2. Eerste brief van Johannes
De schrijver als getuige (1 Johannes 1: 1-4 )
Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des Levens; (want het Leven is geopenbaard, en wij hebben Het gezien, en wij getuigen en verkondigen ulieden dat eeuwige Leven, Hetwelk bij den Vader was, en ons is geopenbaard) hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. En deze dingen schrijven wij u, opdat uw blijdschap vervuld zij (1 Johannes 1: 1-4 ).
Uit deze eerste vier verzen blijkt dat de schrijver Johannes de Heere Jezus tijdens Zijn leven op aarde heeft meegemaakt. Hij wil met de lezers delen wat hij van de Heere Jezus gezien en gehoord heeft. Hij was getuige van het Woord des Levens en heeft duidelijk recht van spreken als het over Jezus gaat. Johannes heeft gehoord wat Jezus over Zijn Vader verteld heeft. Van die verkondiging van Jezus wil de schrijver nu getuigen om de band met de gemeente te versterken. En ook om de gemeenschap tussen de gemeente en God te versterken.
In het Evangelie van Johannes komen teksten voor die aangeven dat Johannes getuige was van het leven van de Heere Jezus op aarde en daarvan ook wil getuigen in de richting van anderen. Een voorbeeld daarvan is Johannes 19: 35, als hij gezien heeft hoe Jezus gekruisigd is: En die het gezien heeft, die heeft het getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig; en hij weet dat hij zegt hetgeen waar is, opdat ook gij geloven moogt.
De eerste verzen van Johannes 1 en 1 Johannes lijken op elkaar: In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God (Johannes 1: 1). Hetgeen van den beginne was, hetgeen wij gehoord hebben, hetgeen wij gezien hebben met onze ogen, hetgeen wij aanschouwd hebben en onze handen getast hebben van het Woord des Levens (1 Johannes 1: 1). Johannes begint met een getuigenis over het Levende Woord, Dat er al vanaf het begin was.
Gemeenschap (1 Johannes 1: 1-4)
Johannes wil met het opschrijven en overdragen van zijn ervaringen bereiken, dat er meer verbondenheid is met God en met elkaar (vers 3). Hij gebruikt voor die verbondenheid het woord 'gemeenschap'. De verbondenheid en gemeenschap houdt in dat je deel uit maakt van eikaars leven. Je hebt een relatie met elkaar, omgang met elkaar. In 'verbondenheid' zit ook het woord 'band': je hebt een band met elkaar. Voor zo'n verbondenheid en liefdevolle relatie is liefde nodig. Ziet hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden (1 Johannes 3: 1a). Johannes wijst er verderop in de brief ook voortdurend op hoe belangrijk de gemeenschap met God en je naaste is. Het is eigenlijk het centrale thema, waarvan hij steeds andere facetten belicht. Net zoals je de verschillende facetten van een diamant kunt laten oplichten om hem in zijn geheel te laten schitteren. Die facetten zijn liefde, kennis van God, en het vormen van een eenheid. In dit hoofdstuk zullen deze facetten worden uitgewerkt. Johannes belicht ook de andere kant: gemeenschap met God houdt in dat er gestreden moet worden tegen de zonde, omdat zonde tussen God en Zijn kind in staat.
Als Johannes het over 'gemeenschap met elkaar' heeft, bedoelt hij met name ook de verbondenheid en gemeenschap van de gemeenteleden onderling. De eenheid in de gemeente is belangrijk om samen God te dienen en de dwaalleraars te bestrijden. Onderlinge gemeenschap kan er alleen zijn met mensen die geloven in God de Vader en de Zoon (vers 3). Daarmee sluit hij vanaf het begin die mensen buiten de gemeenschap van de kerk, die niet belijden dat Jezus mens geworden is om voor zondaren te lijden en te sterven.
