Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Onrust in de SGP over politieke participatie van vrouwen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onrust in de SGP over politieke participatie van vrouwen

Lessen uit het verloop van een meer dan huishoudelijke twist

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Als er één kwestie is die de SGP behoorlijk in beroering bracht in de laatste veertig jaar, dan is het wel de discussie over het partijlidmaatschap van vrouwen en daarmee annex de uitoefening van het actieve en passieve kiesrecht door vrouwen in de partij. In deze bijdrage staat de vraag centraal welke lessen zijn te trekken uit de gang van zaken.

Vanaf de oprichting van de SGP repten de partijstatuten over mannen noch vrouwen. Er werd enkel gesproken over ‘leden’.1 Het was in 1918 in christelijke kring blijkbaar zo vanzelfsprekend dat politiek een mannenzaak was, dat men niet op de gedachte kwam om in de statuten de bepalingen over het lidmaatschap zo te formuleren, dat vrouwen als lid van de partij werden uitgesloten. Onvermoed kon daarom zo’n 65 jaar later het hoofdbestuur van de SGP geen statutair beletsel opwerpen naar aanleiding van de vraag van mevrouw W. van Donge-van Bezooijen die graag lid wilde worden van de partij die haar zeer ter harte ging.

Vraag ter vergadering
In het voorjaar van 1982 legden de kiesverenigingen van ’s-Gravenhage en Scheveningen in de Algemene Vergadering van de SGP een vraag voor aan het hoofdbestuur, met het verzoek om een studie over de veranderde plaats van de vrouw in de Nederlandse samenleving en in de kring van de Gereformeerde gezindte. De kiesverenigingen constateerden dat de meeste vrouwen en meisjes in SGP-kring hun stem uitbrengen en vroegen zich af hoe dit te rijmen viel met artikel 12 van het beginselprogramma, waarin staat dat het vrouwenkiesrecht in strijd is met de roeping der vrouw.
Het duurde twee jaar alvorens de brochure ‘In haar waarde I’ verscheen, waarin het hoofdbestuur zijn bevindingen publiceerde over de bijbelse positie van de vrouw en over de emancipatie van vrouwen. Eind 1984 volgde ‘In haar waarde II’ met overwegingen bij het stemmen door vrouwen.2 In beide documenten verzuimde het hoofdbestuur een duidelijk voorstel aan de partij voor te leggen. Verdeeldheid binnen het partijbestuur was hier de voornaamste oorzaak van. Men achtte het daarom wijzer om over deze kwestie eerst de mening van de plaatselijke kiesverenigingen te peilen.
De resultaten van de peiling toonden de verdeeldheid van de partij. Circa de helft van de kiesverenigingen pleitte voor aanpassing van de artikelen 11 en 12 van het Program van Beginselen, terwijl ongeveer 40 procent tegen wijziging was. De overige kiesverenigingen lieten zich onduidelijk uit over de kwestie.
Intussen werden bij drie plaatselijke kiesverenigingen vrouwen ingeschreven als lid: Den Haag, Groningen en Schoonhoven. Ook bij een aantal andere kiesverenigingen werd geen bezwaar gemaakt tegen de presentie van vrouwen op ledenvergaderingen. Diverse kiesverenigingen uit Utrecht, Gelderland en Zuid-Holland bonden de kat de bel aan en vroegen het hoofdbestuur om een ondubbelzinnig afwijzende uitspraak. Zij vonden dat de identiteit van de SGP werd ondergraven door het toelaten van vrouwen. Wanneer de partijstatuten daar geen dam tegen opwierpen, dan was het zaak dat het hoofdbestuur spoedig met een voorstel tot aanpassing zou komen, zodat alleen mannen lid konden zijn van de partij.

