Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bijbels genormeerde politiek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bijbels genormeerde politiek

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

De keuze van de SGP om haar politiek aan te duiden als Bijbels genormeerde politiek is een veel betere aanduiding voor wat een christen van de overheid verwacht, dan de term theocratie. Tegelijk moeten christenen blijven pleiten voor een overheid die positief staat tegenover de christelijke kerk en de bijbelse openbaring. Vandaag de dag is dat meer dan ooit nodig.

Terwijl in de zestiende eeuw de dopers hebben gesteld dat een christen geen taak heeft in de politiek, omdat politiek een zaak is van deze wereld, beleed de Reformatie dat de christen juist wel een taak heeft in de ordening van de samenleving. In artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis wordt dit verwoord.
Nieuw voor die tijd was niet de belijdenis dat de overheid een taak heeft ten aanzien van de kerk (op de dopers na deelde iedereen deze gedachte), wel dat het dan moet gaan om de katholieke kerk in haar hervormde of gereformeerde gestalte.

Heel de decaloog als uitgangspunt
In de negentiende eeuw bepleitte Abraham Kuyper (1837- 1920) een vrije kerk in een vrije staat. Mede onder zijn invloed schrapten de Gereformeerde Kerken in 1905 de woorden uit artikel 36 NGB dat de overheid valse godsdienst en afgoderij moet uitroeien en weren.
Kuyper heeft echter te weinig verdisconteerd dat de overheid in de zestiende eeuw en de staat in de negentiende eeuw niet helemaal met elkaar kunnen worden gelijkgesteld. In de zestiende eeuw waren overheid, kerk, cultuur en godsdienst nog veel meer met elkaar verweven dan in de negentiende eeuw. De in 1918 opgerichte SGP dacht anders over de taak van de overheid dan Kuyper. De SGP wenste vast te houden aan het klassiek gereformeerde beginsel dat niet alleen de tweede maar ook de eerste tafel van Gods wet uitgangspunt moet zijn bij de ordening van de samenleving. Aanvankelijk werd daarbij niet naar artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis verwezen. Onder invloed van ds. P. Zandt (1880-1961) kwam die verwijzing tot stand. Aan het begin van de twintigste eeuw hadden christenen en niet-christenen veel meer normen en waarden gemeenschappelijk dan nu het geval is. Dat maakt juist artikel 36 NGB weer actueel. Wanneer de overheid niet aan de eerste tafel van Gods wet behoeft te worden gebonden, waarom dan wel aan de tweede?! Veelzeggend is dat nietchristenen niet alleen een politiek die de overheid aan de beide wetstafelen wil binden als theocratisch bestempelt, maar ook als het enkel om de tweede wetstafel gaat. Ik denk aan een bijbels genormeerde visie op gezin, huwelijk en seksualiteit. Daarbij gaat het om inzichten die wij ook buiten de christelijke kerk en het christelijke geloof vinden en niet in de laatste plaats hier wordt duidelijk dat het gebod van God het kleed is dat het beste bij de werkelijkheid past.

Terughoudend zijn met ‘theocratie’
Decennia lang heeft de SGP een bijbels genormeerde politiek bedreven zonder gebruik te maken van het woord ‘theocratie’. SGP-voorman ds. G.H. Kersten (1882-1948) was van mening dat dit woord alleen kon worden gebruikt voor de staatsvorm van Israël onder de oude bedeling. Ik denk dat het aan de invloed van dr. A.A. van Ruler (1908-1971) is toe te schrijven dat het gebruik van het woord ‘theocratie’ ingang vond in de kringen van de SGP in de tijd dat ds. H.G. Abma (1917-1992) het gezicht van de partij bepaalde. In de lijn van dr. Ph.J. Hoedemaker (1839-1910) zag Van Ruler als ideaal een staat die geen neutrale houding aanneemt tegenover de christelijke kerk. Voor Van Ruler had theocratie niets met dwang te maken. Hij stelde expliciet dat theocratie niet als concessie maar als confessie tolerantie inhoudt ten opzichte van hen die een andere levensbeschouwing hebben. Ik meen dat wij zowel in het een als het ander Van Ruler mogen bijvallen.

Toch is het voor mij een vraag of het woord ‘theocratie’ voor een bijbels genormeerde politiek een gelukkige uitdrukking is, nog afgezien van de misverstanden die het in onze tijd oproept. Mijn inziens zijn er zowel exegetische als theologische redenen om op zijn minst hier zeer terughoudend mee te zijn. In het Oude Testament staat de uitdrukking ‘de HEERE regeert’ of ‘de HEERE is Koning’ in het kader van Zijn heerschappij over de gehele werkelijkheid.2 Hij is het Die dwars door alles heen Zijn plannen volvoert. Dat de HEERE regeert, is de belijdenis van elke orthodoxe christen, maar theocratie in deze zin van het woord zegt nog niets over de roeping van een christen mede gestalte te geven aan het ordenen van de samenleving en over het antwoord op de vraag welke normen die ordening dienen te bepalen.

