzicht redelijk stabiel is - ofschoon haar kiezerscorps langzaam maar zeker wel iets inkrimpt. Was de SGP bij de Tweede-Kamerverkiezingen van oudsher goed voor meer dan 2% van de stemmen, sinds 1982 schommelde het stempercentage tussen de 1, 9 en 1, 7%. In 2003 was het l, 6"/o - lager was het sinds 1925 niet meer geweest. Wat het ledental betreft, kan de SGP echter elk jaar enige (zij het bescheiden) ledengroei noteren. De partij beschikt verder over een bloeiende jongerenvereniging - niet alleen wat betreft het ledental (zij is veruit de grootste politieke jongerenorganisatie van Nederland), maar ook wat betreft de vele activiteiten die worden ontplooid. Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst: het lijkt dat de vooruitzichten de SGP niet al te somber hoeven te stemmen, in tegenstelling tot andere politieke partijen.

Toch zijn er ook schaduwzijden aan de positie van de SGP. Op enkele punten neemt zij binnen de Nederlandse politiek standpunten in die tot een geïsoleerde positie hebben geleid: de geestelijke vrijheid en de positie van de vrouw." Het heeft geleid tot een imagoprobleem, dat duidelijk aan het licht trad ten tijde van de formatie van het tweede kabinet-Balkenende. Toen de Christenunie en de SGP in april met het CDA over steun aan een nieuwe regering in gesprek waren, betoogde het dagblad Trouw dat de SGP niet in een Nederlands kabinet thuishoort, wat er ook in het regeerakkoord zou komen te staan. En dat zou dan met name het gevolg zijn van de staatkundig-gereformeerde standpunten dat vrouwen geen publiek ambt mogen uitoefenen en dat in een voor de SGP ideale maatschappij de godsdienstvrijheid (en - voegen wij er aan toe daarmee samenhangend ook andere vrijheidsrechten) als een voor iedere burger geldend grondrecht niet zou bestaan. Hieronder worden deze punten aan de orde gesteld.

De verhouding kerk en staat

Wat betreft de geestelijke vrijheid en meer algemeen de verhouding tussen kerk en staat, staat de SGP in de Nederlandse politiek geheel alleen. Blijkens het eerste artikel van het in 2000 nog herziene beginselprogram staat de SGP voor de handhaving van het onverkorte artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, dat handelt over het ambt van de overheid. Hieruit leidt de SGP af dat 'het weren en uitroeien van afgoderij en valse godsdienst' een taak van de overheid is. Godsdienstvrijheid en andere vrijheden die daarmee samenhangen, zijn voor de SGP als gevolg hiervan niet aanvaardbaar. In het verleden werd daarbij vooral gesproken over een verbod van de rooms-katholieke mis en van uitingen van 'pantheïsme, deïsme en atheïsme'. Het lijkt erop dat het benadrukken van deze specifieke overheidstaak binnen het SGP-gedachtegoed gaandeweg relatief aan belang heeft verloren, waarbij vooral de mildere houding jegens het rooms-katholicisme opvalt. Zo gaf partijleider Van der Vlies recentelijk vanuit een 'theocratische benadering' aan als gemeenteraadslid tegen de bouw van een moskee te stemmen. Maar als het een rooms-katholieke kerk zou betreffen, zei Van der Vlies, dan had hij geen behoefte meer "om daar een punt van te maken", gelet op het feit dat de doop in een rooms-katholieke kerk, gedaan in naam van een drie-enig God, door de protestantse kerken wordt overgenomen en we bovendien nu in een situatie leven waarin een afnemend deel van de natie zich christelijk noemt.

Dit neemt niet weg dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging als een grondrecht waarop

iedere burger zich tegenover de overheid kan beroepen, voor de SGP nog steeds niet aanvaardbaar is. Ook in het vigerende beginselprogramma van de partij wordt van de overheid verlangd dat zij 'ongeloofspropaganda, valse religies en anti-christelijke ideologieën' uit het openbare leven weert. Dat dit niet een geheel theoretische kwestie is - die pas actueel wordt wanneer de SGP de parlementaire meerderheid zou behalen - blijkt uit het huidige partijstandpunt dat de vestiging van moskeeën of hindoe-tempels wordt afgewezen.

De ChristenUnie daarentegen aanvaardt het grondrecht van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging wel. Ook is zij voorstander van de vrijheid van onderwijs, inclusief de financiële gelijkstelling van de verschillende richtingen. Dit wordt door de SGP principieel verworpen. Zij meent dat al het onderwijs overeenkomstig Gods Woord moet zijn.

De positie van de vrouw

Ook wat betreft de politieke participatie van de vrouw neemt de SGP een aparte plaats in. Deze afwijkende positie vloeit voort uit de door de partij aangehangen bijbelse opvatting dat de man boven de vrouw is gesteld. Van de vrouw wordt onderdanigheid verwacht. Dit geldt niet alleen binnen de christelijke gemeente en het huwelijk, maar bij alle verbanden van het leven. Op het politieke terrein betekent dit volgens de SGP dat aan de vrouw het regeerambt niet toekomt. Dit heeft ge­ leid tot bijzondere opvattingen van de SGP over het partijlidmaatschap alsmede het actief-en passief kiesrecht van de vrouw. Wat dat laatste punt betreft heeft de SGP altijd een helder - geheel afwijzend - standpunt ingenomen. De stellingnames ten aanzien van de eerste twee onderwerpen hebben enige beweging vertoond.

