De Montesquieu: het recht komt op uit de cultuur
Over de geest van de wetten
“Een religie die aantrekkelijk wil zijn, dient een zuivere moraal te behelzen." Aldus De Montesquieu. Volgens deze rechtsgeleerde zijn cultuur, godsdienst en zelfs klimaat van invloed op de wetgeving. Deze 'invloed' bepaalt mede de 'geest van de wetten'. Dr. K. van der Zwaag bespreekt een lijvig politiek klassiek boekwerk.
In dit themanummer over 'ethiek in de poütiek' besteden we aandacht aan een klassieker op het vlak van het rechtsdenken. De Franse filosoof en rechtsgeleerde Charles de Montesquieu (1689-1755) is vooral bekend vanwege zijn principe van de scheiding der machten. In zijn recent vertaalde Over de geest van de wetten (vertaling van De l'esprü des lois] wordt dit beginsel echter terloops genoemd in zijn behandeling van de door hem bewonderde Engelse staatsinrichting. Het standaardwerk biedt veel wetenswaardigheden over staatsinrichting, zeden, cultuur en godsdienst. De kern van het klassieke werk van De Montesquieu is dat cultuur, godsdienst en zelfs klimaat van invloed zijn op de wetten die de mens opstelt.
In dit boek betoont De Montesquieu zich een aanhanger van de Verlichting. Tegelijkertijd houdt hij vast aan het bestaan van God. Waarschijnlijk, zo stelt de vertaalster Jeanne Holierhoek, heeft De Montesquieu zich goed kunnen vinden in het deisme. De Montesquieu schrijft: "God staat in betrekking tot het universum, als schepper en als instandhouden De wetten volgens welke hij heeft geschapen zijn dezelfde als die volgens welke hij de schepping in stand houdt." Omdat De Montesquieu het echter waagde het rooms-katholicisme op één lijn te stellen met andere godsdiensten, kwam zijn boek op de Index terecht.
Essentialistisch
De Montesquieu denkt heel duidelijk essentialistisch over de wetten. "In de ruimste betekenis van het woord zijn de wetten de noodzakelijke verhoudingen die uit de aard der dingen voortvloeien." In die zin heeft al wat er is zijn wetten: de godheid, de stoffelijke wereld, de dieren en de mensen. De Montesquieu neemt het bestaan van een oorspronkelijke rede aan. De wetten zijn nu de betrekkingen tussen die rede en al wat er is, alsook de betrekkingen tussen de zijnswijzen onderling. In het hele universum is de mens een redelijk wezen, dat van nature beperkt is en dus feilbaar. Als fysiek wezen is de mens, evenals andere lichamen, onderworpen aan onveranderlijke wetten. Het probleem is dat de mens, volgens De Montesquieu, gemakkelijk ten prooi valt aan onwetendheid en dwalingen.
De algemene wet verbindt De Montesquieu als volgt met de specifieke wet van een natie: "De wet in het algemeen is de rede voorzover alle volken op aarde eraan onderworpen zijn; en de politieke en
Dr. K. van der Zwaag, REDACTIELID VAN ZiCHT
burgerlijke wetten van elke natie afzonderlijk zijn niets anders dan de bijzondere gevallen Vi^aarop de menselijke rede wordt toegepast." Wetten hangen nauw samen met de fysieke omstandigheden van het land: klimaat, bodemgesteldheid, zeden en gewoonten, wijze van inkomensverwerving. Al deze betrekkingen, die hij "de geest van de wetten" noemt, wil De Montesquieu bestuderen.
Drie staatsvormen
De Montesquieu onderscheidt drie staatsvormen: de republikeinse (de soevereine macht ligt bij het volk in zijn geheel of bij een deel ervan; er is dan respectievelijk sprake van democratie en aristocratie), de monarchie (één persoon bestuurt, maar dan wel krachtens onveranderlijke, vastgelegde wetten) en de despotie (waarin één persoon, zonder wet of regel, de heerschappij voert).