De HEERE Die over de gehele wereld regeert, zal Zelf voor Zijn volk Zijn heil verwerkelijken. In het herstel van Sion blijkt dat de HEERE Koning is.3 Wij lezen in het Oude Testament en wel in het boek Daniël over het koninkrijk van God als aanduiding voor de toekomstige heilstijd. In Zijn onderwijs over het koninkrijk van God heeft de Heere Jezus zich bij het boek Daniël aangesloten. Evenals in het boek Daniël zelf al naar voren komt, heeft de Heere Jezus onderstreept dat het koninkrijk Gods niet van deze wereld is. In deze bedeling heeft het een geestelijk karakter en vormt het geen concurrerende factor voor de aardse overheden. Heel nadrukkelijk is het koninkrijk van God een zaak die niet door politieke inspanningen tot stand komt. In deze bedeling is het koninkrijk Gods een geestelijke en geen politieke werkelijkheid. Pas na de wederkomst krijgt het koninkrijk Gods een allesomvattend karakter, maar dan zal er voor politiek geen noodzaak meer zijn. Exegetisch is het daarom discutabel om voor de bijbels genormeerde ordening van de samenleving het woord ‘theocratie’ te gebruiken.

Calvijn in lijn met Augustinus
Bij Van Ruler staat het gebruik van de uitdrukking ‘theocratie’ voor het politieke handelen van christenen niet los van zijn overtuiging dat de staat niet minder dan de kerk een gestalte is van het koninkrijk van God. Terwijl in de klassiek gereformeerde theologie in de lijn van Augustinus het vreemdelingschap centraal staat, kenmerkt de theologie van Van Ruler zich door een gerichtheid op deze wereld. Dat blijkt onder andere uit het feit dat hij het eerste gebruik van de wet, namelijk als regel ter ordening van de samenleving, het belangrijkst kan noemen.
In de klassiek gereformeerde theologie is juist de wet als regel van dankbaarheid het diepste en meest wezenlijk aspect van Gods wet. Terwijl de bijbels genormeerde ordening van de samenleving dienstbaar is aan de verkondiging van het evangelie is een leven tot eer van God een directe vrucht van de verkondiging van het evangelie.

Voor Augustinus was het rijk van God allereerst een geestelijke werkelijkheid die kan bestaan binnen elke politieke constellatie. Van een christelijke overheid wilde hij hoe dan ook niet spreken; hooguit van christelijke overheidspersonen. Het meeste wat de kerk van de overheid kan verwachten is het bewaren van de uiterlijke vrede. De gedachten van Luther dat God regeert door middel van twee regimenten, het geestelijke en burgerlijke, die wij niet met elkaar mogen vermengen, liggen in het verlengde van Augustinus. Méér dan Augustinus en Luther heeft Calvijn kerk en overheid op elkaar betrokken. De overheid heeft ook een positieve taak ten aanzien van de christelijke kerk en de christelijke godsdienst. Maar ook Calvijn wil de taak van de overheid slechts indirect verbinden met het rijk van God. Dat rijk is namelijk een geestelijk rijk waar sprake is van een geestelijke gerechtigheid, terwijl de overheid niet meer dan een burgerlijke gerechtigheid kan handhaven en bevorderen. Het onderscheid tussen de geestelijke gerechtigheid die wij met het rijk van God mogen verbinden en de burgerlijke gerechtigheid, die slechts uiterlijk is en waarvan het bevorderen en handhaven ervan de taak is van de overheid, is voor Calvijn zeer wezenlijk. Daarom is het naar mijn overtuiging niet in de lijn van Calvijn om de taak van de overheid in het ordenen van de samenleving met het woord ‘theocratie’ te omschrijven. Daarmee wordt namelijk niet nauw keurig aangegeven dat overheidstaak een beperkte taak is. Het verdient overigens nader onderzoek na te gaan wanneer en waarom de term theocratie voor het eerst door gereformeerde christenen is gebruikt om hun politieke ideaal te verwoorden.