Bijbelse argumentatie
In 1991 trachtte het hoofdbestuur de drie betrokken kiesverenigingen ervan te overtuigen dat de toelating van vrouwen als lid onjuist was geweest. De kiesverenigingen van Den Haag en Groningen gingen echter niet zonder slag of stoot daarin mee. Zij vroegen het partijbestuur om aan te tonen dat vrouwen op bijbelse gronden het lidmaatschap van een kiesvereniging niet toekomt.
Het opstellen van een verklaring met een bijbelse argumentatie had meer voeten in de aarde dan gedacht. Een eerste conceptverklaring stelde dat de activiteiten van een kiesvereniging niet los gezien konden worden van het regeerambt. Volgens artikel 10 van het in 1989 herziene beginselprogramma kwam het regeerambt niet toe aan de vrouw. Daarom moest het standpunt worden gehandhaafd dat vrouwen geen lid kunnen zijn van een kiesvereniging. Tegelijk was het niet onbijbels om vrouwen bij de bezinning in een kiesvereniging te betrekken. Het hoofdbestuur vertrouwde erop dat kiesverenigingen die in de afgelopen jaren een andere lijn waren gaan volgen op hun schreden zouden terugkeren. De Haagse SGP-kiesvereniging hield echter voet bij stuk en stelde in een reactie dat het lidmaatschap van vrouwen een voldongen feit was. Om dit te onderstrepen vroeg mw. H. Grabijn-van Putten met drie andere vrouwen in januari 1992 toegang tot de algemene vergadering van de SGP en dreigde met een gang naar de rechter. Dat leidde tot veel publiciteit buiten de kring van de SGP en veel onbegrip binnen de partij. Door deze onverhoedse actie gingen de hakken bij de tegenstanders alleen maar verder in het zand.

Drie modellen
In het voorjaar van 1992 stelde het hoofdbestuur een commissie in die de mogelijkheden voor een statutenwijziging moest onderzoeken. Op 16 januari 1993 spraken de kiesverenigingen zich uit in een huishoudelijke vergadering te Putten. Circa tweederde van de kiesverenigingen steunden het eerste model (geen lidmaatschap en geen betrokkenheid van vrouwen), een kwart het derde model (geen lidmaatschap, wel betrokkenheid) en minder dan tien procent was van mening dat de kiesverenigingen er naar eigen inzicht over mochten beslissen (tweede model). Deze uitslag was om twee redenen verrassend. Ten eerste de overduidelijke meerderheid die voor de meest radicale oplossing koos en vrouwen geen enkele rol toestond in het politieke leven. Ten tweede: de partij volgde niet het compromis (het derde model) dat het hoofdbestuur in gedachten had.
De uitkomst van deze peiling fungeerde als wekker voor de linkerflank van de partij. Bij monde van burgemeester Hardonk liet de in december 1992 opgerichte werkgroep ‘Bouwen’ van zich horen. Als de partij daadwerkelijk het lidmaatschap van vrouwen zou uitsluiten, dan zou haar aantrekkingskracht aanzienlijke schade ondervinden. Ook stond dat haaks op het beleid van de SGP-jongerenorganisatie die vele meisjes als lid inschreef. Verder lokte de partij juridische sancties uit tegen zichzelf, gelet op de tendens in de antidiscriminatiewetgeving. Ten slotte was er in de partij grote verdeeldheid over de bijbelse onderbouwing van het standpunt. Met een eenzijdige interpretatie van de Heilige Schrift zou de partij zich van een deel van haar leden en kiezers verwijderen. Het hoofdbestuur trok zich weinig van de kritiek aan. Ook de aangeleverde inhoudelijke argumentatie op basis van Schriftgegevens door de bezinningsgroep ‘Principieel Samen Verder’ bracht het partijbestuur niet tot andere inzichten. In september 1993 besloot de Algemene Ledenvergadering van de SGP dat het partijlidmaatschap niet openstond voor vrouwen.

