Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De kerk en de clash met het nazisme

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk en de clash met het nazisme

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De botsing der beschavingen, waar Samuel Huntington van spreekt, deed zich ook in de twintigste eeuw voor tussen de kerken en nationaalsocialisme. Diverse publicaties, in korte tijd verschenen, laten zien hoe de kerken grosso modo profetisch inzicht in het nazisme misten, enkele uitzonderingen daargelaten.

Het is vaak gezegd: de bevindelijk gereformeerden waren te passief in de Tweede Wereldoorlog, niet actief in het verzet en te Duitsvriendelijk. Veel van deze aantijgingen kloppen niet, althans nét niet, zo stelt dr. E.G. Bosma in zijn proefschrift Oude waarheid en nieuwe orde.
Dat woordje ‘net’ markeert de ingewikkelde positie van de bevindelijken. Bevindelijken – we spreken over de groep gereformeerden in de rechterflank van de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Gemeenten en de Christelijke Gereformeerde Kerken – hebben zich niet schuldig gemaakt aan verheerlijking van het nazisme, zij verwierpen de rassenleer en de heidense ideologie van bloed en bodem, waren doorgaans kritisch ten opzichte van de NSB en veroordeelden het toenemende geweld en moordzucht van de Duitsers. Collaboratie kwam weinig voor, evenals actief verzet trouwens. De grondhouding was accommodatie.

Passiviteit
Dat laatste wijst op een passieve opstelling. Bosma verklaart die uit de houding van lijdelijkheid en quïetisme in bevindelijke kring.
Uit de studie waarop Bosma dit voorjaar aan de Vrije Universiteit promoveerde, blijkt een schrijnend gemis aan inzicht van bevindelijken ten opzichte van de ideologie van het nationaalsocialisme in de jaren dertig. Men was geobsedeerd door het gevaar van het communisme en zag Hitler zelfs als de sterke man die het Westen bewaarde voor het goddeloze bolsjewisme. Op 23 juni 1933 schreef De Banier: “Wij kunnen voor het afwenden van den bolsjewistischen chaos God en Zijn werktuig Adolf Hitler, niet genoeg dankzeggen.” Mussolini en Hitler werden in de kerkbladen en De Banier meermalen geprezen omdat zij in hun landen een communistische machtsovername hadden voorkomen.
Voorgangers als ds. G.H. Kersten beschouwden Rome en de neocalvinisten (de ARP!) als een groter gevaar dan wat er in Duitsland gebeurde. Bosma verklaart een en ander uit een grotere waardering van de Duitse cultuur en de afkeer van Frankrijk (immers het land van de Revolutie) en Engeland (vanwege zijn rol in de Boerenoorlog). Bovendien zag men Duitsland als een protestants land en liet men zich soms zand in de ogen strooien door de manier waarop het nationaalsocialisme en de NSB probeerden christelijke noties in hun ideologie te integreren.

Men waardeerde in het nationaalsocialisme de verheerlijking van het verleden en het sterke gezag, de vaderlandsliefde, conservatieve gedachten over de inrichting van de samenleving, de kritische houding ten opzichte van de democratie –soms zelfs met beroep op gedachten van Groen van Prinsterer en Hoedemaker met hun nagestreefde eenheid van godsdienst, kerk en natie, de gedachte van de volksgemeenschap als een bezielde eenheid (als tegenwicht tegen liberalisme en socialisme).

