Herman Dooyeweerd en de mythe van levensbeschouwelijke neutraliteit
Een belangrijke vooronderstelling van seculiere visies op politiek en samenleving is de (vermeende) levens - beschouwelijke neutraliteit ervan. In de filosofie van Herman Dooyeweerd kunnen goede aanknopingspunten gevonden worden om deze mythe van neutraliteit door te prikken. In het onderstaande schets ik enkele hoofdlijnen van zijn denken.1
Dooyeweerd
Herman Dooyeweerd (1894-1977) is de grootste Nederlandse filosoof van (in ieder geval) de twintigste eeuw. Zijn denken, dat bekend staat als de ‘wijsbegeerte der wetsidee’, biedt een wijsgerige ontmaskering van het seculiere denken én een alternatieve, christelijke filosofie. De filosofie van Dooyeweerd is, mede door het geheel eigen vocabulaire, niet eenvoudig. Wie de moeite neemt er in door te dringen, raakt echter onder de indruk van de diepgang, reikwijdte en originaliteit ervan. Dooyeweerd is afkomstig uit een gezin van trouwe volgelingen van Abraham Kuyper.
Dooyeweerd studeerde rechten aan de toen nog kleine Vrije Universiteit (VU) en promoveerde op een staatsrechtelijk proefschrift.
Na een korte ambtelijke loopbaan kreeg hij de leiding over het nieuwe wetenschappelijk instituut van de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). In 1926 werd Dooyeweerd, toen 31 jaar oud, benoemd tot hoogleraar in de rechten en rechtsfilosofie aan de VU. Hij ontwikkelde zich gaandeweg tot een filosoof en bouwde aan een wijsgerige fundering van de neocalvinistische levens- en wereldbeschouwing.
Het grote werk waarin Dooyeweerd zijn gedachten in volle breedte voor het eerst systematisch uitwerkte is het driedelige De wijsbegeerte der wetsidee (1935-1936).2 Door de vertaling van zijn magnum opus vond de wijsbeerte van Dooyeweerd ook zijn weg naar (vooral) Noord-Amerika.
Filosofie
Dooyeweerd verzet zich tegen de autonome zelfgenoegzaamheid en vermeende neutraliteit van de menselijke rede, één van de dogma’s van veel Verlichtingsfilosofie. Dooye - weerd benadrukt de noodzakelijk religieuze aard van het theoretische (wetenschappelijke) denken. ‘Religieus’ moet hier in de ruime betekenis van ‘levensbeschouwelijk’ worden opgevat en omvat ook atheïstische en agnostische stellingnames. Dooyeweerds analyse is gericht op de filosofie, door hem op - gevat als een vorm van theoretisch denken die zich richt op de ‘zintotaliteit’ en als ‘totaalwetenschap’ het meest fundamentele vakgebied vormt. De verschillende vakwetenschappen kunnen echter niet zonder filosofische analyse. Wie op zoek gaat naar de grondslagen van een vakgebied komt bij de filosofie uit. Wat Dooyeweerd over de filosofie zegt, heeft dus evenzeer zeggingskracht voor – bijvoorbeeld – het denken over politiek en samenleving.
Bij zijn benadering van de filosofie staat Dooyeweerd in de lijn van Kuypers adagium dat er geen levensterrein is waarvan Christus niet zegt: “Het is Mijn!”.3 Er is een scherpe antithese tussen allen die zich tot hun Schepper richten en allen die in afval van Hem voortleven. Deze antithese bestaat ook in het denken.
Dooyeweerd beoefent een zogenaamde ‘transcendentale kritiek’ van het denken, dat wil zeggen: een onderzoek naar de mogelijkheidsvoorwaarden van het menselijke denken. Met zijn transcendentale kritiek van het denken wil Dooyeweerd van iedere wijsbegeerte het religieuze uitgangspunt blootleggen. Vanuit deze openheid kan vervolgens op basis van gedeelde overtuigingen een discussie gevoerd worden met andersdenkenden.
Dooyeweerd benadrukt daarbij enerzijds de samenhang en oorsprong van de werkelijkheid, anderzijds de religieuze bepaaldheid van het denken als zodanig.