Statutenwijziging
Het duurde tot na de zomerperiode van 1995 alvorens het hoofdbestuur met uitgewerkte voorstellen voor wijziging van de statuten naar buiten kwam. Het artikel over het lidmaatschap werd gewijzigd, zodat het gewone lidmaatschap werd voorbehouden aan mannen. Tegelijk werd een buitengewoon lidmaatschap geïntroduceerd dat openstond voor mannen en vrouwen. Aan deze vorm van lidmaatschap waren geen ‘regeertaken’ verbonden. Op deze manier gaf het hoofdbestuur een concrete uitwerking van de besluitvorming in 1993. Met een nipte tweederde meerderheid keurde de huishoudelijke vergadering op 27 januari 1996 de voorgestelde statutenwijziging goed.
Met dit moeizaam bereikte compromis werd de discussie voorlopig beslecht. Niet weinig partijleden stemden in met de voorstellen om het conflict dat de discussies in de partij gedurende vijftien jaar domineerde te beëindigen. Maar de wens dat dit partijbesluit een definitief besluit zou zijn bleek al spoedig niet meer dan de vader van de gedachte. Enquêtes onder de jeugd, achterban en lokale vertegenwoordigers van de partij wezen uit dat het ingenomen ‘vrouwenstandpunt’ steeds minder weerklank ondervond. De SGP bleek zich met deze opstelling niet alleen van de samenleving te vervreemden, ook van een deel van haar eigen achterban.

Juridische procedures
Na zo’n tien jaar procederen kreeg het Proefprocessenfonds Clara Wichmann op 7 september 2005 voet aan de grond bij de rechter.
Het verlangde partijverbod kreeg zij niet voor elkaar, maar wel een stopzetting van de overheidssubsidie. Het aanknopingspunt voor de rechter was het door de SGP in 1996 gewijzigde artikel 5 in de statuten. Hoewel de uitspraak van de Haagse rechtbank niet evenwichtig te noemen valt, kwam de discussie over het al dan niet toekennen van het partijlidmaatschap aan vrouwen hierdoor in een stroomversnelling.
Op 21 april 2006 bracht het hoofdbestuur zijn rapport uit over de positie van de vrouw in de partij. Verrassend was dat zij nu wel lid kon worden van de partij. Op grond van het gegeven dat een kiesvereniging een privaatrechtelijke organisatie is, kwam de eerder sterk beklemtoonde verbinding met het (publieke) regeerambt in een heel ander licht te staan. Op 24 juni 2006 vond de huishoudelijke vergadering in Gouda plaats. Bijna driekwart van de afgevaardigden steunden de voorstellen om de in 1996 aangebrachte wijziging weer ongedaan te maken: in artikel 5 werd ‘mannen’ gewijzigd in ‘personen’ en het artikel over het buitengewone lidmaatschap werd geschrapt. Tegelijk werd van nieuwe leden gevraagd om het Program van Beginselen te onderschrijven. Vrouwen konden dus wel bestuurslid worden van een kiesvereniging, maar een plaats op de SGP-kandidatenlijst werd in strijd geacht met de opvatting over het regeerambt.
In december 2007 deed de Raad van State een voor de SGP gunstige uitspraak: de overheid diende de SGP wel te subsidiëren. De overweging hiervoor was dat bepaalde minderheidsopvattingen, waarbij geen sprake was van strafbare discriminatie, niet mochten leiden tot achterstelling van de SGP ten opzichte van andere partijen. Echter, in april 2010 oordeelde de Hoge Raad dat de Staat op grond van artikel 7c van het VN-vrouwenverdrag wel effectieve maatregelen moest nemen jegens de SGP teneinde de discriminatie van vrouwen door deze partij te beëindigen. Een beroep op het Europese Hof in Straatsburg haalde niets uit. Dit Hof verklaarde in juli 2012 de klacht van de SGP kennelijk ongegrond, waarbij het een argumentatielijn koos die qua onevenwichtigheid niet onder deed voor die van de Haagse rechtbank in september 2005.
Gegeven deze rechterlijke uitspraken wijzigde de SGP na ampel juridisch beraad haar algemeen reglement zodanig dat er nu geen formele beletselen meer bestaan tegen de uitoefening van het passieve kiesrecht door vrouwen. Tegelijk werd artikel 10 van het Program van Beginselen ongemoeid gelaten, omdat de partij nu eenmaal de vrijheid heeft een eigen overtuiging over het regeerambt onder woorden te brengen en uit te dragen.