Bosma concludeert dat de bevindelijken over het algemeen over weinig intellectueel kader beschikten. Er ontwikkelde zich geen kritisch ‘tegenover’ ten opzichte van de bevindelijke leiders in kerk en politiek. De voorgangers benadrukten tijdens de bezetting onderworpenheid aan het gezag en de overheid. De Duitsers vormden het wettige gezag. Bovendien: De oorlog was het gevolg van de straf van God over de zonden van de natie, een natie die zijn vrijheid duur gekocht had in de strijd met Rome. Omdat het land zich het oordeel van God had waardig gemaakt vanwege zijn zonden, was buigen onder dat oordeel de enig aangewezen weg.
Omdat de voorgangers veel macht en aanzien hadden, waren het kerkvolk en SGP-stemmers geneigd zich te schikken naar hun oordeelsvorming ten aanzien van de wereldsituatie, zoals die in kerkelijke en politieke bladen en in de prediking tot hen kwam. Dat betekent niet dat er geen kritiek was. De zuiveringscommissie na de oorlog nam het bevindelijke voorgangers kwalijk dat zij doorgingen met het prediken van onderworpenheid aan de bezetter, hoewel kritische geluiden in eigen kring niet ontbraken.
Zij had wel begrip voor het feit dat aan de politieke opstelling van iemand als Kersten theologische opvattingen ten grondslag lagen (visie op de overheid, artikel 36 van de NGB), maar merkte ook fijntjes op dat er ook andere lijnen vanuit het Woord te trekken waren. De Bijbel kent niet alleen Romeinen 13, maar ook Openbaring 13 waarin de staat als een openbaring van de antichrist wordt geschetst.

Blind
Men kan zonder overdrijving vaststellen dat de bevindelijken blind waren voor de ware aard van het nationaalsocialisme. Men was wel op de hoogte van de Duitse kerkstrijd, maar doorgrondde niet de heidense ideologie van het nazisme zoals die door Duitse Belijdende Kerk werd gezien. Opvallend is dat in het proefschrift de naam van Dietrich Bonhoeffer ontbreekt, al wordt wel bisschop Martin Niemöller genoemd. Als excuus kan men aanvoeren dat Bonhoeffer vooral in de jaren vijftig bekendheid kreeg. Maar dan was er ook nog de kritiek van Karl Barth en de door hem geïnspireerde Barmer Thesen van de Duitse Belijdende Kerk tegen de ideologie van het nationaalsocialisme. Maar ook hier gold weer: Karl Barth was een gevaarlijk theoloog waar niets van te leren was, ook niet zijn afwijzing van het nazisme.

De blindheid komt vooral tot uiting in de houding ten opzichte van de Joden. De toenemende vervolging van de Joden in Duitsland ontmoette onder bevindelijken weinig kritiek. Integendeel, men maakte zich allerwegen schuldig aan negatieve beeldvorming. Joden waren onbetrouwbare burgers, slaagden er sluw overal in om de macht in de economie te verwerven en waren bovendien handlangers van het communisme, liberalisme en het socialisme.

Ds. Kersten keerde zich tegen het openstellen van de grenzen voor Joodse vluchtelingen. Hij veroordeelde de anti-Joodse maatregelen in Duitsland, maar vreesde ook een te grote Joodse invloed in Nederland. In 1938 zei hij in de Tweede Kamer zei hij: “En toch, Mijnheer de Voorzitter, de volharding in den weg, waarin de Joden den beloofden Messias verwerpen, maakt het menigmaal zoo, dat de volken, waarbij schuiling gevonden hebben, hen uitwerpen.” Je wrijft je ogen soms uit wat je leest. Eén van de opschriften in De Banier (10 maart 1939): “Van Uddel tot Elspeet een groot Jodenkamp. Blijft er voor ons óók nog wat heide over?”

Ook hieraan lagen weer theologische opvattingen ten grondslag. Vooral ds. Kersten hing een onvervalste vervangingsleer aan die stelde dat de kerk in plaats van Israël was gekomen. De joden waren de vijanden van Christus. Zij hadden immers het bloed over zich heen geworpen en daarvan getuigden nu de vervolgingen. Ds. Kersten: “Die vloek gaat door, van eeuw tot eeuw, totdat het Jodendom naar het getal der uitverkorenen buigen zal voor den eeuwigen Koning van Sion, Die het smadelijk verworpen heeft en nog verwerpt. De beloften gelden het geestelijk geslacht Abrahams; de kinderen der beloftenissen” (De Banier, 28 mei 1940).

De vrije hervormde predikant ds. J. Keller uit IJsselmuiden maakte het zo bont dat hij in 1943 in een preek zei: “Zij hebben Christus’ bloed over zich uitgeroepen. Na 2000 jaar bijna wordt dat oordeel dat zij gevraagd hebben, nog in de gaskamers aan hen voltrokken. Het oordeel moet over de Joden komen, maar wee degene die het voltrekt. Het is en het blijft het volk van God.” Gelukkig dat in deze laatste woorden ook nog positief over Israël gesproken werd. En Kersten sprak in 1946 tijdens zijn de eerste partijdag weliswaar over de verharding van Israël, maar stelde ook: “Wie zijn handen aan de Joden slaat, graaft zichzelf het graf.”

