Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Uitzonderingen bevestigen de regel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uitzonderingen bevestigen de regel

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gezegdes kunnen van grote wijsheid getuigen, maar vragen vaak wel om nadere uitleg, daar ze anders gemalckelijk tot misbruilc aanleiding kunnen geven. Indien er een te ruimhartig beroep gedaan wordt op uitzonderingen op wettelijk vastgestelde regels kan dat leiden tot een gezagsondermijnend gedoogbeleid.

Een vuurwerkramp in Enschede of een ernstige brand als gevolg van ondeugdelijke oudejaarsverlichting in Volendam, maken duidelijk dat een te ruimhartig beroep op uitzonderingen ernstige gevolgen kan hebben en zelfs talrijke levens kan vragen. Anderzijds kunnen algemeen gestelde wettelijke regels groepen van mensen of individuele personen in grote moeilijkheden of zelfs in gewetensnood brengen.

In de politiek heeft de SGP reeds vanaf het begin van haar optreden dringend gepleit voor ontheffingen voor verplichte inentingen en verzekeringen, en eerst ook nog voor de sinds 1971 opgeheven verplichte opkomstplicht bij verkiezingen. Toen er nog dienstplicht was, was er ook een uitzonderingsregel voor gewetensbezwaarden tegen militair geweld.

Bij uitzonderingen op gestelde regels dreigen dus van twee zijden gevaren. Te ruim kan leiden tot onbedoelde vaagheid en daaruit voortvloeiend gedoogbeleid. Te enghartig kan leiden tot ernstige gewetensconflicten. Gezag moet zowel strengheid als barmhartigheid uitstralen. Wettelijke bepalingen moeten duidelijk gehandhaafd worden, maar in die wet en regelgeving moet wel rekening gehouden worden met de gewe­ tens van bepaalde groepen van onderdanen. Gelet op deze problematiek is het nuttig om te bezien wat er in Gods Woord staat over regel en uitzondering.

Regel en uitzondering in Oudtestamentisch erfrecht

Onder de Mozaïsche wet was er een duidelijke samenhang van de eigendom met het gezinsverband. De grondeigendom is in een land, dat voor zijn levensonderhoud voor een groot deel op landbouw en veeteelt is aangewezen, van groot belang, In de door Mozes op Gods bevel vastgestelde wet tot verdeling van het land Kanaan moest dan ook rekening gehouden worden met de stammen en in de stammen met de geslachten (Num. 26:25; 33:54). Er werd dus een blijvende stam-en geslachtseigendom in het leven geroepen, die alleen vererving in de mannelijke lijn mogelijk maakte. Een duidelijke lijn van algemene geldigheid, maar wat nu te doen als er geen mannelijke nazaten zijn. Daarvan lezen we in Numeri 27 dat de dochters van Zelafead zich, niet opstandig maar schuchter, tot Mozes richten met het verzoek om een uitzondering op de algemene regel "Waarom zou de naam onzes vaders uit het midden van zijn geslacht weggenomen worden, omdat hij geen zoon heeft? Geef ons bezitting in het midden der broe-

deren van onze vader". Mozes bracht dit uitzonderingsverzoek voor het aangezicht des HEEREN, met als gevo]g dat de dochters - zij het wel onder voorwaarde dat zij in stamverband zouden trouwen (Numeri 36) - het land van hun vader mochten erven.

Een soortgelijke uitzondering is beschreven in de geschiedenis van Achsa de dochter van Kaleb (Jozua 15:16-19; Richteren 1:12-15). Kaleb had wel zonen (1 Kron. 2:18 e.v.), maar toch gaf hij aan zijn dochter Achsa eerst een dor land en later op haar verzoek ook hoge en lage wellingen. Wel lezen we ook daar erbij dat zij Othniél haar neef tot vrouw werd.

Regel en uitzondering in het burgerlijk bestuur

Gold als algemene regel in Israël: Geen bastaard zal in de vergadering des HEEREN komen" (Deut. 23:2), als uitzondering op die regel lezen we dat de oudsten van Gilead heengingen om Jeftha (een bastaard) te halen uit het land Tob en hem vroegen hun tot een overste te zijn om tegen de kinderen Ammons te strijden (Rich. 11:5 en 6). Niettegenstaande de algemene regel en de vroegere weerstand van zijn broers werd hij toch, vanwege zijn erkende leiders-capaciteiten, tot hun overste benoemd.