Lessen
Welke lessen zijn uit deze gang van zaken te trekken? Opmerkelijk is dat een dispuut of geschil tussen twee kiesverenigingen in de kieskring ’s-Gravenhage, Den Haag en Scheveningen, tot een landelijke zaak werd gemaakt die – eenmaal op de spits gedreven - de gehele SGP aanging en eigenlijk vijftien jaar lang de partij onrustig maakte. Aanvankelijk trokken de kiesverenigingen gezamenlijk op en legden zij in 1982 een vraag voor aan het hoofdbestuur. Toen in de jaren daarna de kiesvereniging Den Haag overging tot het toelaten van vrouwen, kon die van Scheveningen dat niet meemaken en ging protesteren bij het hoofdbestuur. In de behandeling van die klacht is er blijkbaar niet adequaat opgetreden, waardoor Scheveningen zich onheus bejegend voelde en ondersteuning voor haar visie bij andere kiesverenigingen in het land ging zoeken.
Was het nodig om dit verschil van inzicht tot een kwestie te maken die het bestaan van de partij in de waagschaal stelde? Een aanzienlijk deel van de partij vond het beslist de moeite van de inspanningen waard. Het ging om de beginselen van de partij. De identiteit van de partij was ermee in het geding. Ongeacht het goed recht van een ieder op een eigen standpunt, zijn hier de nodige vraagtekens bij te plaatsen.

Niet eensluidend
Allereerst ligt er het feit dat de meningen in de SGP over de politieke participatie van vrouwen vanaf de beginjaren van de SGP niet eensluidend waren. Van ds. P. Zandt is bekend dat hij geen bezwaar had tegen de uitoefening van het actief kiesrecht door vrouwen.
Zijn eigen vrouw ging ter stembus. Ds. G.H. Kersten was afwijzender op dit punt, al dreef hij het niet op de spits door van alle SGP-vertegenwoordigers instemming met zijn visie te eisen. De vraag dringt zich vervolgens op of de medeoprichter en aanvoerder van de SGP het punt van het vrouwenkiesrecht niet extra heeft aangezet om de SGP te profileren ten opzichte van ARP en CHU. De ARP-fractie had immers in 1917 ingestemd met de pacificatie, oftewel de uitruil van gelijke financiering van het bijzonder onderwijs (een wens van de confessionele partijen) tegen het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen (een wens van de socialistische partijen). De ARP ging niet zover dat zij vrouwen op haar kandidatenlijst plaatste. De CHU deed dit wel en had vanaf 1922 een vrouw in de Tweede Kamer, in de persoon van Frida Katz.

