Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Politiek kan niet zonder religieus perspectief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Politiek kan niet zonder religieus perspectief

Interview met dr. M. Terpstra

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Politiek en religie zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden, stelt dr. Marin Terpstra, docent sociale en politieke wijsbegeerte aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Wie religie negeert of privatiseert, maakt politiek los van elke hogere en zingevende orde. In zijn – zeer binnenkort te verschijnen – boek Democratie als cultus. Over politiek en religie1 plaatst hij kanttekeningen bij de seculiere rechtsstaat die religie als een privéaangelegenheid ziet, en politiek als iets voor de openbaarheid.

In de bundel ‘politiek-theologische’ opstellen laat Terpstra zien hoe de politiek vanaf de Griekse oudheid is beïnvloed door theologische ideeën. De leer van de ‘politieke theologie’ onderzoekt politieke vormen die beantwoorden aan ‘metafysische’ of ‘theologische’ vooronderstellingen: een geest die elke politieke orde doortrekt en bezielt. Die vooronderstellingen bepalen de plaats van de mens in deze wereld, de inrichting van de samenleving en de manier waarop politiek bedreven wordt.
Reeds Aristoteles opperde dat men de staat door een eenheidsbeginsel, bijvoorbeeld in een alleenheerschappij, moet denken, gegeven de eenheid van God en de kosmos. Voor de Romeinen stond religie niet los van de politieke orde, maar was daarmee verweven. Politiek was niet een noodzakelijk kwaad, maar betrof de toewijding aan de publieke zaak (res publica). Het christendom is volgens Terpstra een van de godsdienstige stromingen die hun binding aan een specifieke politieke orde loslieten. De christenen keerden zich tegen de Romeinse vergoddelijking van de keizer.
Zij neigden zich af te wenden van deze bemiddeling en zochten het goddelijke buiten de wereld. ‘Stilzwijgend is daarmee een nieuwe politieke theologie ontstaan, die enerzijds de politieke werkelijkheid tot louter wereldlijke aangelegenheid terugbrengt, maar anderzijds de politieke werkelijkheid doordenkt vanuit een theologische alleenheerschappij. Het christendom maakt een niet-theologisch vertoog over politiek mogelijk, terwijl het de politiek tegelijk theologisch verdacht maakt.’

Na de verheffing van het christendom tot ‘staatsgodsdienst’ in de vierde eeuw, bleven de sporen van de scheiding tussen politieke orde en godsdienst volgens Terpstra aanwezig. Lange tijd nam het christendom in het Romeinse Rijk en vervolgens in de ‘Europese’ wereld zelfs de plaats in van de antieke politieke theologie. Wezenlijk voor de middeleeuwse theologie was vooral de verdubbeling van de politieke orde in een tweerijkenleer, waarbij het aardse rijk ten dienste moet staan van de voorbereiding van de mens tot burger van het hemelrijk. Terpstra: ‘De christen leeft in twee rijken, een wereldlijk en een geestelijk rijk, maar ook de postchristelijke mens is nog steeds aan deze denkfiguur gebonden als hij of zij weet te onderscheiden tussen ‘publiek’ en ‘privaat’, tussen ‘politiek’ en ‘persoonlijk’.’

