Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

China en christendom: een ineffectieve inkapseling

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

China en christendom: een ineffectieve inkapseling

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Sinds de communistische machtsovername in 1949 streeft de partijstaat in China een volledige controle na op het religieuze leven. Wat betekende dat voor het inheemse christendom? Deze bijdrage schetst een proces van restrictieve reglementering voor de kerken tot op heden. De SGP roept de Chinese autoriteiten op om het grondrecht van de eigen burgers op vrijheid van godsdienst en geloofsovertuiging niet langer te beknotten.1

In de houding van de Chinese partijstaat tegenover het christendom kunnen we vanaf 1949 tot vandaag vier periodes onderscheiden. De eerste strekt zich uit van 1949 tot 1957 en staat in het teken van coöptatie en controle. De tweede loopt van 1957 tot 1966 en behelst de ‘socialistische transformatie’ met als uitingen versmelting van kerkelijke denominaties, gedwongen inkrimping van het aantal kerken en erediensten. De derde omvat de jaren 1966-1979, het tijdperk van de ‘Grote Proletarische Culturele Revolutie’ met als kenmerk uitbanning respectievelijk uitroeiing van het verschijnsel religie in de Volksrepubliek. De vierde en laatste periode (1979-heden) laat een versterking van het staatstoezicht via strikte reglementering zien.

Coöptatie en controle

Al snel na de stichting van de Volksrepubliek China in 1949 lanceerde de Chinese Communistische Partij (CCP) politieke campagnes tegen godsdienstige organisaties. Zij vormden immers de ideologische vijand en heetten subversieve politieke krachten. In eerste instantie verbood de partijstaat honderden traditionele Chinese sekten. Vervolgens gingen de nieuwe machthebbers tactischer tewerk tegenover de belangrijke religies. Want die telden een grote schare volgelingen en de meeste onderhielden ook nog eens nauwe contacten met het buitenland.

In plaats van aan de ideologische (atheïstische) neiging toe te geven en het fenomeen religie onmiddellijk te elimineren trof de partijstaat de strategische maatregel om een selecte groep van religieuze leiders te coöpteren en controleren. En via deze coöperatieve voormannen kon dan hun achterban ‘gewillig’ worden gemaakt, inclusief het doorsnijden van de imperialistische banden met de buitenwereld. Deze staatsstrategie van coöptatie en controle werd het eerst toegepast op de protestantse Chinezen. De CCP instrueerde Wu Yaozang, een christelijke leider uit Shanghai, om een ‘patriottische’ beweging voor de Chinese protestantse kerken op te zetten. Als model daarvoor diende het principe van de ‘drie zelfs’: zelfbestuur, zelffinanciering en zelfverkondiging. In het kader van de anti-imperialisme campagne van de vroege jaren vijftig resulteerde dat in de eis van volledige en onmiddellijke verbreking van alle buitenlandse relaties. Wu en andere christelijke leiders mobiliseerden lokale kerken om buitenlandse zendelingen te verdrijven en financiële steun van buitenlandse zendingsgenootschappen te weigeren. En passant nam de partijstaat christelijke scholen, universiteiten en ziekenhuizen over of sloot die zelfs. Ook de Chinese katholieken ontkwamen niet aan de ‘drie zelf-hervormingen’. Fel verzet van de rooms-katholieke clerus mocht niet baten. De partijstaat smoorde elke weerstand rigoureus in de kiem, desnoods met processen wegens spionageactiviteiten voor de VS. Dit proces van ‘gelijkschakeling’ van de Chinese christelije kerken mondde in de jaren vijtig uit in de vorming van nationale verenigingen voor de vij officieel erkende religies (boeddhisme, taoïsme, islam, protestantisme en katholicisme). De officiële naam voor de protestantse vereniging luidde in het Engels: the Christian Three-Selfs Patriotic Movement Committee of China (1954). Die voor de katholieke variant kwam drie jaar later en wijzigde licht in 1962 naar the Catholic Patriotic Association of China. Ondertussen disciplineerde de partijstaat het officiële Chinese christendom met het Religious Affairs Bureau tot in de verste uithoeken van de Volksrepubliek.

‘Socialistische transformatie’

Bij de aanvang van het tweede Vijfjarenplan gold voor de gehele Chinese economie centrale planning. In de nieuwe socialistische maatschappij heerste de veronderstelling dat iedereen een materiële producent was. Geestelijke verzorgers pasten ten enen male niet in deze ideologische optiek. Vandaar dat zielzorgers voor ‘parasieten’ werden uitgemaakt. Lieden die het volk vergiftigden met hun ‘opium’. Voor Chinese christenen impliceerde de ‘socialistische transformatie’ de ontbinding van onderscheiden confessies/kerken. Voorts moesten de zielenherders lichamelijke arbeid gaan verrichten. Alle afzonderlijke stromingen van protestantse christenen smolten samen door gezamenlijke erediensten in gezamenlijke kerken onder de supervisie van het lokale ‘Christian Three-Self Patriotic Committee’. Degenen die zich hier niet bij wensten neer te leggen, kwamen vast te zitten of verdwenen naar werkkampen.