Ds. Kersten verzachtte zijn standpunt later wel toen de berichten over de massamoord steeds duidelijker werden. Ook hielp hij en anderen Joodse onderduikers. Maar het kwaad was reeds geschied. De theologische opvatting dat het Jodendom afgeschreven was, bleef voortleven, al werd ook weer gehandhaafd dat Israël een bijzonder volk was.
De Christelijke Gereformeerde Kerken namen een ander standpunt in en waren actief op het gebied van zending onder Joden. Ds. I. Kievit nam afstand van de pro-Duitse koers die de Gereformeerde Bonds-theoloog Hugo Visscher ging varen. En binnen de Gereformeerde Gemeenten was ook ds. R. Kok, “een van de meest uitgesproken anti-Duitse predikanten binnen het kerkverband”, aldus Bosma.

Dictatuur
De SGP herpakte zich na de oorlog, maar kreeg wel te maken met interne crisis, mede vanwege de maatregelen tegen ds. Kersten als Tweede Kamerlid en diens journalistieke producties in De Banier, dat onder leiding van de schimmige Arie Kaptein een pro-Duitse koers ging varen. Volgens Bosma was het oordeel een kwestie van ‘met twee maten meten’ en getuigde de rechtsgang rond de zuivering van Kersten niet van een zorgvuldige rechtsgang. De motivering bleef onduidelijk.

Pijnlijker was de kritiek die men binnen de SGP had op het functioneren van de eigen politieke leiders. Men schroomde niet om het bestuur te verwijten op dictatoriale wijze leiding te geven aan de partij en zich schuldig te hebben gemaakt aan machtsmisbruik.
Ds. Kersten was een charismatisch leider, wiens optreden bij anderen autoritair overkwam. Predikanten werden vanwege hun hoge geestelijke ambt niet tegengesproken en konden daarom moeilijk met oppositie omgaan. “Al snel werden zakelijke verschillen van inzicht geduid als vijandschap of gebrek aan godzaligheid”, aldus Bosma. Van hoger opgeleide kaderleden, die zich soms al jaren verdienstelijk hadden gemaakt voor de partij kwam interne oppositie. “Toch werden zij aan de kant gezet en kregen nauwelijks aanhang onder de leden van de partij.”

De les van deze studie is dat zij het belang van profetisch inzicht in de tijd onderstreept. Hervormde theologen als K.H. Miskotte en J. Koopmans die verder afstonden van het bevindelijk-gereformeerde volksdeel, hadden een beter oog voor het pseudoreligieuze en heidense karakter van het nazisme. Zonder nu te spreken van een verdraaiing van de Schrift, de manier waarop bevindelijke leiders de Schrift hadden geïnterpreteerd getuigde wel van een versmalling en ook van een al te directe identificatie van bepaalde situaties in het verleden met het heden. Vandaar dat de zuiveringscommissie erop wees dat andere exegeses ook mogelijk waren. Men stelde bepaalde bevindelijke predikanten zedelijk medeplichtig voor het gruwelijke beleid van de bezettende macht in Nederland.

Uiteindelijk komt Bosma tot de – niet al te spraakmakende – conclusie dat de bevindelijken niet afweken van de andere geloofsgroeperingen. Ze waren geen schurken en geen helden. Toch waren ze na de oorlog het mikpunt van spot en kritiek van antirevolutionairen die een tegenstrijdigheid meenden te constateren: ds. Kersten kritiseerde wel de regering ter zake van de economie en de plaats van Rome, maar zweeg angstvallig op het punt van het nationaalsocialisme. Het kan te maken hebben met het isolement waarin de bevindelijken verkeerden, maar dan toch. Er waren genoeg nieuwskanalen beschikbaar die het onchristelijke karakter van het nazisme duidelijk maakten. Toen de ogen van de bevindelijken uiteindelijk geopend waren, was het feitelijk te laat. Bosma eindigt met een stelling: “De confrontatie tussen de oude waarheid en de nieuwe orde zorgde voor een deels vernieuwde oude waarheid.”