Een andere uitzondering op de algemene regel, dat de richters mannen waren, is Debora, waarvan we lezen in Richteren 4: "Debora nu, een vrouw, die een profetesse was, de huisvrouw van Lappidoth, deze richtte te dier tijd Is­ raël." Zij vertegenwoordigde het gezag zoals duidelijk uit de tekst blijkt. Matthew Henry schrijft hierover ter nadere verklaring: "Zij zelve was niet geschikt in eigen persoon een leger aan te voeren, daar zij een vrouw was, maar zij benoemde er iemand toe, die wel geschikt was. Barak van Nafthali... en op Gods bevel en aanwijzing beveelt zij Barak een leger op de been te brengen en met Jabins legermacht slag te leveren.". Zij mag achteraf van de overwinning Gode lofzingen (Richteren 5).

’Een deugdelijke vrouw kan een even grote eer en zegen zijn voor een geslacht als een krachtig en machtig man.’

Een andere vrouw die bij wijze van uitzondering een belangrijke bestuurlijke taak vervulde vinden we in 1 Kronieken 7:24. Zij was uit de stam van Efraïm en haar man was Seëra, zij bouwde het lage en het hoge Beth-horon en Uzzen-Seëra. Nadat door de invallen van de Gathieten om vee te stelen een aantal mannelijke nakomelingen van Efraïm het leven gelaten had, wordt met ere één van de dochters genoemd. Matthew Henry geeft de volgende verklaring van deze tekst: Als verdere eer voor het huis van Efraïm wordt er aan toegevoegd, dat een dochter van die stam, Seëra genaamd, ten tijde van Israels vestiging in Kanaan enige steden heeft gebouwd, hetzij op haar kosten of door haar zorg; één ervan droeg de naam Uzzen-Seëra. Een deugdelijke vrouw kan een even grote eer en zegen zijn voor een geslacht als een krachtig en machtig man.". Dat het hoge en lage Beth-horon in Israël een zeer belangrijke stad was blijkt wel uit het feit dat deze stad alter door Salomo verbouwd en versterkt werd (1 Kon. 9:17) of het van zijn wijsheid of vooruitziende blik ge­ tuigd heeft weten we niet, maar het was na de scheuring van het rijk onder Rehabeam een belangrijke grensplaats tussen de beide rijken, de stammen Juda en Efraïm (Jozua 19:5).

Na de ballingschap mocht een deel van het volk van Juda terugkeren naar hun eigen land. Gelet op de veiligheid van dit volk was in de opbouw van het nieuwe staatsbestel, met vele vijanden om zich heen, de herbouw van de muren van Jeruzalem de hoogste prioriteit van Nehemia. Alles werd in het werk gesteld om die herbouw veilig en snel te laten verlopen (Nehemia 4:13-23). Het werk werd volbracht in 52 dagen (Nehemia 6:15). Bij deze geweldige inspanning en politiek belangrijke herbouw van de muren lezen we dat niet alleen mannen actief zijn maar ook bij uitzondering vrouwen, indien vermeld wordt

dat Sallum een deel van de muur voor zijn rekening nam, hij en zijne dochteren (Nehemia 3:12).

Van een andere wijze vrouw, die moedig door haar bestuurüjk overwicht en haar vreedzaam karakter de stad Abel Beth-Maacha bevrijdde lezen we in 2 Samuel 20; 16-22. De stad die de opstandige vluchteling Seba, de zoon van Bichri bescherming verleende, zou zonder ingrijpen van deze met wijsheid bedeelde vrouw zeker zijn ingenomen en verwoest. Het leger was reeds bezig een wal op te werpen en de muur neder te vellen. Zij wist door haar bestuurlijk overwicht over bestuur en stadsbewoners de stad te bevrijden en een groot bloedbad te voorkomen.

’Vele van die vrouwen waren wel onderworpen, maar namen bij bepaalde gelegenheden, om des gewetenswil zelfstandige beslissingen.’