Deze religieuze samensmelting van bovenaf trof overigens alle vijf toegestane godsdiensten. Het betekende de sluiting van veel tempels, kerken en moskeeën. De kerken die open bleven, reduceerden onder dwang hun religieuze activiteiten. Een coöperatief christelijk leider als de genoemde Wu Yaozong uitte openlijke kritiek op deze drastische ingrepen in de organisatie van het gemeenteleven. Hij maakte zich grote zorgen over het voortbestaan van het christendom in China. De repliek van de partijstaat op deze (aan)klacht bij monde van premier Zhou Enlai op 4 augustus 1957 was hard en direct: “U moet zich nu geen zorgen maken over de kwestie of religie kan existeren of niet. Maakt u zich vooral druk over de vraag of onze natie zal bloeien of niet.”

Onder invloed van de campagne tegen ‘rechtse elementen’ en voor een ‘socialistische opvoeding’ ontstonden in de volgende jaren zelfs ‘niet-religieuze districten’. Op basis van wetenschappelijke interviews en veldwerk gedurende de afgelopen jaren is de conclusie gewettigd dat in diverse delen van het land geen religieuze bijeenkomsten meer plaatshadden sinds 1946...

Uitbanning en uitroeiing

In 1966 lanceerde Mao Zedong eigenhandig de ‘Grote Proletarische Culturele Revolutie’ om niet alleen de partij (CCP), maar de gehele samenleving te zuiveren van ‘burgerlijke elementen’. Daartoe mobiliseerde de Grote Roerganger de jeugd als zijn stoottroepen, de beruchte Rode Gardisten. Zij dienden de Chinese maatschappij te ontdoen van feodale, kapitalistische en Sovjet-revisionistische smetten. De Rode Gardisten streden tegen de ‘vier oude zaken’: oude gebruiken, oude cultuur, oude gewoonten en oude ideeën. Alle religies vielen onder de uit te delgen ‘vier ouden’. Religieuze leiders en standvastige gelovigen werden daarom en plein public bespot, gekweld, gefolterd of gedood. Want zij verpersoonlijkten bij uitstek de ‘vier ouden’. Overlevende gelovigen werden tijdens massabijeenkomsten gedwongen afstand te nemen van hun geestelijke krachtbron.

Deze orkaan van antireligieus geweld deed de mening postvatten bij veel westerse geleerden dat godsdienst een afgeschreven zaak was in China. Vele jaren later bleek evenwel dat religie inderdaad tijdelijk uit het openbaar verdween om ondergronds volop voort te bestaan. Veel burgers praktiseerden hun geloof particulier, ergo in het geheim. Anderzijds zochten standvastige christenen elkaar in woonhuizen op voor het houden van erediensten. En ook de wildernis bood uitkomst voor ‘ondergrondse’ religieuze samenkomsten.

Het behoeft geen betoog dat de vergoddelijking van Mao Zedong tijdens de ‘Grote Proletarische Culturele Revolutie’ een totaal contrast vormde met de clausule in de Grondwet van 1975 die in navolging van de Constitutie van 1954 bepaalde dat de burgers van de Volksrepubliek China vrijheid van religieus geloof genoten. Tekenend is wel dat dezelfde grondwetsclausule uit 1975 daaraan toevoegde ‘de vrijheid van atheïstische propaganda’. Interessant is het snijdende commentaar van de Amerikaans-Chinese godsdienstexpert Yang Fenggang: “In de praktijk evenwel heeft de Constitutie nooit als rechtsgrondslag gediend onder het communistisch regime.”

Sterkere regulering

Na de dood van Mao Zedong in 1976 verzette de CCP onder leiding van Deng Xiaoping de bakens. Het nieuwe landsbeleid zette in op modernisering en economische ontwikkeling. Om de burgerbevolking voor deze koers te winnen, liet de pragmatische CCP na de enorme maatschappelijke ontwrichtingen van de Culturele Revolutie in sociaal opzicht de touwtjes ietwat vieren. Zo verving een ‘verlicht atheïsme’ als staatsideologie het ‘militante atheïsme’. Als concrete uiting daarvan heropenden begin 1979 een beperkt aantal protestantse en katholieke kerken hun deuren.