Het actief vrouwenkiesrecht werd binnen de SGP van oudsher als zijnde in strijd met de roeping van de vrouw geacht. Deze afwijzing was binnen de partij nooit geheel onomstreden, maar pas in de jaren tachtig laaide de discussie weer echt op. Dat heeft er toe geleid dat in 1989 in het nieuwe beginselprogramma een ander standpunt werd ingenomen: gebruikmaking van het kiesrecht werd nu in beginsel aan de vrouw zelf overgelaten. Dit heft in ieder geval de discrepantie op die bestond tussen het betreffende artikel in het oude beginselprogramma en het feitelijk op grote schaal stemmen van SGP-vrouwen.

Met betrekking tot het toelaten van vrouwen als lid van de SGP is de periode van de jaren negentig nogal turbulent geweest, waarin ernstige verdeeldheid aan het licht trad. Uiteindelijk werd in 1996 in de statuten vastgelegd dat het partijlidmaatschap alleen open zou staan voor mannen, waarbij tegelijk een voor zowel mannen als vrouwen toegankelijk buitengewoon lidmaatschap werd gecreëerd. Buitengewone leden mogen echter geen bestuursfunctie in de partij vervullen, niet deelnemen aan stemmingen in de partij, niet naar hogere partijvergaderingen worden afgevaardigd en niet kandidaat gesteld voor vertegenwoordigende lichamen. Het buitengewoon lidmaatschap is overduidelijk tweederangs, en dat verklaart waarschijnlijk dat het weinig populair is.

’Het dagblad Trouw betoogde dat de SGP niet in een Nederlands kabinet thuishoort, wat er ook in het regeerakkoord zou komen te staan.’

In de laatste jaren kwam echter tot uiting dat met name onder jongeren uit de achterban een duidelijk verlangen naar meer politieke rechten voor vrouwen leeft. Zo bleek uit een onderzoek van het Reformatorisch Dagblad onder zijn lezers en onder reformatorische jongeren dat van de respondenten die SGP stemden 41% van de ouderen en 63% van de jongeren vonden dat vrouwen volwaardig lid van de SGP moesten kunnen worden. Verder gaf een onderzoek van de SGP-jongeren onder jongeren van 12 tot 19 jaar (met de nadruk op 15 en ouder) aan dat van de SGP-stemmers bijna 58% voor een vrouwelijk

SGP-Tweede Kamerlid was. Naar aanleiding van dit onderzoek zei jongerenadviseur G. van Veldhuizen van de SGP dat hij zich goed kan voorstellen dat er nog eens werd nagedacht over de vraag of meisjes ook in de sectiebesturen van de SGP-jongerenorganisatie konden worden toegelaten. Zover is het momenteel nog niet, maar in sinds december 2005 kunnen meisjes wel toetreden tot de commissies van de jongerenorganisatie. Het lijkt zo een kwestie van tijd totdat zij zitting kunnen nemen in de sectiebesturen.

’Het actief vrouwenkiesrecht werd binnen de SGP in strijd met de roeping WAXI de vrouw geacht. Deze afwijzing was binnen de partij nooit geheel onomstreden.’

De SGP-visie op de politieke positie van de vrouw bemoeilijkte de electorale samenwerking met GPV en RPF (en later met de Christenunie). Deze partijen hadden geen enkele moeite met de vormen van politieke activiteit van vrouwen waarover de SGP struikelt. De SGP bepaalde in 1994 dat als regel een vrouw op een gemeenschappelijke kandidatenlijst met GPV en/of RPF onaanvaardbaar was. Alleen wanneer er heel belangrijke redenen waren voor het aangaan van een gemeenschappelijke lijst zou een vrouwelijke kandidaat van de andere partij(en) geaccepteerd kunnen worden, maar dan nooit op een verkiesbare plaats. Omdat GPV en RPF en later de Christenu­ nie steeds minder vaak bereid waren vrouwelijke kandidaten te laten vallen, werden met name bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2002 een aantal samenwerkingsverbanden verbroken. Ook in eigen kring wordt de richtlijn de laatste jaren aangevochten, zoals door het provinciale SGP-bestuur in Friesland en het Haagse gemeenteraadslid W. Pijl.

Mediagebruik

De SGP is altijd afwijzend geweest met betrekking tot het gebruik van radio en televisie, alhoewel ook hier in de afgelopen jaren zich veranderingen hebben voorgedaan. De vertegenwoordigers van de partij in de Tweede Kamer, de Provinciale Staten en de gemeenteraden hebben tegenwoordig de ruimte om zelf te bepalen of zij ingaan op verzoeken van deze media om een interview. De jongeren in de staatkundig-gereformeerde achterban nemen op dit onderwerp overigens opnieuw een ander, verdergaand standpunt in dan de partij zelf. Uit de reeds aangehaalde enquête van de SGP-jongerenorganisatie kwam naar voren dat bijna 60% van de jongeren die zich tot de SGP rekenden het belangrijk vond dat de partij gebruik zou gaan maken van de zendtijd voor politieke partijen op radio en televisie.

