Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De rechtsstaat in de 21e eeuw

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De rechtsstaat in de 21e eeuw

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met enig recht kan met de SGP de meest Nederlandse politieke partij noemen. Juist deze partij kreeg het aan de stok met de rechter en wordt gedwongen een wezenlijk deel van haar ideologie te verloochenen. Wie bekroop niet het gevoel dat hier in naam van de rechtsstaat eerder de onvrijheid dan de vrijheid werd gediend? Alleen gelijkheidsfetisjisten zijn verheugd over wat via de rechter werd afgedwongen. Dat mag aanleiding zijn tot een hernieuwde overpeinzing van de rechtsstaat.

‘In die dagen was er geen koning in Israel: ieder deed wat goed was in zijn ogen’ (Richteren 21 vers 25)

1. Inleiding
Op 9 april 2010 deed de Hoge Raad uitspraak in het geschil tussen enerzijds de Staat der Nederlanden en de SGP en anderzijds de Clara Wichmann Stichting (verder de Stichting). De Stichting achtte het gegeven dat de SGP aan vrouwen het passief kiesrecht ontzegt in strijd met internationale verdragen over de gelijkberechtiging van man en vrouw.
De voorgeschiedenis toont dat de Staat ongaarne bewilligde in de verlangens van de Stichting. De Staat zou de overheidssubsidie aan de SGP op basis van de Wet Subsidiering Politieke Partijen moeten staken.
De Hoge Raad besliste dat de Stichting zich terecht beriep op onder andere artikel 7 van het VN-vrouwenverdrag en dat de Nederlandse Staat er daarom op hoorde toe te zien dat de SGP het passief kiesrecht voor vrouwen ook binnen de eigen partij zou aanvaarden. En vanwege de Nederlandse ondertekening van het VN-vrouwenverdrag en de Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kon de Hoge Raad inderdaad niet anders beslissen.
De SGP dateert van 1922 en is daarmee de oudste politieke partij van ons land. Hoewel klein, heeft de partij het aura van degelijkheid en betrouwbaarheid en zij wordt in de Tweede Kamer zeer gerespecteerd. Haar woord heeft gezag. Haar eigen onwankelbare gezagsgetrouwheid vloeit direct voort uit haar politieke filosofie. En bovenal, haar gedachtegoed laat zich directer dan dat van enige andere politieke partij relateren aan de oorsprong van onze Staat in de zestiende eeuw.
Men kan de SGP met enig recht de meest ‘Nederlandse’ politieke partij noemen. En juist deze partij kreeg het aan de stok met de rechter en zal een wezenlijk deel van haar ideologie moeten verloochenen – en dat om iets waarover zich slechts weinigen buiten de Stichting echt kunnen opwinden. Zelfs niemand onder de vrouwelijke SGP-stemmers, voor wie het allemaal bedoeld was. Maar dura lex, sed lex: de rechtsstaat verlangt dat de SGP het hoofd hier zal buigen.

2. De rechtsstaat
Ook consequente aanhangers van de rechtsstaat zullen zich ongemakkelijk voelen bij deze casus en de indruk hebben dat in naam van de rechtsstaat hier eerder de onvrijheid dan de vrijheid werd gediend. Voorafgaand aan de uitspraak van de Hoge Raad werd geen inbreuk gemaakt op iemands vrijheid, daarna wel op die van vrouwelijke en mannelijke SGP-stemmers. Alleen de leden van de Stichting hebben reden tot vreugde over wat door de rechter werd afgedwongen. Dat mag aanleiding zijn tot een hernieuwde overpeinzing van de rechtsstaat.
Veelal wordt het begrip ‘rechtsstaat’ in verband gebracht met Kant die een van de eerste en meest gezaghebbende verwoorders ervan was. Kant beklemtoont dat het gaat om rechts - principes en niet om ethische richtlijnen voor het gedrag. De ethiek kan ons wel inzicht verschaffen in hoe wij behoren te handelen, maar geeft ons daarmee nog niet het motief om dienovereenkomstig te handelen.
Hoe vaak gebeurt het niet dat wij wel weten wat onze plicht is, terwijl wij in ons handelen daartegen zondigen? Het recht geeft dat motief wel. Aldus verhouden zich de ethiek en het recht1. De eigenschap van het recht algemeen- verplichtend te zijn heeft haar oorsprong in het algemeen verplichtend-zijn van de ethiek.
Wanneer men over de rechtsstaat discussieert, is het van belang te beseffen hoe diep het idee van de rechtsstaat verworteld is in Kants ethiek en politieke filosofie. Kant fundeert het algemeen geldend-zijn van de ethiek en het recht op voor iedereen geldende voorwaarden.
Talloze burgers, juristen en politici omarmen op volstrekt aanvaardbare gronden het idee van de rechtsstaat, zonder echter enige notie te hebben van de eigenaardigheden van Kants filosofie. De verklaring daarvoor is dat er in Kants systematiek een element2 steekt van een immense plausibiliteit dat wij voorbehoudsloos accepteren, zelfs als wij nooit van Kant gehoord hebben. En dat is de intuïtie dat inzake het recht het principe geldt van gelijke monniken, gelijke kappen. Wij verzetten ons spontaan tegen mensen die zeggen dat de regels van het recht mogen gelden voor iedereen, maar niet voor hèn. Zij menen onder of boven de wet te staan. En zo is onze onmiddellijke reactie: zo is het niet met het recht.