Licht en vergeving tegenover duisternis en zonde (1 Johannes 1: 5-2: 2 / 1 Johannes 3: 1-10)
Johannes haalt in de brief aan wat hij de Heere Jezus heeft horen verkondigen. Hij heeft gepredikt dat God een Licht is (vers 5). We lezen dat terug in het Evangelie naar de beschrijving van Johannes 8: 12: Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben. Jezus zegt hier van Zichzelf dat Hij het Licht is. Johannes spreekt in zijn brief (1 Johannes 1: 5-1 Johannes 2: 2) eerst over God in het algemeen en noemt pas in vers 7 de naam van de Zoon Jezus Christus. In dit gedeelte zet Johannes duisternis tegenover licht en zonde tegenover vergeving. God is een Licht en er is helemaal geen duisternis in Hem.
Johannes bedoelt met het woord 'Licht' niet een definitie van God te geven. God is niet in één woord te vatten. Hij wil er mee aangeven dat God volmaakt goed is en geen gemeenschap met de zonde kan hebben. Het geeft ook aan wat God doet: zonde en duisternis onthullen en bekend maken. Als het donker is, zie je immers niks. Pas als je het licht aan doet, zie je de omgeving om je heen. Zo is het als iemand tot geloof komt: door Gods licht ziet hij zijn zonden, maar ook dat er bij God vergeving is.
Bekering en wedergeboorte is nodig, omdat God geen gemeenschap met de zonde kan hebben. Ook al noemt Johannes de woorden 'bekering' en 'wedergeboorte' niet in zijn brieven, hij maakt wel duidelijk dat wij mensen door onze zondige natuur niet in gemeenschap leven met God.
Johannes zegt er direct achteraan, dat dit betekent dat de gelovigen in het licht behoren te leven en niet in de duisternis. Wie in de duisternis, in de zonde leeft, leeft niet in gemeenschap met God, want God is een Licht. Johannes legt dus uit wat de gemeenschap met God, waarover hij in vers 3 al schreef, inhoudt. Licht wordt in deze brief verbonden met waarheid en vergeving en duisternis met zonde en leugen.
Wat Johannes bedoelt met 'niet in het licht leven' maakt hij in de verzen 8 en 10 duidelijk: zondigen zonder om vergeving van zonden te vragen. Als je zegt dat je geen zonden hebt gedaan of dat je niet zondig bent, dan wandel je in de duisternis.
De opbouw van de verzen is als volgt:
Bewering: 6. Indien wij zeggen, dat wij gemeenschap met Hem hebben, en wij in de duisternis wandelen,
Dit is een leugen: zo liegen wij, en doen de waarheid niet.
Dit is de waarheid: 7. Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is,
Gevolg op de waarheid: zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.
Bewering: 8. Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben,
Dit is een leugen: zo verleiden wij onszelven, en de waarheid is in ons niet.
Dit is de waarheid: 9. Indien wij onze zonden belijden,
Gevolg op de waarheid: Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve, en ons reinige van alle ongerechtigheid.
Bewering: 10. Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben,
Dit is een leugen: zo maken wij Hem tot een leugenaar, en Zijn Woord is niet in ons.
Dit is de waarheid: 2: 1. En indien iemand gezondigd heeft,
Gevolg op de waarheid: 2: 1,2. wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige; en Hij is een Verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden der gehele wereld.
Als je de zonde ontkent, dwaal je. Johannes spoort aan om je zonden te belijden en om vergeving voor je zonden te vragen. Hij geeft heel duidelijk aan, dat het lijden en sterven van Christus nodig was voor het vergeven van die zonden. Johannes spreekt immers in vers 7 over het bloed van Jezus Christus. Hij spoort aan tot een leven in het licht en in de waarheid, gereinigd door het bloed van Christus. Christus is Zelf het Licht, de Waarheid en de Rechtvaardige zonder zonde en Hij kan daarom de Voorspraak (Advocaat) zijn bij de Vader, Die geen gemeenschap met de zonde kan hebben.