Langs een omweg probeerde De Montesquieu het absolutisme van de Franse monarchie te ondergraven. Hij is een voorstander van een tussenmacht, zoals hij die belichaamd ziet in de adel. Wat hem betreft, hoeft niet "hardnekkig" aan de privileges van de geestelijken worden vastgehouden, als hun jurisdictie maar eens duidelijk werd afgebakend. In een monarchie is niet alleen behoefte aan tussenlagen, ook is er een "hoedplaats" nodig voor de wetten. In despotisch geregeerde staten zijn geen fundamentele wetten en ontbreekt dus ook een hoedplaats voor de wetten. Vandaar dat godsdienst in dergelijke staten een krachtige rol speelt, omdat godsdienst daar het hoedende en duurzame element is.
De Montesquieu merkt op dat in een monarchie of despotie niet veel rechtschapenheid nodig is. Want respectievelijk de kracht der wetten en de sterke arm van de vorst regelen en bedwingen alles. Maar in de democratie is een extra drijfveer nodig: de deugd. Als hij de deugd verder uitwerkt, komt De Montesquieu uit op begrippen als vaderlandsliefde, soberheid.
Rijkdom verleent de burger een macht die hij niet voor zichzelf mag gebruiken, want dan zou hij niet meer gelijk zijn aan de anderen. "Door te bepalen dat in huizen soberheid diende te heersen, openden de goede democratieën de deur naar royale staatsuitgaven, bijvoorbeeld in Athene en Rome." Daarom is De Montesquieu ook kritisch over de weelde. Voor een gelijke verdeling van rijkdommen dient de wet erop toe te zien dat iedereen niet meer bezit dan het strikt noodzakelijke. Mensen die niets anders willen dan het strikt noodzakelijke, kunnen daarnaast nog slechts verlangen naar de roem van hun vaderland en naar hun eigen roem. "Maar een door weelde verdorven hart koestert geheel andere verlangens, en weldra keert het zich tegen de wetten die het als hindernissen ervaart." Een republiek is volmaakter naarmate er minder weelde is. Zodra het verval in Rome zijn intrede deed, kenden de wensen van de Romeinen geen grenzen meer!
De schrijver houdt zich ook bezig met zeden en het huwelijk. Vanuit het natuurlijke schaamtegevoel zijn alle volken volgens De Montesquieu eensgezind in hun verachting van ontucht. De wetten van het oude Rome waren er sterk op gericht de burgers te stimuleren tot het aangaan van een huwelijk. "Met het intredende zedenverval begon de afkeer van het huwelijk bij de burgers te groeien; want voor hen die de genoegens van de onschuld niet meer weten te waarderen, is het huwelijk slechts een last."
Democratie
Over de democratie maakt De Montesquieu rake opmerkingen. Het verval van de democratie is dat de geest van gelijkheid tot in het extreme wordt doorgevoerd en iedereen gelijk wil zijn. Het volk wil de functies van de magistraten vervullen en heeft voor hen dus geen eerbied meer. Kleine tirannen dienen zich aan, met alle gebreken van de grote tiran. Zo ver als de hemel verwijderd is van de aarde, zo ver staat de ware geest van gelijkheid af van de geest van extreme gelijkheid, stelt De Montesquieu. Politieke vrijheid is niet hetzelfde als kunnen doen watje wilt, aldus deze Franse filosoof. Vrijheid is het recht om alles te doen wat de wetten toestaan.
Wat te doen als de burger de wetten overtreedt? Steeds harder straffen helpt niet, is zijn ervaring. Mild straffen geeft hetzelfde effect als streng straffen. Als je zwaar straft, raken de onderdanen
vertrouwd met de zware straf, en moet de staat steeds zwaardere straffen opleggen. De verslapping en zedelijke achteruitgang komt niet hierdoor dat de straffen mild zijn, maar dat misdaden straffeloos konden worden gepleegd. "Er zijn twee vormen van verval: wanneer het volk de wetten niet meer in acht neemt, of wanneer het door de wetten zelf wordt aangetast. Die laatste kwaal is niet te genezen, want de kwaal zit dan in de remedie zelf.”