Grondrechten en rechtsstaat
Ik benadruk de Kantiaanse achtergrond van het idee van de rechtsstaat omdat die verhelderen kan waarom het idee van de rechtsstaat altijd zo nauw verbonden wordt aan het idee van grondrechten, van mensenrechten als het recht op vrije meningsuiting of de vrijheid van godsdienst of levensovertuiging.
Strikt genomen zijn dat echter verschillende zaken. Het idee van de rechtsstaat bevat onder andere het algemeen geldig-zijn van wetten en het gegeven dat daarom ook de Staat (en haar vertegenwoordigers) zich aan de wet te houden heeft. De thematiek van de grondrechten is echter een andere: daar gaat het om de vraag welke rechten ons als mens en burger toekomen. Men kan zich daarom een rechtsstaat voorstellen zonder bepalingen over grondrechten – en evenzeer een samenleving die wel de grondrechten respecteert, maar die desalniettemin niet als staat – en dus ook niet als rechtsstaat – georganiseerd is.
Het Kantiaanse systeem legt een direct verband tussen de rechtsstaat en de grondrechten. Beiden hebben namelijk hun grond in het universalisme van het recht. Het recht geldt voor allen (en dus ook voor de Staat) omdat alleen een regel die zich laat universaliseren als rechtsregel kan en mag gelden. Dat is het idee van de rechtsstaat. Voorts, grondrechten komen ons toe in het domein waar wij allen gelijk zijn en waarvoor dus ook een algemeen geldende wetgeving mogelijk is.
Het Nederlandse rechtssysteem staat relatief dicht bij dat Kantiaanse model. Artikel 1 van de Grondwet verklaart Nederland tot een rechtsstaat, terwijl de artikelen 2 t/m 23 de hier te lande geëerbiedigde grondrechten opsommen. Belangrijker nog, in zowel het informele spreken over ons rechtsbestel als in meer technische beschouwingen liggen de begrippen rechtsstaat en grondrechten steeds dicht bij elkaar3. Wij stappen met groot gemak van de een naar de ander en het algemeen gevoelen is dat er een onverbrekelijke band is tussen rechtsstaat en grondrechten. Anders gezegd, wij hebben allen, bewust of onbewust, dat Kantiaanse model in ons hoofd zitten.
Zoals we hieronder zullen zien, in dat uitgesproken Kantiaans karakter van de Nederlandse rechtsstaat en van onze beleving daarvan, liggen de uitdagingen die wij in de loop van deze eeuw voor onze rechtsstaat mogen verwachten.