Zonde
In hoofdstuk 3 en 5 schrijft Johannes uitgebreider over 'zonde'. Het lijkt of hij zichzelf tegenspreekt: in vers 8a van hoofdstuk 3 zegt hij dat wie zonde doet, uit de duivel is. In vers 9 dat een iegelijk die uit God geboren is, geen zonde doet en niet kan zondigen omdat hij uit God geboren is. Maar in 1 Johannes 1: 8 hebben we al gelezen dat iedereen die zegt niet te zondigen zichzelf misleidt. Ben je pas een ware gelovige als je zondeloos bent? Nee, Johannes wijst er duidelijk op, dat de zonde weggenomen moet worden: En gij weet dat Hij geopenbaard is, opdat Hij onze zonden zou wegnemen; en geen zonde is in Hem (1 Johannes 3: 5).
Iemand die in Christus gelooft, moet dus gereinigd worden van zijn zonden. God rekent hem de zonde niet meer toe. Dat betekent echter niet dat iemand zondeloos wordt. Dat komt pas na dit leven. De zonde is dus nog wel in hun leven aanwezig. Maar omdat de macht van de zonde verbroken is, doet zondigen pijn. Er komt een ander verlangen: zonder zonde zijn en God geen verdriet meer doen. Dat betekent een voortdurend belijden en een haten en vermijden van de zonde. De gelovige wil zondigen voorkomen en er tegen strijden. Tegelijk kan God, omdat in Zijn Zoon geen zonde was, Zijn kinderen door Hem zonder zonde aanzien.
Het is nodig om in Hem te blijven (vers 6). Dat wil zeggen: van Hem kracht krijgen om tegen de zonde te strijden, zoals de ranken van de wijnstok via de wortels sappen nodig hebben om te kunnen leven en vrucht te dragen. Johannes 15: 4: Blijft in Mij en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelve, zo zij niet in den wijnstok blijft, alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft. En verderop in het gedeelte over de ware Wijnstok: Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven... (vers 7). En een iegelijk die in Hem blijft, die zondigt niet (1 Johannes 3: 6a) betekent het tegenovergestelde van niet in Hem blijven en niet Zijn woorden en geboden bewaren. Dus: ...die zondigt niet betekent niet 'zondeloos zijn', maar dat Gods kind gehoorzaam is aan God. Daarin faalt hij omdat de oude natuur de kop opsteekt en hij zo makkelijk door de zonde te verleiden is. Toch leeft hij niet meer in de zonde in de zin dat hij zonder God is. Er is gemeenschap (verbondenheid) met God. Hij leeft niet meer per definitie in opstand met God.
1 Johannes 3: 9a en 5: 18a lijken veel op elkaar: Wij weten dat een iegelijk die uit God geboren is, niet zondigt. 'Niet zondigt' moet hier gelezen worden als: 'niet afvalt', in de verzen 16-21 van hoofdstuk 5 gaat het namelijk over zonde tot de dood (onvergefelijke zonde) en zonde niet tot de dood (zonde die vergeven kan worden). Zonde tot de dood is totaal vervreemden van God en afvallen van God. Degenen die uit God geboren zijn kan dit niet overkomen, want gemeenschap met God kan niet voorgoed verbroken worden.
Een oud en nieuw gebod (1 Johannes 2: 3-17 / 1 Johannes 3: 18-24)
Vlak voor de Heere Jezus in de hof van Gethsémané gevangen genomen werd, heeft Hij Zijn discipelen een gebod gegeven. Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt (Johannes 13: 34). En: Gelijkerwijs de Vader Mij liefgehad heeft, heb Ik ook u liefgehad; blijft in deze Mijn liefde. Indien gij Mijn geboden bewaart, zo zult gij in Mijn liefde blijven, gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb en blijf in Zijn liefde (Johannes 15: 9,10). Het is een liefdesgebod. Jezus wijst erop dat gehoorzaamheid door het bewaren van Zijn geboden belangrijk is.