Naast bepalingen van burgerlijke rechten en bij uitzondering ook wel van bestuurlijke verantwoordelijkheden wordt er in het Oude Testament gewag gemaakt van een zodanige beïnvloeding van vrouwen op het bestuur dat het naar menselijke maatstaven van groot belang was. We lezen in 1 Samuel 19:10-17 van Michal, Davids vrouw, toen zij vernam dat haar vader Saul boden zond om David te doden, dat IVIichal haar man door een venster liet vluchten en een beeld in zijn bed lag en de gezonden knechten mededeelde dat haar man ziek te bed lag. Toen Saul ondanks deze mededeling toch bevel gaf David te halen, was hij reeds ver genoeg weggevlucht en had - menselijkerwijs gesproken - Michal hem van een gewisse dood gered.

Van een andere vrouw, Abigail, de huisvrouw van Nabal, lezen we dat ze goed van verstand was (1 Samuel 25:3) en dat ze nadat een ernstige onenigheid was ontstaan met Nabal en zijn herders bij het scheren van de schapen bij de Karmel tot David vluchtte, tactisch, door haar gewetensvol in­ grijpen een ernstig bloedbad wist te voorkomen. Later na de plotselinge dood van Nabal werd zij David ter vrouw.

Ook de geschiedenis van de wijze vrouw uit Thekoa (2 Samuel 14) is tot ons onderwijs in Gods woord beschreven om daaruit te leren dat ook overheden (hier David) wel eens voorzichtig en op tactische wijze door een vrouw gewezen moeten worden op plichten met betrekking tot familieleden of onderdanen, ook al waren er redenen, dat er grote verwijdering in de verhouding was ontstaan. Vele van die vrouwen waren wel onderworpen, maar namen bij bepaalde gelegenheden, om des gewetenswil zelfstandige beslissingen.

De uitzoiuhniijke plaats van koningin-moeders in een erfelijk koningshuis

Van de Koningin-moeders in de boeken van de Koningen en Kronieken worden vele met naam, voorgeslacht en plaats van herkomst vermeld. Om enig inzicht te krijgen in het belang van deze vermelding moeten we nagaan of en zo ja welke invloed de Koningin-moeder had op het algemene regeringsbeleid van de Koning.

Als eerste lezen we daarvan in 1 Koningen 1 bij de troonsafstand van koning David dat door de invloed en raadslagen van officieren en priesters (leger en geestelijkheid) alles in het werk werd gesteld om Adonia tot koning uit te roepen, maar dat juist Bathseba als vrouw van David en moeder van Salomo, met medewerking van de profeet Nathan haar invloedrijke bemiddeling verleende om David te overreden dat haar zoon Salomo zijn vader zou opvolgen. Haar bemiddeling leidde direct tot het gewenste resultaat.

Verder inzicht in de invloed van de Koningin-moeder wordt ons gegeven bij de koning Asa. Van deze koning wordt in 1 Koningen 15 vermeld, dat hij deed wat recht was in de ogen des HEEREN, gelijk zijn vader David, want hij nam weg de schandjongens uit het land en deed weg al de drekgoden, die zijn vaders gemaakt hadden. Ja, zelfs zijn moeder

Maacha zette hij ook af, dat zij geen koningin ware, omdat zij een afgrijselijke afgod in een bos gemaakt had; ook roeide Asa uit haar afgrijselijke afgod en verbrandde hem aan de beek Kidron. Matthew Henry geeft bij dit tekstgedeelte de volgende verklaring; "Slechte praktijken zullen nooit onderdrukt worden aan het hof. In alle andere dingen zal Asa zijn moeder eren en achten, hij heeft haar lief, maar hij heeft God meer lief (..) maar hij vergeet kloekmoedig zijn betrekking tot haar, zodra zijn plicht in de weg staat (...) Hij zette haar af, dat zij geen koningin ware, of hij verwijderde haar als koningin dat is: van de omgang van omgang te hebben met zijn vrouw, hij verbande haar van het hof en beperkte haar tot een stil en eenzaam leven." Duidelijk wordt uit deze toelichting dat Asa zijn (groot)moeder blijft eren als moeder, maar dat hij haar afzet en zelfs verbant uit haar functie als koningin. Dat roept de vraag op wat voor functie dat dan was. Voor het woord koningin staat in de Massoratekst in het Hebreeuwse Oude Testament het woord 'gebirah'. Een woord dat in verschillende teksten voorkomt, maar verschillend vertaald wordt.?’