3. Uitdagingen
Universaliseerbaarheid is dus de toetssteen. In een homogene samenleving waarin burgers allen ongeveer dezelfde concepties hebben over levensbeschouwelijke aangelegenheden en over zaken van goed en kwaad, zal dat uiteraard makkelijker zijn dan in onze hedendaagse multiculturele samenlevingen. Kant zelf was een man van de Verlichting en had daarom weinig begrip voor de wijze waarop geschiedenis, traditie, gewoonte en verschillende geloofsovertuigingen de basis voor die universalisering kunnen versmallen. Kant kende slechts ‘redelijke’ mensen – en binnen dat (voor-)oordeel kan men met die universaliseerbaarheid inderdaad een heel eind komen. Maar de kaarten liggen nu anders4.
Een goed voorbeeld is hier het arrest over de SGP. Het is niet toevallig dat dat arrest pas tot stand kwam in een tijd waarin ook het recht worstelt met de uitdagingen van de multiculturele samenleving en waarin het aantal potentiële afwijkingen van de rechtsstaat toeneemt. Een dergelijk arrest was een halve eeuw geleden ondenkbaar geweest. Zeker, ook toen al vormde de aanhang van de SGP een enigszins aparte ‘cultuur’ in ons land.
Maar wat de rest van Nederland met die SGPaanhang gemeen had was zo veel en men was met de eigenaardigheden van die aanhang van oudsher zo vertrouwd, dat die niet ervaren werden als een inbreuk op wat wij ons bij ‘Nederlanders’ voorstelden.
Dat werd anders met de multiculturele samenleving. Nederland kreeg nu een substantiële minderheid van nieuwe landgenoten die, net als de SGP-kiezers, hun eigen religieuze en culturele vanzelfsprekendheden hadden, maar waaraan in dit geval autochtone Nederlanders moeilijker konden wennen.
Dat had zijn consequenties voor de rechtsstaat. Want je kon de SGP nu niet langer een uitzonderingspositie gunnen, zonder die ook te gunnen aan nieuwe Nederlanders. En omgekeerd, als je van plan was om die nieuwe Nederlanders iets te ontzeggen, dan moest je dat vanaf nu ook doen met ‘autochtone’ Nederlanders – zoals de SGP-stemmers. Wat de SGP onderging is daarom tevens een teken aan de wand voor de religieus-politieke opvattingen van die nieuwe Nederlanders. Kortom, de Kantiaanse universaliseerbaarheid verplichtte nu om de SGP over een kam te scheren met de Islam en, bovenal, met wat men daar van vreest.

Paradox
De paradox is daarom dat degenen die de SGP aanpakten daartoe kwamen op gronden die wellicht ook ingrepen rechtvaardigen tegen allochtone minderheden, terwijl die critici van de SGP de zaak van die andere minder - heden vaak zeer zijn toegedaan (in beide gevallen ‘komt men op’ voor ‘onderdrukte’ minderheden). Het verbod op souplesse tegenover de religieus–politieke opvattingen van de SGP laat daarom ook geen ruimte voor souplesse inzake die van moslims. In die zin staat de Stichting heel wat dichter bij Wilders dan zij zich wellicht realiseert. Beide bedienen zich gaarne van het instrument van het verbod. En inderdaad, het Kantiaanse principe van de universaliseerbaarheid noopt daartoe.
De introductie van minderheden in een Kantiaanse rechtsorde moet leiden tot een geringere tolerantie voor afwijkend gedrag. De grootste gemene deler in het gedrag van alle Nederlanders neemt af, daarmee wat zich nog universaliseren laat en daarmee ook aan waar de rechtsstaat ruimte voor wil laten.
Daar ligt een belangrijke uitdaging voor onze rechtsstaat. In de multiculturele samenleving waarin wij nu leven is geringere tolerantie geen optie. Dan was het juist beter geweest zoveel mogelijk ruimte proberen te creëren voor wat uitgaat boven die grootste algemene deler en voor wat ervaren wordt als afwijkende opvattingen en gedragingen binnen onze rechtsorde.