Johannes heeft dit gebod doorgegeven aan de gemeenten die hij onder zijn hoede heeft. In zijn brief komt hij op dit gebod en op de gehoorzaamheid terug. De gemeenschap met God en de naaste moet ook 'handen en voeten' krijgen in het dagelijks leven. In 1 Johannes 2: 3-17 benadrukt Johannes, dat God oprecht kennen inhoudt dat je Zijn geboden naleeft ('bewaart'). Hij zegt het op twee manieren: 'Zijn geboden bewaren' en 'Zijn Woord bewaren'. Dit betekent hetzelfde. Het gaat om het grote liefdesgebod: God boven alles liefhebben en je naaste als jezelf. Dit is immers de samenvatting van alle geboden, die God in Zijn Woord gegeven heeft. Als de Heere Jezus deze samenvatting geeft, zegt Hij er namelijk achteraan, dat aan deze twee geboden de hele wet verbonden is (Mattheüs 22: 37-40).
Liefhebben van de wereld (1 Johannes 2: 15-17, 1 Johannes 5: 4,5)
Johannes komt in dit gedeelte terug op de woorden 'licht' en 'duisternis' die hij in hoofdstuk 1 heeft gebruikt. Gemeenschap is leven in het licht en dat gebeurt door de zonde te haten en Gods liefdesgebod te houden (vers 10). Daartegenover wandel je in de duisternis als je je broeder niet liefhebt en de wereld liefhebt (vers 9, 11, 15-17). Het liefhebben van de wereld is egoïstisch. Het draait dan om wat je zelf aantrekkelijk vindt: Want al wat in de wereld is, namelijk de begeerlijkheid des vleses en de begeerlijkheid der ogen en de grootsheid des levens, is niet uit den Vader maar is uit de wereld (1 Johannes 2: 16). Dit is slechts tijdelijk, er komt een eind aan (vers 17).
'Begeerlijkheid' (begeerte) heeft iets van 'lust' en 'verlangen' in zich: je hart eraan verliezen zodat het je in beslag neemt. Het kan dus niet samen opgaan met het dienen van God. Met 'wereld' bedoelt Johannes de samenleving (van die tijd, maar dat geldt ook nu) die geen rekening met God houdt. Als het leven niet op God gericht is, is het alleen op de egoïstische mens gericht. Het gaat dan om wat aantrekkelijk is voor je lichaam, wat aantrekkelijk is om te zien en te hebben. Het liefdesgebod is echter op God en de naaste gericht. Johannes zegt niet dat je niet van mooie dingen mag houden en dat die in zichzelf slecht zijn, maar dat het probleem zit in hoe je met dit alles omgaat. Dien je met je lichaam, bezittingen en alles wat je bent en hebt God? Met andere woorden: sta je wereldsgezind in de wereld of Godsgezind in de wereld? De wereld is alleen te overwinnen door het geloof in de Zoon van God (zie 1 Johannes 5: 4,5).
Liefde (1 Johannes 3: 1, 11-24 / 1 Johannes 4: 7-21 / 1 Johannes 5: 1-3)
In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk hebben we gezien dat voor gemeenschap liefde nodig is. Die liefde is een gave van God (1 Johannes 3: 1a). De woorden 'liefde' en 'liefhebben' komen in deze eerste brief samen 46 keer voor. Dat is in bijna de helft van de verzen.
1 Johannes 3: 11-24: In dit gedeelte spoort Johannes de gemeenteleden aan om lief te hebben. Het liefhebben van je broeder is een kenmerk van een levende relatie met God. En dan moet het niet zijn zoals bij Kaïn en Abel. De broedermoord van Kaïn gebruikt Johannes als een voorbeeld van haat. Omdat Kaïns werken boos waren en zijn leven goddeloos, was de vrucht daarvan haat.
Johannes bedoelt ook weer niet dat je door God en je naaste lief te hebben jezelf kunt goed praten voor God. Calvijn zegt daarover bij deze verzen: "Wanneer de apostel zegt dat de liefde laat zien dat we overgegaan zijn naar het leven, bedoelt hij niet dat de mens zijn eigen verlosser is, alsof hij zichzelf van de dood zou kunnen redden door de broeders lief te hebben en leven voor zichzelf verkrijgen. Hij behandelt hier immers niet de reden tot redding, maar zegt dat liefde een betrouwbaar teken van wedergeboorte is, omdat het bij uitstek de vrucht van de Geest is."