‘Het is volgens De Montesquieu van wezenlijk belang dat straffen op elkaar afgestemd zijn’
Het is volgens De Montesquieu van wezenlijk belang dat straffen op elkaar afgestemd zijn. Hij sluit de doodstraf niet uit. "Een burger verdient de dood wanneer hij de veiligheid zozeer heeft geschonden dat hij een ander van het leven heeft beroofd, of een poging daartoe heeft ondernomen. De doodstraf is dan als het ware het geneesmiddel voor de zieke samenleving.”
De Montesquieu is heel concreet over belastingen, over de invloed van een koud en warm klimaat op de arbeidsmoraal (en op het drankgebruik!). Een volk dat zich met handel en zeevaart bezighoudt, heeft behoefte aan een uitgebreidere wetgeving dan een volk dat zich beperkt tot landbouw. Aardig is zijn opmerking dat de beste waarborg voor de vrijheid van volken die niet het land bebouwen, hun onbekend heid is met geld. "Bij volken die geen geld kennen, is sprake van geringe behoeften, die gemakkelijk en gelijkelijk worden bevredigd." Handel leidt als vanzelf tot vrede. Twee naties die met elkaar handeldrijven, worden daarmee wederzijds van elkaar afhankelijk. Het volstrekt ontbreken van handel daarentegen leidt tot plunderingen.
Scheiding der machten
De Montesquieu staat vooral bekend om zijn theorie van de scheiding der machten: de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht. Het vormt slechts een onderdeel van het boek, en wel in het hoofdstuk over Engeland. De Montesquieu leert echter meer de spreiding dan de scheiding der machten, waarbij de ene macht het tegenwicht van de ander nodig heeft. Het is een systeem van 'checks and balances', van teugels en tegenwichten. "In landen waar aan de vrijheid het grootste belang wordt gehecht, bestaan wetten die de vrijheid van het individu schenden om de vrijheid van allen in stand te houden.”
Van de drie genoemde machten is de rechtsprekende macht in zekere zin onzichtbaar, omdat het niet geïncorporeerd is in een permanent instituut, zoals De Montesquieu bepleit. De macht om recht te spreken dient niet te worden toegekend aan een senaat die permanent zitting houdt, maar dient te worden uitgeoefend door personen die op bepaalde momenten van het jaar uit de bevolking geselecteerd worden om recht te spreken.
In een vrije staat mag de wetgevende macht niet de uitvoerende tegenhouden, maar ze heeft wel het recht en dient ook de mogelijkheid te krijgen om te onderzoeken of en hoe haar wetten zijn uitgevoerd.
Christelijke en islamitische godsdienst
De Montesquieu gaat in boek XXIV uitvoerig in op de wetten in relatie tot de in een land gevestigde religie. Hij schrijft zijn werk als staatkundige, niet als theoloog, zo stelt hij vooraf. Hij bepleit een samengaan van de belangen van godsdienst en politiek. "De christelijke godsdienst, die de mensen opdraagt elkaar lief te hebben, wil ongetwijfeld dat ieder volk de beste politieke en de beste burgerlijke wetten heeft, want na de godsdienst zelf zijn zulke wetten het hoogste goed dat de mensen kunnen geven en ontvangen." De Montesquieu stelt dat als in een bepaalde staat een religie ontstaat en zich ontwikkelt, deze zich meestal naar de desbetreffende staatsvorm voegt. Een monarchie gaat beter samen met het rooms-katholicisme en een republiek beter met het protestantisme. De volken van het Noorden hebben altijd een hang naar onafhankelijkheid en vrijheid gekend.
Het hoofddoel van de religie en van de burgerlijke wetgeving is dat de mensen zich als goede burgers gedragen. Hoe minder dwang er uitgaat van de godsdienst, des te sterker moet de dwang van de burgerlijke wetten worden. Godsdienst moet stroken met de moraal. "Een religie die aantrekkelijk wil zijn, dient een zuivere moraal te behelzen.”
De Fransman roept op tot voorzichtigheid ten aanzien van een geloofsopvatting die stelt dat aan het lot toch niets te veranderen valt. "Het islamitische geloofsartikel van de predestinatie komt voort uit luiheid van geest en maakt de geest lui. In zo'n geval dienen de mensen, door de godsdienst in slaap gesust, met behulp van de wetgeving weer wakker te worden geschud.”