Zij had een min of meer onbeschreven gezagsfunctie als meesteres over de hofhouding of als adviseur van de koning (dat zij het thuis hun eigen mannen vragen). Die gezagsfunctie is waarschijnlijk ook de reden dat bij de erfelijke opvolging van de koningen van Juda (behalve bij Achaz) steeds de naam en herkomst van de koningin-moeder vermeld wordt. Mogelijk is het ook nuttig om voor de inhoud van de functie ons oor ook te luister te leggen bij geluiden zoals uit andere koningshuizen uit die tijd, bijv. Egypte, tot ons komen. In Egypte werd de koning als een godheid vereerd en in dat licht moet dan ook de zoon bij de erfopvolging worden bezien. Indien die zoon weer een godheid is, moet hij niet alleen een goddelijke vader hebben, maar moet de moeder toch ook iets goddelijks hebben, wat haar een aparte hoogwaardigheid en haar - zij het symbolisch - groot gezag geeft. Indien we nu bedenken dat Salomo een dochter van de Egyptische Farao ter vrouw had en haar naar haar waardigheid behandelde door voor haar een speciaal huis (paleis) te bouwen te Millo (I Kon. 9:24), dan is een verband met de Egyptische gedachtenwereld niet geheel vreemd. Nu was er in Israël op grond van de Mozaïsche wetgeving geen sprake van goddelijke verering van de koning. De erfopvolging was in Israël wel op goddelijk bevel geregeld en aan het huis van David toevertrouwd (o.a. 2 Samuel 7:15-17).

Door dit vastgelegde erfrecht vertegenwoordigden de koningen toch een van God Zelf verleend gezag en regeerden zij - om het wat eigen tijds te zeggen - bij de gratie Gods. Na de scheuring van het rijk ging het erfrecht van Davids huis over op de koningen van Juda. Bij de koningen van de tien stammen is er nauwelijks sprake van erfrecht door de vele bloedige troonswisselingen. Koninginmoeders komen daar dan ook niet te sprake. Wel mag nog wel als bijzonderheid worden opgemerkt, dat na Salomo en Rehabeam geen koninginmoeders meer van buiten de grenzen van het door God beloofde land komen. Voor de namen van de koninginmoeders verwijzen naar de bijlage 2. Ook al is er geen goddelijke verering van de koning de erfopvolging geeft toch een van God afstralend gezag wat ingevolge haar koninklijk moederschap haar een uitzonderlijke plaats gaf aan het hof. De koning regeert en beslist, maar de koninginmoeder kan de beslissingen wel beïnvloeden. Dat blijkt o.a. uit wat we lezen in I Koningen 2:19 e.v. als Bathseba met een aantal verzoeken tot de koning Salomo komt, waarbij de koning haar vriendelijk bejegent en tot haar zegt: Begeer, want ik zal uw aangezicht niet afwijzen.". Hij erkende haar in haar functie, maar doorzag de achtergrond van haar verzoeken, zodat hij deze ondanks zijn vriendelijke toezegging toch moest afwijzen. Dat adviezen goed of verkeerd kunnen zijn, doet aan de bevoegdheid om deze te geven niet toe of af. Dat geldt ook voor de uitoefening van het gezag. Bij alle koningen van het Tienstammenrijk lezen we dat ze kwaad deden in de ogen des Heeren en hetzelfde lezen we bij enkele koningen van het Tweestammenrijk, nochtans vertegenwoordigden ze het gezag.

Samenvattend kan gesteld worden

dat in het Oude Testament de burgerlijke bestuursfuncties als regel door mannen werden vervuld en bij uitzondering door vrouwen, dat is waar, maar ook dat vrouwen incidenteel of in bepaalde functies door hun gezag en wijsheid bestuursbeslissingen belangrijk hebben beïnvloed.

’In het Nieuwe Testament zien we dat door de komst van de Zaligmaker in de volheid des tijds er een duidelijker verschil ontstaat tussen het geestelijk en het wereldlijk gezag. Beide zijn van goddelijke oorsprong en dat bepaalt ook hun gezag.’