Johannes geeft naast een voorbeeld van haat ook een voorbeeld van hoe we moeten liefhebben. Dit voorbeeld is tegelijk ook de bron van de liefde: Hieraan hebben wij de liefde gekend, dat Hij Zijn leven voor ons gesteld heeft (1 Johannes 3: 16). Hij maakt de liefde concreet: als je ziet dat je broeder gebrek heeft, moet je niet je hart en ogen ervoor sluiten maar daadwerkelijk hulp bieden (vers 17). Liefhebben met de daad, niet zelfzuchtig maar in waarheid (vers 18-20).
1 Johannes 4: 7-21: In dit gedeelte gaat Johannes uitvoerig en diepgaand op het onderwerp 'liefde' in. God is liefde, Zijn wezen is liefde (vers 8 en 16). Hij is ook de bron van liefde, van waaruit Hij liefde aan anderen geeft (vers 7, 10 en 16). Oprechte liefde om God en onze naaste lief te hebben kan alleen van God komen. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft (1 Johannes 4: 19). Hoe laat God die liefde op zijn duidelijkst merken? Dat lezen we in vers 9: Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. De liefde van God is zichtbaar geworden in Jezus. Liefde zet zich altijd om in daden. Zo is de grootste daad van liefde, dat God Zijn Zoon zond voor zondaren. In vers 10 benadrukt Johannes dit nog een keer met andere woorden. Tot twee keer toe staat er: 'Hierin is de liefde...'
Voor de tijd van de eerste christengemeenten was dat een bijzondere boodschap! De andere godsdiensten kenden geen goden, die het bestwil van de mensen op het oog hadden. De God van Johannes leert echter dat als er op aarde liefde voorkomt, dat is door Gods genade.
Vanuit de Bron van liefde moeten we elkaar liefhebben: Geliefden, indien God ons alzo lief heeft gehad, zo zijn ook wij schuldig elkander lief te hebben (1 Johannes 4: 11). Eigenlijk is het ook niet onze liefde waarmee we de ander kunnen liefhebben, maar Gods liefde die door ons heen werkt. We moeten als het ware een kanaal zijn om de liefde van God door te geven door zelf lief te hebben met de daad. De liefde van God moet ons in liefde doen ontvonken voor de naaste. Het gaat om een levenshouding van liefde voor God en de naaste. En die in de Liefde blijft, die blijft in God en God in hem (vers 16b). Zo wie beleden zal hebben dat Jezus de Zone Gods is, God blijft in hem en hij in God (vers 15). Johannes maakt een cirkelredenering: God is liefde en betoont dit door Zijn Zoon als Zaligmaker naar de aarde te zenden. Door de Zoon kunnen we weer in God blijven, door God en de naaste lief te hebben. En die liefde om lief te hebben krijgen we van God omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.
In de liefde is geen vrees, voegt Johannes er nog aan toe in vers 18. Het gaat dan over vrees voor straf en oordeel. Een gelovige weet dat God de zonde moet straffen. De liefde geeft echter verbondenheid aan God. Als een kind van God leeft door het geloof en de liefde van God ervaart, is er in de geloofszekerheid geen angst voor straf. Zo benadrukt Johannes, dat de liefde God en de zondaar verbindt in gemeenschap. En als de band steeds hechter wordt, wordt de zekerheid over die verbondenheid met God groter.
1 Johannes 5: 1-3: In hoofdstuk 5 gaat Johannes nog even door over de liefde. Hij herhaalt de lijn, dat God liefhebben samen gaat met de naaste liefhebben. En dat de liefde tot uiting komt in de daad, in het houden van de geboden van God. Het liefdesgebod is dus weer de achtergrond. En Zijn geboden zijn niet zwaar (vers 3).