Tijdgeest
Veelvuldig is in de discussie aangevoerd dat SGP’ers zich meer zouden moeten verzetten tegen de tijdgeest die zich onder meer kenmerkte door een onbijbelse gelijkstelling van man en vrouw. Maar komt dit verzet tegen de tijdgeest enkel goed uit de verf door een haast spiegelbeeldige ongelijkheid van man en vrouw te bepleiten? Het onderbouwen van deze opvatting met daarvoor uitgekozen Bijbelteksten maakt dit nog niet tot een bijbels verantwoord standpunt. Want in de Bijbel is ook een lijn aan te wijzen van de gelijkwaardigheid van man en vrouw. Die lijn kreeg in de jaren tachtig en negentig veel minder accent dan de lijn van het onderscheid tussen man en vrouw.
Hier komt bij dat de tijdgeest van het verleden evenzeer in tegenspraak kan zijn met de Bijbel als de hedendaagse tijdgeest. De negentiende eeuw is niet minder modern dan de twintigste. Vormen uit de samenleving van toen zijn niet automatisch normen voor vandaag. In hypothetische zin zou men kunnen beweren dat indien de SGP niet in 1918 maar in 1881 zou zijn opgericht, zij waarschijnlijk in 1890 de grootst mogelijke bezwaren had tegen de uitoefening van het hoogste staatsambt door een vrouw.3 Omgekeerd, zou de SGP niet in 1918 maar in 1981 zijn opgericht, zou het partijlidmaatschap van vrouwen dan op onoverkomelijke bezwaren zijn gestuit?
Vrouwen konden en kunnen immers zonder problemen lid worden van allerlei andere organisaties die gericht waren op het beïnvloeden van politiek en samenleving, zoals de Nederlandse Patiënten Vereniging, de Reformatorisch Maatschappelijke Unie, de Vereniging tot Bescherming van het Ongeboren Kind, de Reformatorische Ouder Vereniging, et cetera.

Openheid
Een factor die meespeelt, is het verschil in de mate van openheid naar de omringende cultuur en samenleving. Deze openheid is bij de meeste Hervormde gemeenten, alsook bij een deel van de Gereformeerde Gemeenten4 en de Christelijke Gereformeerde kerken in het algemeen groter, dan in de kring van de Gereformeerde Gemeenten in Nederland en Oud Gereformeerde Gemeenten. De mate van geslotenheid beïnvloedt de acceptatie van veranderingen en verschuiving van opvattingen in eigen kring. Vasthouden aan bestaande formuleringen bood een groot deel van de partijleden zekerheid temidden van allerlei veranderingen. Het gevolg was wel dat het beginselprogramma van de partij niet meer op de maatschappelijke realiteit betrekking had en door een groot deel van de SGPachterban, vooral de jongeren, niet langer serieus werd genomen. De veranderingen waren immers mede het gevolg van de breed geaccepteerde keuze om meisjes naar middelbare en hogere scholen te sturen. De oproep om vast te houden aan het bestaande werd ook ingegeven door de vrees dat toegeven aan dergelijke ontwikkelingen in de eigen achterban onherroepelijk moest leiden tot het opgeven van de identiteit van de groep. Men was stellig van opvatting dat hierbij uiteindelijk de waarheidsvraag in het geding was.

Paradoxen
De paradox is echter dat het verweer tegen de moderniteit in de rechterflank van de SGP op een geheel moderne wijze gestalte kreeg. Een exponent hiervan is wel de eis in de richting van het hoofdbestuur dat alle kiesverenigingen een uniform5 beleid moesten voeren: geen lidmaatschap, maar ook geen betrokkenheid van vrouwen. Hier bleek bijvoorbeeld de oorspronkelijke gedachte van het organisch kiesrecht niet meer te functioneren. Dit concept maakt immers geen onderscheid tussen mannen en vrouwen, maar keert zich wel tegen de opdeling van de samenleving in losse individuen. Krachtens het organisch kiesrecht zou bijvoorbeeld een weduwe wel het kiesrecht mogen uitoefenen. En wie tegen de individualistische tijdgeest wil ingaan, zal een voorkeur hebben voor een harmonieuze samenwerking van man en vrouw.6
De onrust in de partij werd versterkt door de verdeeldheid in het hoofdbestuur, zijn weifelende houding en de ontoereikende argumentatie bij de – vaak weinig concrete - voorstellen. In de rapporten ‘In haar waarde I en II’ uit 1984 werd de bestaande argumentatie herhaald. Een hernieuwde doordenking van de Schriftgegevens in het licht van de gewijzigde maatschappelijke context vond pas in de jaren 2003-2006 plaats.7 Ook is achteraf te betreuren dat in de jaren 1993-1995 de mogelijke juridische consequenties van een statutenwijziging onvoldoende zijn doordacht.
Het hoofdbestuur meende er verstandig aan te doen mee te gaan in de duidelijke wens van de rechterflank om in de statuten vast te leggen dat het volwaardige lidmaatschap alleen aan mannen toekomt. En hier komen we de tweede paradox op het spoor. Juist het aanbrengen van een expliciet onderscheid tussen mannen en vrouwen in de partijstatuten bood de rechter een formeel aanknopingspunt om een bres te slaan in de juridische positie van de SGP. Hier blijkt het spreekwoord van toepassing: wie het onderste uit de kan wil hebben, krijgt het deksel op de neus.