Aspectenleer
De werkelijkheid toont zich in samenhang aan ons en kan slechts door middel van een abstractie van de alledaagse werkelijkheidservaring vakwetenschappelijk worden bestudeerd. Dooyeweerd werkt dit uit aan de hand van zijn aspectenleer, het pronkstuk van zijn filosofie. Wie de rijkdom van de wer - kelijkheid tot zich laat doordringen, kan verschillende aspecten onderscheiden (ervaringswijzen, wijzen van zijn). Zo zijn er het fysische, biotische, psychische, historische, talige, sociale, economische, esthetische en juridische aspect, elk met eigen normen en wetmatigheden. Dooyeweerd onderscheidt in totaal vijftien aspecten. Feitelijk wordt in verschillende wetenschappen steeds een aspect van de geschapen werkelijkheid onderzocht.
De eigen aard van ieder aspect maakt dat het niet vanuit wetten en begrippen van een ander aspect kan worden beschreven of verklaard. Het ene aspect kan niet tot het andere worden gereduceerd zonder iets wezenlijks te verliezen. Zo kan recht (rechtvaardigheid) niet tot het sociale, economische of talige aspect worden gereduceerd, ook al staat het daar niet los van. Uitvoerig analyseert Dooyeweerd hoe de verschillende aspecten van de werkelijkheid onverbrekelijk samenhangen en de uitdrukking zijn van een totaliteit. Van de verschillende aspecten schetst hij hun karakterisering en afgrenzingen, wetmatigheden en onderlinge verwijzingen. Een verabsolutering van één van de aspecten leidt tot een ‘-isme’ in de wetenschap, zoals een naturalisme, psychologisme, historisme of economisme.
Denken vanuit het hart
Hoe verhoudt de mens zich tot de aspecten?
De mens functioneert in alle aspecten van de werkelijkheid, maar hij is tot geen ervan te herleiden. De mens kan redeneren (logischanalytische functie), maar ook voelen (sensitieve functie), een ervaring van schoonheid hebben (esthetische functie), een juridisch oordeel hebben (juridische functie), een moreel oordeel hebben (morele functie) en geloven (geloofsfunctie). Mens-zijn heeft dus plaats in al deze aspecten. Anders gezegd: de mens heeft verschillende functies. De logischanalytische functie is niet de hoogste. Het (theoretische) denken is niet heersend. Het is slechts één van de menselijke functies. Met de functies is de mens echter nog niet volledig gevat. Het ‘ik’ (zelf, ego) van de mens overstijgt zijn functies. ‘Ik’ weet dat ik denk, voel of geloof en ik kan er richting aan geven.
Daarmee ben ik niet te reduceren tot deze functies. Wanneer bovendien aan het denken richting gegeven wordt – de denkfunctie wordt gestuurd – kan het denken zich zelf niet funderen. Dooyeweerd verzet zich tegen een zogenaamde ‘immanentiefilosofie’, dat wil zeggen: een filosofie die de oorsprong en betekenis van de werkelijkheid slechts wil verklaren vanuit het denken (de rede) zelf.
Het denken kan zichzelf niet funderen, maar staat in dienst van iets anders. Er wordt positie gekozen voorafgaand aan het denken.4
Om de totaliteit in beeld te krijgen is een extern vast punt nodig, een ‘uitkijktoren’, door Dooyeweerd een ‘Archimedisch punt’ genoemd, dat de verscheidenheid van de werkelijkheid overstijgt, zonder los te staan van het denkende ‘ik’. Het ‘ik’ wordt door Dooyeweerd ook wel het hart genoemd, het centrum van het mens-zijn, de religieuze kern.
De mens reflecteert ermee op zichzelf. Het hart is de religieuze wortel van het denken en het menselijke bestaan5, door Kuyper aangeduid als dat punt in ons bewustzijn waar het leven nog ongedeeld is, het contactpunt tussen God en mens. Juist omdat het denken gericht is op de zintotaliteit kan de denkende mens niet zonder kritische zelfreflectie. Het denkende ‘ik’ kan niet onaangeroerd blijven, het kan niet neutraal zijn. Zelfkennis kan nooit louter theoretisch (wetenschappelijk) van aard zijn. Volgens Dooyeweerd is alleen door godskennis werkelijke zelfkennis mogelijk. Hierin staat hij in lijn met het denken van Augustinus en Calvijn.6
Bij theoretisch (wetenschappelijk) denken abstraheren we een bepaald aspect uit de samenhang van de werkelijkheid. Wat in een bepaalde wetenschap geabstraheerd en geanalyseerd (‘uiteen gelegd’) wordt, moet echter ook weer worden teruggebracht in het geheel van de werkelijkheid (synthese). Bij deze synthese spelen eveneens opvattingen over samenhang, eenheid en oorsprong van de werkelijkheid noodzakelijk een rol. De synthese kan slechts plaatsvinden vanuit een boventheoretisch (of voortheoretisch) standpunt.