Gewijzigde regels na de komst van Jezus Christus

In het Nieuwe Testament zien we dat door de komst van de Zaligmaker in de volheid des tijds er een duidelijker verschil ontstaat tussen het geestelijk en het wereldlijk gezag. Beide zijn van goddelijke oorsprong en dat bepaalt ook hun gezag.

a. Van het geestelijk Koninkrijk getuigde Christus: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld. Indien Mijn Koninkrijk van deze wereld ware, zo zouden Mijn dienaren gestreden hebben, opdat Ik de joden niet ware overgeleverd, maar nu is Mijn Koninkrijk niet van hier.". In een tijd waarin de islam kerkelijk en wereldlijk gezag wil vermengen door de shariawetgeving in verschillende landen in te voeren, is een duidelijk standpuntbepaling hier zeer noodzakelijk. Ook kerkelijk waren er wel duidelijk wijzigingen. De Mozaïsche ceremoniële wetten werden afgeschaft, de doop kwam in de plaats van de besnijdenis, waarbij niet alleen de mannen maar ook de vrouwen gedoopt werden (Handelingen 8:12).

b.Voor het wereldlijk bestuur is Jezus Christus, de Overste van de koningen der aarde (Openb. 1:5) en geldt als algemene regel: Alle ziel zij de machten, over haar gesteld, onderworpen, want er is geen macht dan van God, en de machten, die er zijn, die zijn van God gecoördineerd." (Rom, 13:1).

De burgerlijke Oud-Testamentische wetten golden alleen voor het volk Israël en kunnen mogelijk nog enige richting geven aan andere wetten, maar meer ook niet.

Om enige richting te geven aan de wetgeving voor de overheden in de nabijbelse tijd gaf Calvijn in zijn Institutie enige algemene aanwijzingen (Inst. IV, 20, 15) onder de titel: Wet der zeden, ceremoniële en burgerlijke wetten:

“Dien-volghens, gelijck de ceremoniën, met behoud en sonder quetsingh van de Godtvruchtigheydt hebben kunnen worden afgeschaft: alsoo kunnen oock, ofschoon dese Rechts-constitutiën wech ghenomen zijn, d'eeuwige gheboden en plichten der liefde blijven in haer gheheel. Indien dit waerachtig is, ghelijck het is in der daedt, soo is voorwaer alle natiën en volckeren die vryheyt gelaten, datse soodanighe wetten moghen maken alsse bevinden haer nut en oorbaerlick te sullen wesen; dewelck' evenwel naer dien eeuwighen regel der liefde ghereguleert moeten worden, in sulcker voeghen, datse wel verschillen in de form' en gestaltenis, maer eens zijn in de grond en in het eynde. Want die barbarische en beestelijcke wetten, door dewelcke de dieven en dievery met een sekere prijs beloont, en de byslapinghen met yedereen sonder onderscheydt, toegelaten wierden, mitsgaders andere die noch veel schandelicker en ongheschickter zijn, en moghen, mijns oordeels, voor geen wetten ghehouden worden; overmits deselve vreemt zijn, niet alleen van alle rechtveerdigheydt, maer oock van alle menschelickheyt en fatsoen.”

Deze richtlijnen van Calvijn geven enerzijds vrijheid aan de regeringen, maar wijzen anderzijds ook expliciet alles af wat met de waarheid, de onderlinge liefde en openbare zedelijkheid in strijd is. Indien de nationale wetten aan deze eisen voldoen moeten zij ge-

hoorzaamd worden, maar - en dat is het spiegelbeeld - mag er ook een beroep op worden gedaan. Dat laatste heeft ook Paulus meerdere malen gedaan: "Is het ulieden geoorloofd een Romeinsen mens en dien onveroordeeld te geselen" (Handelingen 16, 22 en 25). Dat brengt ons bij de Nederlandse wetgeving. Daar zijn een aantal wetten o.a. de wet op de zwangerschapsonderbreking, vrijheid van euthanasie onder voorwaarden, vrijheid van bordeelvestiging, homohuwelijken en vloeken als uiting van vrije meningsuiting, die duidelijk niet aan de criteria van Calvijn voldoen.

Wetten waar we ons van de daarin verleende vrijheden als christen verre moeten houden, maar waar we tergelegener tijd en plaats ook steeds weer sterk tegen moeten protesteren.