Dwaalleraars (1 Johannes 2: 18-29 / 1 Johannes 4: 1-6 / 1 Johannes 5: 4-13)
Johannes gebruikt in zijn brief forse termen voor mensen met wie hij het niet eens is: valse profeten, antichristen, leugenaars, misleiders. Dat liegt er niet om! Bij het woord 'antichrist' denken we in eerste instantie aan de antichristelijke machten, die zich zullen openbaren als de wederkomst nadert. Johannes gebruikt het in zijn brieven (in tegenstelling tot in Openbaring) niet voor een persoon of macht in de toekomst. Het gaat om de dwaalleraars die in de tijd van Johannes actief waren. Ze ontkennen de kern van het Evangelie, namelijk dat de Zoon van God mens geworden is om zondaren zalig te maken. Ze ontkennen dit niet alleen voor zichzelf, maar verleiden ook anderen tot het afvallen van deze leer. Daarom zijn ze de ergste vijanden van Christus Zelf. Ze zijn letterlijk anti (tegen) Christus. De antichristen na de tijd van Johannes zullen ook altijd deze vijandige leer tegen Christus verspreiden en proberen anderen te verleiden.
Johannes verwijt zijn tegenstanders twee dingen:
1. ze belijden niet dat Jezus Christus naar de wereld gekomen is om zondaren zalig te maken (1 Johannes 4: 3) (Zie hoofdstuk 1 van deze schets, laatste paragraaf 'Aanleiding tot het schrijven' voor de denkbeelden van de dwaalleraars);
2. ze tonen geen liefde aan hun broeders (1 Johannes 3:10 en 4: 20).
Doordat de tegenstanders het belang van Jezus' menswording en aardse leven niet zagen, onderschatten en negeerden zij ook het belang van Zijn verzoenend sterven. Ze dachten als gelovigen niet meer te zondigen en namen het leven niet meer zo nauw (1 Johannes 1: 8-10).
Johannes bestrijdt de inhoud van de dwalingen van de valse profeten niet meer uitgebreid in deze brief. Wat hij schrijft, is niet direct gericht aan de valse profeten, maar aan de gemeente. Waarschijnlijk hadden de dwaalleraars de gemeente al verlaten (1 Johannes 2: 19). Johannes heeft als doel om te benadrukken dat herstel van de eenheid en de onderlinge liefde nu zo belangrijk is. De gemeente is door zo'n scheuring in een crisis gekomen en dan is niets zo belangrijk als elkaar in liefde vasthouden! De vragen die de valse profeten hebben opgeroepen door hun leer, zijn nog niet verdwenen.
Johannes bemoedigt de achtergebleven gemeenteleden die de goede belijdenis hebben vastgehouden. Hij onderstreept dat hij met eigen ogen heeft gezien dat Jezus Christus als Zoon van God naar de aarde is gekomen om te lijden en te sterven voor zondaren. En hij wekt ze op om waakzaam te blijven voor valse leer (1 Johannes 4: 1). Het is nodig om te geloven in Jezus Christus omdat er geen andere Zaligmaker is. Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zone Gods niet heeft, die heeft het leven niet (1 Johannes 5: 12).
Niemand beter dan de Heilige Geest kan helpen om de geesten (mensen die over God spreken) te beproeven (1 Johannes 3: 24-4: 6 en 5: 6-9). De Heilige Geest is God Zelf. Hij zal altijd getuigen en benadrukken dat er geen leven is buiten het offer van de Zoon van God.
Nep of echt
De eerste brief eindigt wat vreemd. Het lijkt wel of Johannes nog een laatste hartenkreet schrijft! Opeens komt er in de laatste zin nog een waarschuwing. Kinderkens, bewaart uzelven van de afgoden. Johannes wil voor de laatste keer zeggen: alles wat de plaats van Jezus Christus inneemt, is een afgod! Hij wijst hen op hun verantwoordelijkheid om zichzelf daarvan te bewaren, dat wil zeggen: daar ver van te houden. In vers 20 en 21 van hoofdstuk 5 zet Johannes de Waarachtige tegenover de afgoden. Afgoden kunnen het eeuwige leven niet geven. Jezus Christus is Zelf de Waarachtige en het eeuwige beven!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 januari 2010
AanZet | 103 Pagina's