De Amerikaanse, door Dooyeweerd geïnspireerde filosoof Roy Clouser schreef een boek getiteld: The Myth of Religious Neutrality (herziene editie 2005), waarin hij voortbouwt op Dooyeweerds gedachte van een voortheoretische, religieuze positiekeuze.7 Volgens Clouser vraagt iedere wetenschappelijke theorie om ‘divinity beliefs’. Om een coherente theorie te vormen moet de theoreticus altijd uitgaan van iets dat hij voor vast aanneemt, dat zelfgenoegzaam of ‘ultimate reality’ is. Hierin wordt – veelal onbewust – onvermijdelijk een religieus standpunt ingenomen. Doorgaans wordt een deel van de natuurlijke werkelijkheid opgevat als ultimate reality. Dit leidt tot een problematisch reductionisme. Slechte wetenschap en een verkeerde religieuze positiekeuze komen hier samen.8
Tot slot
De filosofie van Dooyeweerd is deels tijdgebonden, omdat hij in gesprek is met de denkers uit zijn tijd. Enkele kerngedachten zijn echter hoogst actueel. De belangrijkste is dat een denker al een levensbeschouwelijke positie heeft ingenomen voordat hij filosofeert.
Het is dit ‘perspectivisme’ dat – opvallend genoeg – in de strijd van het postmoderne denken tegen een universeel opgevatte, neutrale rede volledig erkend wordt.9
Noten
1. Voor een uitgebreidere bespreking, zie Bas Hengstmengel, ‘Herman Dooyeweerd (1894-1977)’, in: Thierry Baudet & Michiel Visser (Red.), Conservatieve vooruitgang, Amsterdam: Bert Bakker 2010, p. 210-230.
2. Herman Dooyeweerd, De Wijsbegeerte der Wetsidee, Amsterdam: Paris 1935-1936. Later verscheen een Engelse vertaling en uitbreiding onder de titel A New Critique of Theoretical Thought (4 delen, Amsterdam/Philadelphia, 1953-1957).
3. In de woorden van de Noord-Amerikaanse Kuyperiaan en Dooyeweerdiaan H. Evan Runner: “Life is Religion!”.
4. Vanuit dit inzicht kan Luthers stevige uitspraak begrepen worden dat de rede de “hoer van de duivel” is: de rede laat zich inzetten voor ieder doel. (Ook voor de apologetiek en christelijke filosofie, zo voeg ik er graag aan toe.)
5. Vgl. Spreuken 4 vers 23: ‘Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens’.
6. Wat Calvijn betreft, zie de openingswoorden van de Institutie.
7. Roy A. Clouser, The Myth of Religious Neutrality: An Essay on the Hidden Role of Religious Beliefs in Theories, Revised Edition, Notre Dame: University of Notre Dame Press 2005. Aan het eind van zijn boek geeft Clouser een aanzet tot een nietreductionistische theorie over de samenleving en de staat.
8. In zijn denken over recht, staat en samenleving heeft Dooyeweerd het christelijk-calvinistische denken met name geplaatst tegenover het problematische denken dat uitgaat van een zogenaamd humanistisch grondmotief. Hij heeft dit – wat de staatsleer betreft – ondermeer uitgewerkt in zijn vroege werk De crisis der humanistische staatsleer in het licht eener calvinistische kosmologie en kennistheorie (1931), de rectorale rede De strijd om het soevereiniteitsbegrip in de moderne rechtsen staatsleer (1950) en – wat de sociale filosofie betreft – in het derde deel van A New Critique.
9. De Amerikaanse filosoof Nicholas Wolterstorff, een leerling van Dooyeweerd, heeft een christelijk perspectivisme uitgewerkt op het gebied van de wetenschapsfilosofie. Zie bijvoorbeeld zijn vertaalde boeken De rede binnen de grenzen van de religie (1993) en Van zekerheid naar trouw (1996).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 2011
Zicht | 76 Pagina's