Gelukkig zijn er ook wetten die wel aan de door Calvijn gestelde normen voldoen. Het burgerlijk erfrecht is hier zowel in de mannelijke als vrouwelijke lijn geregeld en wie een dochter onterft, komt met de rechter in aanraking. Er is voor bepaalde leeftijden leerplicht voor jongens en meisjes en wie zich daaraan onttrekt is in overtreding.

Onder het Oude Testament, met een overwegend agrarische samenleving, was de opvoeding en het onderwijs van de kinderen vrijwel geheel toevertrouwd aan de ouders (Deut. 6 en Psalm 78). De kinderen groeiden op in het gezin en bij het groter worden werkten ze mee op het land en verzorgden het vee. De jongens trouwden vaak bij de ouders in en vormden zo een driegeneratiegezin. De tijd is sterk veranderd. In ons land is nu het aantal mensen dat in de agrarische sector werkt gedaald tot onder de 5%. Dat heeft tot gevolg dat de meeste arbeid buitenshuis wordt verricht. Bij dat alles blijft de opvoedingstaak onverminderd de verantwoordelijkheid van de ouders (huwelijks-en doopformulier). Daar de vader in de meeste gevallen buitenshuis werkt wordt deze taak, zeker als de kinderen klein zijn, meest door de moeder gedragen. Bij het groter worden van de kinderen wordt tegenwoordig steeds meer kennis gevraagd en wordt de ouders gelukkig veel hulp geboden door onderwijzers en onderwijzeressen en leraren en leraressen, die naast de bijgebrachte kennis ook moeten wijzen op de normen en waarden, die voor dit en het toekomende leven door God in Zijn Woord zijn gege­ ven. Na de leerplichtige leeftijd is er vrijheid van keuze tot werk of studie, wat medebepalend is voor de toekomstige beroepskeuze van mannen en vrouwen.

’Indien principieel alle bestuursverantwoordelijkheid van vrouwen uitgesloten wordt, dan moet dat gelden van hoog tot laag en zou thans het hoogste ambt van koningin in ons land onverantwoord zijn.’

Is daarbij voor getrouwde vrouwen met kinderen hun verant­ woordelijkheid eerst in het gezin, dat laat onverlet dat niet getrouwde vrouwen (1 Cor. 7:25) en vrouwen uit (onvrijwillig) kinderloze gezinnen niet voor werk van verschillende aard zouden mogen kiezen.

Velen vinden daarbij werk in administratieve adviserende functies die vaak ook weer invloed hebben op bestuurlijke organen, terwijl ze in uitzonderlijke gevallen soms ook zelf tot bestuurlijke banen bijv. in bejaardenhuizen of ziekenhuizen geroepen worden. Ook in het verenigingsleven en in commissies worden naast mannen ook wel vrouwen met bestuursverantwoordelijkheid belast.

Nu moet alle emancipatiestreven, dat in deze tijd een ongekend hoogte bereikt, ons vreemd zijn en blijven, maar het mag ons ook niet kopschuw maken, waardoor we in het andere uiterste vervallen. Duidelijk moet blijven dat bestuursverantwoordelijkheid als regel door mannen gedragen wordt, maar dat bij uitzondering vrouwen de daartoe de gaven en mogelijkheden hebben niet uitgesloten worden. Indien principieel alle bestuursverantwoordelijkheid van vrouwen uitgesloten

wordt, dan moet dat gelden van hoog tot laag en zou thans het hoogste ambt van koningin in ons land onverantwoord zijn.

Gelukkig heeft de SGP deze conclusie nooit getrokken en is in het beginselprogram van de partij duidelijk vastgesteld: "Welke regeringsvorm overigens ook goed moge zijn, voor ons land is het konstitutioneel Koningsschap opgedragen aan het Huis van Oranje de van God gegevene". Bij een erfelijke opvolging in een koningshuis is de vrouw van de koning een voor het bestuur mede bepalende factor. Dat was bij de opvolgers van David, zoals ons dat in Gods Woord beschreven is, het geval, dat is nog het geval bij de opvolgers van Willem van Oranje. Terecht is dan ook in artikel 28 van de Nederlandse Grondwet geregeld dat het huwelijk van de troonpretendent of van andere gezinsleden, die voor opvolging van de troon in aanmerking komen, de instemming van het parlement noodzakelijk is.