Respect voor elkaars eigenaardigheden
Is er een alternatief voor onze Kantiaanse rechtsorde? Een alternatief dat de tolerantie voor afwijkend gedrag eerder vergroot dan vermindert? Ik laat het hier bij de suggestie dat een historistisch respect voor het eigene van culturen en samenlevingen de benepenheden van ons Kantianisme zou kunnen corrigeren.
Het negentiende-eeuwse historisme had grote openheid en zelfs fascinatie voor wat zich op het eerste gezicht als vreemd en eigenaardig voordeed. Binnen de Kantiaanse benadering is het standpunt van de Hoge Raad inderdaad onontkoombaar met de zojuist vermelde consequenties voor vergelijkbare opvattingen van allochtone minderheden. Maar binnen de historistische benadering had men in de aanwezigheid in ons land van die minderheden juist een aanleiding kunnen zien tot (grotere) tolerantie voor onze eigen, van het verleden geërfde ‘minderheden’ zoals bijvoorbeeld de SGP.
Men had dan die partij haar standpunt inzake het passief kiesrecht voor vrouwen gaarne gegund; maar met dien verstande dat er dan ook geen enkel bezwaar kan zijn tegen een moslimpartij die alleen moslims toelaat of een vrouwenpartij die van mening is dat haar standpunt in het parlement alleen door vrouwen kan worden verwoord5. Dat is wat je de historistische manier van universalisering zou kunnen noemen en waar het algemene principe is: als u bereid bent bepaalde eigenaardigheden van mij te respecteren, dan ben ik bereid hetzelfde te doen met soortgelijke eigenaardigheden van u. Dat schept extra vrijheid: onder druk van eigenaardigheden van de ander ontstaan nu extra vrijheden, vrijheden die er voordien niet waren6.
Het zou mij niet verbazen als de meerderheid van de bevolking de historistische boven de gangbare Kantiaanse benadering zou verkiezen. Weinig Nederlanders zal het veel kunnen schelen hoe de SGP, of een eventuele feministische pendant daarvan, zich organiseert en zich in de Tweede Kamer presenteert. De Kantiaanse benadering zal men daarom veelal ervaren als een even ongewenste als hinderlijke vorm van bemoeizucht – en terecht! Juist dat is een sociaal potentieel dat we zoveel mogelijk moeten exploiteren, in plaats van het, met Kant, te elimineren. De uitdagingen van de multiculturele samenleving kunnen we beter het hoofd bieden met de historistische dan de Kantiaanse benadering. Souplesse wint het dan van starheid; en souplesse is wat we bovenal nodig zullen hebben in de rechtsstaat van de 21e eeuw.

De hier gepubliceerde bijdrage betreft een ingekorte versie. De volledige bijdrage van F.R. Ankersmit is te lezen op onze website www.wi.sgp.nl

Noten
1. En waarbij Kant beklemtoont dat de regels van de ethiek en die van het recht elkaar weliswaar gedeeltelijk overlappen, maar geenszins coextensief zijn.

2. Dat Kant zelf aan de politieke filosofie van Jean Jacques Rousseau ontleend had.

3. Zie bijvoorbeeld D.J. Elzinga, R. de Lange, H.G. Hoogers, Van der Pot. Handboek van het Nederlandse staatsrecht. Vijftiende druk, Deventer 2006; 157 en M.C. Burkens, H.R.B.M. Kummeling, B.P. Vermeulen, R.J.G.M. Vermeulen, Beginselen van de democratische rechtsstaat, Alphen aan de Rijn 2006 23 – 25. Opvallend in deze en dergelijke literatuur is dat er steeds veel meer aandacht is voor de grondrechten dan voor het idee van de rechtsstaat. In de praktijk lijkt het idee van de rechtsstaat geheel op te gaan in de thematiek van de grondrechten.

4. Charles Taylor gaat in op dit gegeven dat de rechtsstaat gebed moet zijn in een reeks van vormen, waarden en overtuigingen die gemeen goed zijn in een door die rechtstaat bestuurde samenleving. Zie het hoofdstuk getiteld ‘Ethics of inarticulacy’ in C. Taylor, Sources of the self. The making of modern identity, Cambridge (Ma) 1991.

5. Zoals het geval is met de Spaanse feministische partij, de Partido Feminista, geleid door de schrijfster Lidia Falcon en die dan ook op ‘Kantiaanse’ gronden verboden werd (met dank aan Ger Groot).

6. Een soortgelijke gedachtegang treft men bij Labuschagne: ‘anderzijds is de religieuze pluriformiteit veel zichtbaarder geworden, vooral door een duidelijker manifestatie van aanhangers van de islam. De vraag of deze religie een bijdrage zou kunnen leveren aan dit spirituele kapitaal [i.e. het kapitaal waaruit wij putten voor de definiëring van de rechtsstaat (F.A.)] wordt echter weinig gesteld’. Zie B.C. Labuschagne, Recht en religie. De civiele dimensie van godsdiensten als geestelijke grondslag van de democratische rechtsstaat, Den Haag 2007; 9.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 2011

Zicht | 76 Pagina's

De rechtsstaat in de 21e eeuw

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 2011

Zicht | 76 Pagina's