Vanuit het belang van de SGP geredeneerd zou de partij er inderdaad goed aan doen haar standpunt over het gebruik van radio en televisie te heroverwegen. Wanneer de SGP de laatste jaren het nieuws haalt, dan is het nogal eens vanwege de hierboven uiteengezette, maatschappelijk nogal omstreden thema's als het restrictieve vrouwenlidmaatschap en de opvattingen ten aanzien van de geestelijke vrijheid. Door a priori af te zien van het het benutten van zo'n belangrijk medium als televisie (tenzij een Tweede-Kamerlid om een mening wordt gevraagd), ontneemt de partij zichzelf de mogelijkheid om voor een groot publiek haar visie op deze punten uiteen te zetten, of om andere - minder vaak of uitgebreid belichte - programmapunten voor het voetlicht te krijgen.

Slot

De algemene crisis van de politieke partijen (met als belangrijkste kenmerken een dalend ledental en een veel lossere band met het electoraat) heeft op de SGP weinig vat - althans vooralsnog. Dit wil niet zeggen dat de partij zonder zorgen is. De electorale positie is nog betrekkelijk stabiel, zeker in vergelijking met andere partijen, maar vertoont toch enige teruggang. Te denken geeft daarbij wel dat een enquête in 2003 onder reformatorische jongeren aangaf dat waar de ouders SGP stemden, 28% van de jongeren uit die gezinnen dat niet meer van plan wa-

ren.’ Het ledental van de partij groeit nog altijd, maar de doorstroming vanuit de SGP-jongerenorganisatie is een punt van aandacht - zeker nu er ook een discongruentie lijkt te ontstaan tussen de rechten van vrouwelijke leden van de SGP-jongerenorganisatie en de partij zelf.

Daarnaast heeft de kabinetsformatie van 2003 overduidelijk aangetoond dat het beeld dat men in Nederland van de SGP heeft, overwegend negatief is. Voor de partij wezenlijke punten als de geestelijke vrijheid en het vrouwenstandpunt worden door het merendeel van de bevolking niet begrepen, waardoor de mogelijkheden voor de SGP om buiten eigen kring steun te mobiliseren praktisch nihil zijn (dit alles wordt zo mogelijk nog eens versterkt door de afwijzende houding van de partij ten aanzien van radio en televisie). Bovendien bemoeilijken deze standpunten - en dan vooral de positie van de vrouw in politicis - de samenwerking met de ChristenUnie. Binnen de Nederlandse samenleving anno 2004 bevindt de SGP zich dan ook in een geïsoleerde positie. Ook binnen de partij begint hiertegen verzet te rijzen. Zo pleitten acht prominente SGP-leden in mei 2003 voor een volwaardig partijlidmaatschap voor vrouwen. Naast principiële argumenten meenden zij dat het officiële vrouwenstandpunt enerzijds de SGP buitenspel zette, en anderzijds verhinderde dat er aan de rest van het staatkundig-gereformeerde gedachtegoed aandacht werd besteed. De meeste andere partijen in Nederland zijn verwikkeld in een proces van partij vernieuwing als antwoord op de hierboven beschreven ontwikkelingen. Ook de SGP ontkomt er niet aan om na te denken over de vernieuwing van haar organisatie en gedachtegoed.

Noten

1. Deze beschouwing is gebaseerd op G. Voerman, 'De politieke partij tussen slaat en maatschappij', in: J.W.M. Engels en JVI. Nap, red.. De ontwikkeling en toekomst van de vertegenwoordigende democratie. Staatsrecbtconferentie 2003 Ri}ksuniversiteit Groningen, Deventer, 2004, 37-60; zie aldaar ooli voor de literatuurverwijzingen.

2. Zie Joop Hippe en Gerrit Voerman, ' De SGP uitsluiten is halfslachtig' , in Trouw, 30 april 2003, 20.

3. Zie G. Voerman, 'De gevolgen van het nieuwe kiesstelsel voor de politieke partijen', in: Nieuw kiesstelsel. Verslag van de discussiebijeenkomst over de hoofdlijnennotitie 'Naar een sterker parlement' op 22 januari 2004, Den Haag, 2004, 27-37.

4. Dit deel is grotendeels gebaseerd op J. Hippe en G. Voerman, 'Reformatorisch Staatkundig Verbond? Over de samenwerking tussen RPF, SGP en GPV (1975-1994)', in: Jaarboek 1993 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, Groningen, 1994, 165-199; in het bijzonder 170-172; zie aldaar ook voor de literatuurverwijzingen.

5. Reformatorisch Dagblad, 8 juni 2004. Zie ook het interview met J. Mulder in het Nederlands Dagblad, 11 juni 2004.

6. NRC Handelsblad, juli 2003.

7. De Banter, 16 mei 2003.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 2004

Zicht | 44 Pagina's

Nederlandse politieke partijen en de SGP

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 oktober 2004

Zicht | 44 Pagina's