Een belangrijke bepaling, omdat het van invloed is op de vorming van de toekomstige koning of koningin, maar ook omdat zij in uitzonderlijke gevallen mogelijk nog tijdelijk tot regentes geroepen kan worden. Het bijgaande overzicht van stadhouders en koningen met hun moeders geeft dienaangaande bijzonderheden.' Bij de stadhouders hadden we door het op jonge leeftijd overlijden van Willem IV een periode waarin een vrouw en een moeder tijdelijk tot regeringsverantwoordelijkheid werden geroepen, die hun periode beiden moesten beëindigen omdat zij ook zelf overleden. Gedurende de periode dat Wilhelmina de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt trad haar moeder koningin Emma van 1890-1898 op als regentes. Wat is in zulke gevallen regel en wat is uitzondering? Het hoofdbestuur van de SGP schreef in 1993 aan de kiesverenigingen: "Dat in Nederland de Koning regel behoorde te zijn, een Koningin behoort uitzondering te zijn, die het bijzondere van de afwezige Koning accentueert". Zo'n stelling kan ieders instemming hebben voor een tijdelijke periode, alvorens de troonpretendent de wettelijk vereiste leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, zoals dat in het verleden enkele malen heeft plaats gehad.

Zo’n stelling spreekt veel minder tot de verbeelding indien reeds drie koninginnen achtereenvolgens werden ingehuldigd en voor een volle regeringsperiode de volle verantwoordelijkheid droegen, zonder dat er een koning in zicht was. De regel was dan de Koning (1813-1890; 77 jaar) en de uitzondering is dan de koningin (1890-2004; 104 jaar). Het is niet te hopen dat onze wetgeving op deze wijze met de begrippen regel en uitzondering zal gaan werken, want dan dreigen ontsporingen op velerlei terrein niet alleen in de verhoudingen mannelijke en vrouwelijke verantwoordelijkheden. Regel en uitzondering zijn bij regelgeving en bestuur zeer belangrijk, maar vragen ook om duidelijkheid, wars van gekunstelde redeneringen.

Bijlage l: Giherah, vrouw, meesteres, gezaghebstcr, koningin.

In de Massora-tekst in het Hebreeuwse Oude Testament komt het woord giberah herhaaldelijk voor, maar wordt het door verschillende woorden in het Nederlands vertaald. Om dit wat nader toe te lichten geven we de volgende voorbeelden:

In Genesis 16:4 en 8 wordt het eveneens door vrouw vertaald, omdat de vrouw van Naaman de meesteres is over het in haar dienst zijnde joodse meisje.

In Jesaja 24:2 lezen we: elijk de dienstmaagd alzo haar "vrouw", dus als meesteres, gebiedster.

Psalm 123:2 Gelijk de ogen der dienstmaagd zijn op de hand barer "vrouw", dus ook hier in de betekenis van meesteres, gebiedster.

Spreuken 30:23; Ontroering als een dienstmaagd erfgenaam is van haar "vrouw", dus van haar die zij langdurig diende.

2 Koningen 10:13; Wij zijn gekomen om de zonen der "koningin" te groeten. Eer te bewijzen aan de zonen van haar die met gezag is bekleed.

Jesaja 47:7 en 5: n gij zeidet: k zal "koningin" zijn in eeuwigheid. Want gij zult niet meer genoemd worden "koningin" der koninkrijken. Zij die meende groot en lang gezag te hebben wordt dit ontnomen.

Jeremia 13:18: eg tot de koning en tot de "koningin" vernedert u, zet u neder. De hoogste gezagsdragers wordt gezamenlijk een laatste waarschuwing aangezegd.

Jeremia 29:2 Uit de brief van Jeremia, nadat de koning Jechonia en de "koningin" van Jeruzalem waren uitgegaan en zij dus hun gezag waren kwijt geraakt.

Dan de vrijwel gelijkluidende teksten uit 1 Koningen 15:13 en 2 Kronieken 15:16; dat zij geen koningin (gebirah) ware, omdat zij een afgrijselijke afgod in het bos gemaakt had. Het woord gebirah wordt dus zowel door vrouw als door koningin vertaald, maar altijd in de zin van meesteres in gezin of familie of als vrouw met grote invloed op degenen die met het overheidsgezag bekleed waren.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2004

Zicht | 46 Pagina's

Uitzonderingen bevestigen de regel

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2004

Zicht | 46 Pagina's