D66: meest ‘theocratische’ partij
‘Bijbels genormeerde politiek’ is dan ook zowel exegetisch als theologisch een veel betere aanduiding voor wat een christen van de overheid verwacht dan ‘theocratie’. Christenen moeten echter niet het ideaal opgeven van een overheid die positief tegenover de christelijke kerk en de bijbelse openbaring staat. Juist in onze tijd wordt duidelijk dat volledige neutraliteit ondenkbaar is. Het verzet in de samenleving tegen de bijbelse normen en waarden geldt niet minder de tweede dan de eerste wettafel. Elke ordening van de maatschappij vooronderstelt levensbeschouwelijke keuzes. Die keuzes maakt ook onze overheid. Daarbij is het ideaal van de Verlichting, namelijk de autonomie van de mens - en dan nog in een doorgeslagen vorm – uitgangspunt. Meerderen in onze samenleving zouden dat ideaal zoveel mogelijk aan alle groeperingen binnen en delen van de samenleving willen opleggen.

Wie theocratie definieert als díe politiek die eigen levensbeschouwing dwingend aan de samenleving wil opleggen zonder met levensbeschouwelijke minderheden te rekenen, moet binnen de Nederlandse politiek niet de SGP maar D66 als de meest ‘theocratische’ partij typeren. In het vorige kabinet (Balkenende- IV) was dan ook niet Rouvoet, maar Plasterk de meest ‘theocratische’ minister. In onze huidige samenleving zie ik al niet hoe een orthodox christen binnen het openbaar basisonderwijs kan functioneren. Als het aan Plasterk c.s. ligt worden de levensbeschouwelijke normen die hij wenselijk acht, ook nog eens aan reformatorische scholen opgelegd en zo christenen feitelijk de vrijheid van onderwijs ontnomen.
Dit is een voorbeeld van theocratie zonder tolerantie. Veel beter dan het woord theocratie kunnen we hier overigens het woord ‘ideologie’ gebruiken. Plasterk is wel een heel sprekend voorbeeld van de wens onder het mom van gelijkheid en neutraliteit op een alles behalve neutrale wijze de samenleving te ordenen waarbij voor andere levensbeschouwingen dan die van de meerderheid feitelijk geen plaats is.

Voor elke politicus van welke overtuiging ook is altijd een vraag hoe zich zijn eigen levensbeschouwelijke opvatting verhoudt met het geven van maatschappelijke ruimte aan opvattingen die hij fundamenteel verwerpt. Dat is niet alleen een vraag voor christenen die een roeping hebben bij het ordenen van de samenleving of voor de SGP. Het geldt niet minder voor hen die de ideologie van de Verlichting onderschrijven. Voor wat betreft Plasterk en zeker ook D66 is de zaak duidelijk. Als het aan hen ligt, wordt aan degenen die hun ideologische uitgangspunten niet onderschrijven, binnen de samenleving zo min mogelijk vrijheid gegeven. In navolging van de liberalen uit de negentiende eeuw willen met name vertegenwoordigers van D66, GroenLinks en SP het bijzonder onderwijs uitbannen. Alle vormen van onderwijs moeten gestempeld zijn door één en dezelfde ideologie en dat is die van de volstrekte gelijkheid. Tegenover dit ideologische streven mogen christenen weten dat God regeert (theocratie). De uiteindelijke overwinning is aan Christus en aan Zijn kerk. Christenen hebben ook de roeping om – opkomende voor een bijbelse genormeerde politiek – te wijzen op het grote goed van innerlijke en geestelijke vrijheid; een goed dat de staat niet mag aantasten. Hoewel ik zoals ik aangaf het woord theocratie hier liever niet gebruik, had Van Ruler zeker gelijk dat theocratie (in deze zin) en tolerantie geen tegenstelling zijn maar bij elkaar behoren.

Slot
Samenvattend: laten christenen - zolang dat kan - bijbels genormeerde politiek bedrijven en daarbij duidelijk maken dat dwang en geweld wezensvreemd zijn aan het christelijk geloof en daarom in het licht van de Schrift - ook als christenen een meerderheid vormen – nooit middel mag zijn. Als het gaat om de komst van Gods koninkijk (theocratie in de uiteindelijke zin van het woord) bidt de christelijke kerk in haar gestalte van vreemdeling hier op aarde: ‘Kom, Heere Jezus, ja kom haastig.’

Noten
1 De auteur is verder docent hermeneutiek en theologie van het Oude en Nieuwe Testament aan het Hersteld Hervormd Seminarie verbonden met de Vrije Universiteit van Amsterdam.
2 Vgl. Psalmen 93-99.
3 Vgl. Jesaja 52 vers 7.

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2011

Zicht | 108 Pagina's

Bijbels genormeerde politiek

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 december 2011

Zicht | 108 Pagina's