Moderne tijd
In de zeventiende eeuw duikt de theologie onder, aldus Terpstra. Ze houdt op het maatschappelijk overheersende vertoog te zijn, dat de termen levert waarin alle vraagstukken uiteindelijk gesteld worden. De docent noemt dan vooral de namen van Hobbes en Spinoza.
Thomas Hobbes (1588-1679) ontwikkelde ‘een theologie van de afwezige God’. God heeft een testament achtergelaten met de volgende wilsbeschikking: in de tijd tussen de hemelvaart en wederkomst van Christus dient men de enige legitieme, wereldlijke macht onvoorwaardelijk te gehoorzamen, als ware het een bevel van een transcendente soeverein met een quasi-goddelijke macht. ‘De godsdienst is het belangrijkste obstakel en zij kan alleen gehandhaafd worden, wanneer zij zich terugtrekt uit de maatschappij. De godsdienst moet haar absolute machtsaanspraak, hoezeer ook van louter geestelijke aard, laten varen.’
Bij Baruch Spinoza (1632-1677) is de wijze waarop God vereerd wordt, politiek van belang, omdat de trouw van de burgers aan de politieke orde daarmee ten nauwste is verbonden. Spinoza stelde echter dat het grootste gevaar voor de bestendigheid van een politieke orde een bevoorrechte, invloedrijke en als geestelijke macht erkende priesterkaste is. ‘Spinoza’s politieke godsdienstkritiek richt zich hier dus niet op de godsdienst als zodanig, maar herneemt de internchristelijke kritiek op de verwereldlijking en politisering van de godsdienst (in de lijn van meer radicale, protestante gelovigen die tot zijn kring behoren). Dat maakt een onderscheid mogelijk tussen theocratie èn hiërocratie of ecclesiocratie.’

Carl Schmitt
Terpstra gaat uitvoerig in op het gedachtegoed van de politieke denker Carl Schmitt (1888-1985). Diens denken draait om de vraag of een maatschappelijke en politieke orde zonder grondslag denkbaar en realiseerbaar is.
Hij ontkent dat. Schmitt betoogt dat wanneer theologie in de zeventiende eeuw omgevormd wordt tot politieke theorie en metafysica, er dan ook niet alleen sprake van secularisering, maar evenzeer van een radicale transformatie van theologische begrippen zelf. De secularisering is voortzetting van theologie met andere middelen. Bekend citaat: ‘Alle prägnanten Begriffe der moderne Staatslehre sind säkularisierte theologische Begriffe’ (1922).
Sinds het Romeinse Rijk het christendom als staatsgodsdienst heeft erkend, de christelijke of katholieke godsdienst Rooms is geworden, is volgens Schmitt het christendom aangepast aan zijn onvermijdelijke nieuwe rol van politieke theologie, staatsgodsdienst of staatscultus. Het Heilige Roomse Rijk is de voortzetting van deze traditie. Schmitt fundeert deze staatsopvatting door te verwijzen naar het Bijbelse katēchon, letterlijk weerhouder, degene die de antichrist tegenhoudt, het Romeinse Rijk.
Met een zekere nostalgie denkt Schmitt terug aan de vroegmoderne, door God gegeven politieke orde, de standenmaatschappij, of de negentiende-eeuwse eenheid van Altaar en Troon. Schmitt zag de Rooms-Katholieke Kerk als de legitieme representant van Christus op aarde, met als consequentie dat het protestantisme en alle politieke effecten die uit de protestantse breuk met de moederkerk zijn voortgekomen illegitiem zijn. Terpstra: ‘Moderniteit betekent: individualisme, liberalisme, parlementaire democratie, maar bovenal een meedogenloze ontwikkeling van vooruitgang waarin het nieuwe op een eigenmachtige wijze het oude opvolgt.’

Democratie als cultus
Terpstra definieert de democratie als ‘cultus’.
Een definitie: ‘De democratie als cultus is het geheel van plechtigheden waarin de gezamenlijke machtsuitoefening maatschappelijk zichtbaar is.’ De democratie is ontstaan in een tijd waarin politiek en religie nog niet geheel gescheiden waren en de mens zijn rol als burger en als gelovige nog niet scherp uit elkaar hield. Terpstra: ‘De eerbied voor de grond van het bestaan straalde ook nog uit naar de politieke instellingen en omgekeerd was de godsdienst niet vrij van de politieke neiging zich als wet aan de samenleving op te dringen. De democratie had daardoor in haar tijd van ontstaan nog een cultische betekenis. Het volk nam daarom hoogstens de plaats van de vorst in en bleef daarmee een sacrale representatie.’