Niet constructief
Ten slotte kunnen alle betrokkenen zich aantrekken dat het interne partijdebat in de jaren tachtig en negentig niet of nauwelijks op een constructieve wijze plaatsvond. Er was een worsteling gaande met traditie en moderniteit, waarbij men verscheidenheid van opvattingen in eigen kring soms met moeite, maar vaak niet wist te hanteren. Motieven en bijbel - vastheid werden over en weer in twijfel getrokken, waardoor het wederzijds onbegrip enkel versterkt werd. Dat resulteerde in onvruchtbare aantijgingen van ‘beginselverzaking’ of ‘wereldvreemdheid’. Een landelijke huishoudelijke vergadering bleek geen geschikt platform om tot een inhoudelijk gesprek te komen. Afgevaardigden van kiesverenigingen gingen erheen met een compromisloos en bindend mandaat op zak. Het hoofdbestuur paste daarom vanaf 1995 zijn werkwijze aan en volstond niet langer met een schriftelijke toelichting op zijn voorstellen, maar ging op regionale avonden het gesprek aan met alle kiesverenigingen. Dit heeft ongetwijfeld bijgedragen aan een beter onderling begrip van leden met uiteenlopende opvattingen.

De belangrijkste les is wel dat telkens gewaakt moet worden voor een omkering van doel en middel. De SGP is een instrument om een bijbelse doelstelling te realiseren: een harmonieuze samenleving waarin meer mensen de Heere liefhebben boven alles en de naaste als zichzelf. Want alleen zo kunnen mensen – in beginsel – leven overeenkomstig hun Goddelijke roeping en zal, naar Gods belofte, de gerechtigheid opbloeien. Daaraan wil christelijke politiek dienstbaar zijn.


Noten
1 Artikel 5 van de Statuten luidt: ‘Leden der partij zijn zij die zich bij de kiesvereniging in hun gemeente hebben aangesloten.’
2 In 1992 zijn deze brochures door de Stg Voorlichtings- en Vormingscentrum van de SGP opnieuw uitgegeven als brochure no. 2 in de serie ‘Publicaties van blijvend belang’.
3 Om die reden kwam er bijvoorbeeld een einde aan de personele unie met het Groothertogdom van Luxemburg.
4 Met name in de provincie Zeeland hebben de Gereformeerde Gemeenten vanouds veel meer een volkskerkkarakter dan in andere delen van Nederland. Overigens is dit karakter de laatste decennia afgenomen.
5 Het streven naar uniformiteit is een typische trek van Verlichtingsdenken.
6 Zie ook het interview met Mary Balkema-Polderman, city-commissioner van Kalamazoo (Michigan, USA) en lid van de Netherlands Reformed Church. ‘Elke stem is nodig voor wat nu op het spel staat’, in: Zicht 2007-1, p. 22-24
7 De brochure van het hoofdbestuur ‘Man en Vrouw schiep Hij ze’ uit 2006 vertoont qua argumentatie veel overeenkomst met de brochure van de informele bezinningsgroep ‘Principieel Samen Verder’ uit 1993.


Drs. J.A. Schippers, directeur Wetenschappelijk Instituut voor de SGP

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 2014

Zicht | 96 Pagina's

Onrust in de SGP over politieke participatie van vrouwen

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 2014

Zicht | 96 Pagina's