Drie jaar later werd ‘religieuze tolerantie’ zelfs nadrukkelijk vastgelegd in een nieuwe verordening; later welbekend als Document No. 19. Juist dit document is sindsdien als grondslag gaan dienen voor China´s godsdienstpolitiek. Document No. 19 kent uitsluitend aan de patriottische koepelverenigingen van het boeddhisme, het taoïsme, het protestantisme en katholicisme een wettige positie toe. Daarbij verbiedt Document No. 19 evangelisatieactiviteiten buiten de goedgekeurde kerkgebouwen. Het gebod van atheïstische propaganda blijft trouwens in de verordening onverminderd van kracht.

In lijn met Document No. 19 bevestigt de Grondwet van 1982 de vrijheid van religieus geloof. De Chinese Constitutie stipuleert echter wel dat slechts ‘normale’ religieuze activiteiten onder staatsbescherming vallen. Maar wie bepaalt wat hier ‘normaal’ mag heten? In de (willekeurige) praktijk zijn dat de aangewezen autoriteiten van het Bureau voor Religieuze Zaken alsmede het Bureau voor Openbare Veiligheid (!).

Sinds 1982 heeft de partijstaat de duimschroeven aangedraaid voor religieuze organisaties. Zo publiceerde de Staatsraad bijvoorbeeld in 1994 twee verordeningen over de verplichte registratie van alle religieuze groeperingen bij de overheid en het verbod voor buitenlanders om in China te evangeliseren. Intussen lieten de provinciale autoriteiten zich evenmin onbetuigd in het uitvaardigen van bestuursmaatregelen die religieuze groeperingen aan striktere controle dienden te onderwerpen. Een saillante aanvulling van insider Yang Fenggang: “Sinds de ineenstorting van het Sovjetblok in de vroege jaren negentig is het tegengaan van de infiltratie van buitenlandse zendelingen een speerpunt van de religiepolitiek.”

Religieuze opleving

Toen echter in 1979 de totale ban op religie eenmaal werd opgeheven, overtrof een brede religieuze opleving in China alle versnelde controlemechanismen van de partijstaat. Dat wierp bij Petra Kolonka, Duitse correspondente in Peking, de intrigerende vraag op of de christianisering van China aanstaande is vanwege de ongekende bloei van de huiskerken in het land. Of, om een ander voorbeeld te noemen, dat verklaart ook de titel van een enthousiast essay van Ian Johnson in the New York Review of Books van medio december 2011: ‘China Gets Religion!’

Interessant is het huidige spanningsveld tussen veel lokale overheden in de Volksrepubliek en de frustraties van de partijkaders die over de officiële restrictieve religiepolitiek gaan én vooral waken. Want de eersten rechtvaardigen een pragmatische, tolerante attitude tegenover diverse religies onder verwijzing naar hun primaire taak van economische ontwikkeling. In concreto: bouw tempels voor toerisme én sta meer kerken toe om overzeese investeringen los te krijgen!

Een recente ontwikkeling is dat de partijstaat in reactie op de snelle groei van het christendom in eigen land boeddhisme, taoïsme, volksreligies en Confucianisme voorzichtig bevordert. Met deze symptoombestrijding lost de partijstaat in China echter niet de grote contradictie op tussen een razendsnelle interne economische modernisering inclusief globale opmars én een restrictief, zij het ineffectief religiebeleid dat zich binnens- en buitenslands steeds meer tegen Peking keert. Voor het ogenblik prefereren de pragmatische conservatieven handhaving van de status quo in het religiebeleid.

De spannende vraag blijft of de religieuze opleving in China zich nog van hogerhand laat ophouden. Want in feite mist de Chinese overheid daarvoor de morele autoriteit. Intussen hoopt de Eurofractie SGP op een geestelijk, christelijk réveil voor de Chinese bevolking als tegengif voor een excessief materialisme in combinatie met een hol, verdorven atheïsme. Wat is het bemoedigend om te vernemen dat vandaag de dag meer Chinezen (naar schatting tussen de 60 en 80 miljoen) elke zondag naar de kerk gaan. Dat is meer dan alle christelijke gemeenten in West- Europa!

Drs. B. Belder, lid Europees Parlement voor de SGP


Noten

1 Zie de EP-resolutie van 14 maart 2013. In aansluiting daarop volgt logischerwijs het verzoek aan dezelfde gezagsdragers de protestantse huiskerken en ondergrondse katholieke kerken officieel te erkennen naast de christelijke kerken onder staatstoezicht

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2013

Zicht | 80 Pagina's

China en christendom: een ineffectieve inkapseling

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2013

Zicht | 80 Pagina's