Holocaust
Hoezeer de protestantse kerken in Nederland en Duitsland een blinde vlek hadden voor de holocaust –het vernietigingsprogramma van Hitler– leert ons het boek van dr. Ad Prosman. Het probleem dat hij signaleert is het moeizame proces van schulderkenning na de oorlog en het ontbreken van theologische bezinning op de holocaust. De kerken hebben volgens hem gefaald in het belijden van schuld jegens het Joodse volk. “Wie de Holocaust niet verwerkt, verwerkt onze cultuur niet.” Prosman ziet uiteindelijk de diepste oorzaak van deze massamoord, ongeëvenaard in de geschiedenis, in de ongrijpbare, satanische wil om Gods beloften aan het Joodse volk uit te wissen. Als dat gebeurt, verdwijnt niet alleen het Joodse volk, maar ook de kerk.

De holocaust raakt de Europese cultuur in haar kern, aldus Prosman. We hebben hier feitelijk te maken met een botsing van twee beschavingen, om de gedachte van Samuel Huntington te variëren. De holocaust is volgens Prosman bedacht door een volk dat in cultureel opzicht hoog ontwikkeld was en een grote bijdrage heeft geleverd aan de Europese beschaving. Prosman ziet fascisme en nazisme niet als tegenhangers van Verlichting en Revolutie. Het gaat om een ‘nieuwe orde’ en een nieuwe wereld. Het nazisme was niet conservatief, maar gedreven door het vooruitgangsoptimisme, gebruik makend van moderne media en techniek. Voor de ‘nieuwe mens’ werd een hele theorie van ras, volk en ziel ontwikkeld.

De ideologische indoctrinatie had de nazi’s blind gemaakt voor het feit dat zij in de Joden met medemensen te maken hadden. Ze hebben hen als dieren gezien, als nog minder: cargo, lading. De holocaust was een vermenging van moderniteit en barbarisme.
Het nazisme vertoonde een Januskop: enerzijds geobsedeerd door de moderniteit, anderzijds een aanval op de waarden en de prestaties van de moderniteit. De wortels van de Europese beschaving vond men niet langer in het oosten, maar in het noorden.
Uit die regio ontleende men allerlei mythen en de eigen heroïsche geschiedenis. Het Joodse semitische ras maakte volgens de nazi’s inbreuk op de Europese beschaving, geschiedenis en cultuur.

Europa
Hoe de clash tussen de culturen in Europa uitwerkte, belicht de historicus Jan Bank in zijn boek God in de oorlog. Het boek is een overzichtswerk over de rol van alle Europese kerken in de periode 1939 tot 1945. Kerken zouden zich vanwege hun morele boodschap kritisch moeten opstellen tegenover de gewelddadige ideologie en de gewelddaden van de bezetter. Hun geloofs- en zedenleer stond immers haaks op de seculiere, totalitaire regimes, maar gebeurde dat ook in de praktijk? De meerderheid van de christelijke bevolking heeft de oorlog en de bezetting gelaten over zich heen laten komen, zo concludeert Bank in de lijn van Bosma. De algemene houding was lijdzaamheid, onder meer gemotiveerd door persoonlijke onmacht en uit vrees voor represailles.

Opvallend is, zo blijkt uit het boek, dat de kerken in de negentiende eeuw kritischer stonden ten opzichte van het liberalisme dan ten opzichte van de opkomende natiestaat. Zij beschouwden zich als hoedster van de nationale cultuur en werden soms nationale kerken. Ook beschouwden de kerken de industriële revolutie en de moderne arbeidersbeweging als een bedreiging en ontwaakte pas later het besef van de sociale problematiek en de geloofsafval onder de arbeiders.

De Rooms-Katholieke Kerk bracht bij monde van paus Pius XI een maatschappijleer tot ontwikkeling die bedoeld was als oppositie tegen de totalitaire staat. Daarbij wilde men de grenzen tussen kerk en staat zo nauwkeurig afbakenen. In de kerken van de Reformatie was de kritiek niet zozeer gericht op de ‘staatsidolatrie’ als wel op de politieke religie van het nationaalsocialisme. Vandaar het concept van zuivere belijdenis en de Belijdende Kerk, die een getuigenis gaf tegen het onrecht in de maatschappij.