Ik moest even aan de zelfmoordacties van de islamitische terroristen denken bij het volgende citaat: "De wetgever verliest zijn greep op hen die zich zeker weten van een beloning in het hiernamaals, gezien hun verregaande doodsverachting." In dit geval zijn de burgerlijke wetten krachteloos. Ook De Montesquieu kende de islam. Deze religie komt ter sprake bij een opmerking over dwang in de godsdienst die hij verfoeit.
Het is voor de mensen hoogst ongelukkig wanneer het geloof door een veroveraar is opgelegd, zo zegt hij. "De islam, die over niets anders spreekt dan over het zwaard, dringt de mensen nog steeds dezelfde destructieve geest op als waarin hij is gesticht.”
Tolerantie
Wanneer de wetgeving verschillende godsdiensten duldt, vindt De IVlontesquieu dat zij deze godsdiensten ook dient te verplichten tot onderlinge tolerantie. "Men kan ervan uitgaan dat iedere religie die wordt onderdrukt, ook zelf zal gaan onderdrukken, want zodra ze zich op de een of andere manier van de onderdrukking kan bevrijden, zet ze de aanval in op de religie die haar heeft onderdrukt, niet als religie maar als tirannie." Volgens De Montesquieu heeft de geschiedenis voldoende duidelijk gemaakt dat strafwetten inzake religie nooit anders dan een averechts affect hebben gehad. De Montesquieu scheidt godsdienstige van burgerlijke wetten. De eerste wetten beogen de volmaaktheid van de mens, de andere de volmaaktheid van de samenleving. Hoe verheven de godsdienst ook is, ze mag niet als uitgangspunt voor de burgerlijke wetten dienen. Die burgerlijke wetten hebben een ander uitgangspunt, namelijk het algemeen welzijn van de samenleving. De Montesquieu gaat ook in op de vraag hoe de overheid dient op te treden tegen misdrijven tegen de godsdienst. Strafbaar zijn vooral de misdrijven die een directe aanval op de religie zijn, bijvoorbeeld alle vormen van loutere heiligschennis. Deze schenners dienen alle voordelen van de godsdienst te worden ontnomen, zoals de toegang tot de heiligdommen. De Montesquieu bepleit uiterste behoedzaamheid als het gaat om het vervolgen van hekserij en kette rij. Aanklachten wegens dergelijke misdrijven kunnen een ernstige aantasting van de vrijheid betekenen en een bron van eindeloos veel machtsmisbruik. Ketterij mag wel worden gestraft, maar men diene zich uiterst behoedzaam te gedragen.
Erudiet
Het is boeiend om zo'n klassieker te lezen. De Montesquieu is ongelooflijk erudiet in zijn kennis van de meest uiteenlopende volken en culturen. Het verbaast niet dat zijn werk verantwoordelijk wordt geacht voor het cultuurrelativisme dat ook uit dit boek spreekt. Wetten hangen af van specifieke factoren en omstandigheden. Toch verdedigt hij dat op een overtuigende manier en geeft hij helder inzicht in de ontstaansgeschiedenis van de wetten en hoe omstandigheden de bepalende factoren zijn geworden. Geldt dat ook niet in onze tijd waar wetten de weerspiegeling vormen van de samenleving? Ieder volk krijgt immers de wetten die het verdient. Al betoont De Montesquieu zich een duidelijke aanhanger van de Verlichting, zijn werk kent ook een normatieve lading die ten aanzien van zeden en normen zijn actualiteit ook voor deze tijd niet verloren heeft.
Noten
1. Blijkbaar hoeft paus Benedictus XVI veel minder oude boeken te lezen om prikkelende citaten over de islam te vinden, ware het niet dat dit boek op de Index staat.
2. Mede n.a.v. Charles de Montesquieu, Over de geest van de wetten; vertaling Jeanne Holierhoek, uitgeverij Boom, Amsterdam 2006; ISBN 90 8506 072 9; 904 blz.; prijs € 64, 50 euro.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 1 april 2007
Zicht | 56 Pagina's