De moderne tijd kenmerkt zich echter door een afwezige God. Terpstra spreekt van de cultus van de ‘lege plaats’. ‘De cultus van de democratie is niet meer dan een eredienst van de afwezige God. Als de soeverein (God, koning, vader) uit beeld verdwijnt, als de mens die zich wil uitspreken niet meer hoeft te verschijnen voor degene die ‘het laatste woord’ heeft, is de ruimte leeg genoeg om door de eigendunk van ieder gevuld te worden.’ Terpstra stelt dat de politieke orde hetzelfde lot zal ondergaan als de godsdienst, omdat de politieke orde wezenlijk religieus of in ieder geval quasi-religieus van aard is. ‘In een postpolitiek- theologisch tijdperk is het net zo onbegrijpelijk dat mensen voor hun vaderland willen sterven, als dat zij voorheen – in een of andere heilige (burger)oorlog – als martelaren voor God of de kerk wilden sterven. De leegloop van de kerken zal worden gevolgd door een leegloop van de overheden en van de politieke instellingen. De hele verticale dimensie verdwijnt.’
Wanneer de privatisering van de godsdienst algemeen wordt, verliest de maatschappelijke en politieke orde elke geestelijke of ideële grondslag. ‘De maatschappelijke en politieke orde wordt neutraal, of beter: ze wordt elke keer opnieuw bepaald vanuit de telkens wisselende meerderheden in de publieke opinie (consensus, uitslag van vrije discussie). De ‘metafysica’ die deze orde haar vanzelfsprekendheid verleent en die noodzakelijkerwijs als interpretatiemonopolie moet gelden, is onvermijdelijk relativistisch en nihilistisch van aard.’

U beschrijft de moderne staat en politiek als een van religieus en geestelijk perspectief ontdaan verschijnsel. Christelijke denkers wijzen tegenwoordig op het secularisme als een nieuwe ideologie, een wereldbeschouwing met religieuze trekken. Herkent u deze diagnose?
Terpstra: ‘Het verdwijnen van een religieus en geestelijk perspectief in de politieke orde is wellicht de reden voor de verwoede pogingen aan deze leegte toch nog een zekere glans te geven. Het veroorzaakt een heroïsche strijd tegen de zogenaamde achterlijkheid van de religie en voor alles wat vooruitgang brengt.
Die glans is het secularisme, dat van het terugdringen van de godsdienst een politiek en cultureel programma maakt. Problematisch is hier vooral dat de aanhang die dit secularisme krijgt, de overgeleverde idee van een neutrale staat onder druk zet. De opkomst van de neutrale staat vindt plaats in een tijd dat meerdere godsdienstige stromingen politieke voorrang eisen, waarop het antwoord van de politiek is dat zij niet op deze eis wenst in te gaan en ernaar streeft een zekere gelijkheid van godsdienstige overtuigingen te laten gelden. Als nu naast godsdienstige overtuigingen ook niet-godsdienstige of zelfs antigodsdienstige opvattingen om erkenning vragen, zal de idee van neutraliteit moeten worden gewijzigd. Het secularisme doet dit nu bij uitstek níet. Het streeft naar hegemonie van een antigodsdienstig denken in de politiek, zoals vóór 1850 de Hervormde Kerk haar stempel op de Nederlandse politiek wilde drukken, of zoals in andere landen de Rooms Katholieke Kerk een monopolie opeiste.’