De christelijke houding in reactie op oorlog en bezetting laat volgens Bank gradaties zien op de lijn van collaboratie naar verzet, conform de constatering van Bosma. Er was soms sprake van toenadering tot het nieuwe regime, zoals in kringen van de Oosters-Orthodoxe Kerk en de Duitse Christenen. Bank belicht de positie van H.H. Kuyper, de invloedrijke zoon van de oprichter van de gereformeerde zuil Abraham Kuyper. “Het naziregime kon aanspraak maken op de gehoorzaamheid van het Nederlandse volk, omdat er in de zomer van 1940 geen sprake was van tiranniek optreden”, schrijft Bank over de opvatting van Kuyper. Deze lijkt in dit opzicht op die van ds. Kersten, eveneens een markant vertegenwoordiger van een zuil. Haaks op hen stond K. Schilder die een vlammend protest in woord en geschrift tegen de bezetter liet horen.

Het verzet tegen het nazisme werd volgens Bank op zijn legitimiteit beproefd. “Het godsdienstige motief voor verzet was dat de staatsmacht in tirannie was verkeerd en daardoor niet langer een rechtmatig gezag uitoefende. Daaruit kon een verzetsrecht worden afgeleid. Er rezen opnieuw gewetensproblemen, wanneer het ging om de vraag of men van ongewapend verzet kon overgaan op gewapend verzet.”
De kerken hebben volgens Bank de ‘legale’ discriminatie van de Joden in nazi-Duitsland niet of nauwelijks besproken. De kerkelijke protesten tegen de deportaties hadden in grote meerderheid betrekking op de wegvoering van christelijk gedoopte Joden. Zijn conclusie: “Geen van de kerkelijke opperbestuurders in Europa heeft direct en onomwonden geprotesteerd tegen de Jodenvervolging.” Ook na de oorlog verliep de schuldbekentenis van de kerken richting hun aandeel in oorlog en vervolging moeizaam. Pas in de jaren vijftig werd afstand genomen van de opvatting van Joden als trouweloze Godsmoordenaars. Pas toen werd ook het gelijknamige gebed voor c.q. tegen hen op Goede Vrijdag afgeschaft..

Uitleiding
De cultuurgeschiedenis laat een voortdurende botsing van ideologieën zien. Bovengenoemde publicaties laten deze geestelijke worsteling tussen christendom en nazisme zien. Daaruit blijkt hoe belangrijk een bijbels gemotiveerde visie op overheid en staat als tegenwicht is. In de lijn van het Calvijn kan de staat nooit het laatste woord hebben en is er in het calvinisme altijd de legitimiteit van het verzetsrecht ingebouwd. Men moet immers Gode meer gehoorzaam zijn dan de mensen. Menselijkerwijs gesproken hebben we daaraan zelfs onze Nederlandse staat te danken gehad. Een botsing der beschavingen kan zich op elk moment van de wereldgeschiedenis voor doen. Daarom zijn er altijd weer hedendaagse profeten nodig die vanuit Gods Woord inzichten doorgeven over het actuele tijdsgewricht, de gebeurtenissen kunnen duiden en die weten te onderscheiden tussen ware en valse profetie.

N.a.v. Dr. E. G. Bosma, Oude waarheid en nieuwe orde. Bevindelijk gereformeerden en het nationaalsocialisme 1920-1950; uitgeverij De Banier, Apeldoorn, 2015; 759 blz.; € 34,95;
dr. Ad Prosman, De onverwerkte Holocaust. Spiegel voor de kerk van nu; uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer, 2015; 280 blz.; € 24,90;
prof. dr. Jan Bank, God in de oorlog. De rol van de Kerk in Europa 1939-1945; uitgeverij Balans, Amsterdam, 2015; 735 blz.; € 49,95.

Dr. Klaas van der Zwaag, redactievoorzitter

Dit artikel werd u aangeboden door: Wetenschappelijk Instituut voor de Staatkundig Gereformeerde Partij

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juli 2015

Zicht | 76 Pagina's

De kerk en de clash met het nazisme

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 juli 2015

Zicht | 76 Pagina's