U spreekt in uw boek van twee verschillende bevoegdheden, kerk en staat. De problematiek van politiek en religie gaat over ‘de eeuwige spanning tussen de aardse werkelijkheid en de verheven idealen die de mensheid in alle mogelijke varianten tot op de dag van vandaag koestert’. Is het christendom een religie die aanzet tot politieke bewustwording of daaraan juist vreemd is?
‘De uitspraken van Jezus van Nazareth in de evangeliën geven aan dat Hij zich bewust was van de religieuspolitieke context waarin Hij optrad. Hij zou Koning der joden zijn, wat Hem in een politieke verhouding tot het Romeinse Rijk en de keizer bracht. In veel uitspraken probeert Hij zich van dit beeld los te maken door Zijn missie te onderscheiden van de politieke orde zoals die geldt. Niettemin blijft Zijn verkondiging een politieke betekenis houden voorzover Hij een ander rijk aankondigt dat pas kan ontstaan als het bestaande rijk ophoudt te bestaan. Een zekere revolutionaire intentie is hier bespeurbaar.
Navolgers en gelovigen hebben op deze tendens nogal verschillend geantwoord: onder de christenen vind je revolutionairen en antirevolutionairen, en zelfs verdedigers van de heersende machten, als zijnde door God gegeven. Ik zou geen algemene uitspraak over het christendom willen doen, maar denk wel dat de verschijning van de christelijke boodschap het begin is geweest van een potentieel radicale tegenstelling tussen politiek en religie, wat onbekend was aan de toen bestaande samenlevingen. Die tegenstelling heeft onze cultuur sterk vormgegeven. Wij leven nog altijd met de idee dat de polis, de politieke gemeenschap, niet de hoogste waarde is voor de mens, maar dat er een rijk bestaat van hogere waarde.’

U spreekt van democratie als cultus. Welke cultus heeft de huidige politiek nodig?
Terpstra: ‘Cultus betekent dat men gestalte geeft aan de waarde die een bepaalde ordening heeft, in dit geval democratie. Men behandelt de vormen en gedragsregels als belichaming van een hogere waarde die eerbied verdient. Met het verdwijnen van het geloof in een hogere orde verliest deze cultus haar zin. Dat de cultus van de democratie tot een louter formalisme wordt, is een symptoom van het verdwijnen van het besef dat ze een belichaming van een hogere waarde is.
En ik vrees dat dit verval er ook op duidt dat mensen iets anders van hogere waarde achten dan de democratie, bijvoorbeeld individuele zelfontplooiing. Daardoor wordt een gezamenlijke eerbiediging van een orde problematisch. Mijn stelling is dat een cultus niet mogelijk is zonder voorafgaand geloof in een hogere orde. Het bedenken van rituelen en symbolen kunnen dat geloof niet produceren als mensen in werkelijkheid in iets anders geloven. Dat maakt nu juist elke kunstmatige cultus ongeloofwaardig.’

In de huidige politiek is er een duidelijke afkeer om zich op religieuze argumenten te beroepen. Religie hoort niet thuis in het publieke domein, zo is het algemene gevoelen. Denkt u met uw boek daarin verandering te brengen?
‘Ik hoop in ieder geval dat dit boek verandering brengt in de denkwijzen van mensen.
Neutraliteit zou vandaag de dag betekenen dat mensen de strijd tussen godsdienstige en niet- of antigodsdienstige overtuigingen niet in het publieke domein voeren, zodat deze strijd niet gepolitiseerd kan worden met alle gevaren van dien. Politieke neutralisering betekent: een potentieel gewelddadig strijdpunt onschadelijk maken door de partijen te dwingen in een zogenaamd neutraal idioom met elkaar te twisten. Godsdienstige mensen zijn hier inmiddels in geoefend, maar de secularisten en Verlichtingsfundamentalisten moeten dat nog leren. Het merkwaardige is dat de islam niet door de moslims zelf op de publieke agenda is gezet, want die maken keurig een scheiding tussen politiek en religie, maar door mensen met antigodsdienstige sentimenten. Die lijken het idee van een neutrale staat nog niet helemaal door te hebben en schenden naar mijn idee veeleer de neutraliteit van het publieke domein. Gegeven de veranderingen in de opvattingen van de samenleving met een steeds kleinere groep die traditioneel gelovig is, moeten we vooral een ándere neutrale, publieke taal proberen te ontwikkelen. Mijn boek tracht daaraan een bijdrage te leveren. Of dit helpt, zal de toekomst echter moeten uitwijzen.’

Noten
1. M. Terpstra, Democratie als cultus. Over politiek en religie; uitgeverij Boom, Amsterdam, 2011; 284 blz.; € 19,95, te verschijnen in maart 2011.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 2011

Zicht | 76 Pagina's

Politiek kan niet zonder religieus perspectief

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 maart 2011

Zicht | 76 Pagina's