De klumpiesman van Kampen
”d ’Olde Scheere”. Zo heette de boerderij van Derk Hoksbergen. De boerderij stond rechts van de Kamperstraatweg die voert van Kampen naar Wezep, een eindje het land in, aan De Chalmotweg. Hoksbergens boerenhoeve, waar Hendrik de Cock nog eens een stichtelijk woord sprak, is al lang verdwenen.
Op De Chalmotweg 4 staat een boerderij van recenter datum. Op de gevel staat, in Kamper dialect en in sierlijke letters: d’Olde Scheere. Hier woont W. Leeffers, landbouwer in ruste. Leeffers weet nauwkeurig waar Hoksbergens boerderij gestaan heeft: ”Precies naast het mijne”. Wat het woord ”scheere” betekend moet hebben, weet Leeffers niet. ”Het is volgens mij echt onbekend wat men daarmee in de negentiende eeuw heeft willen uitdrukken”.
Derk Hoksbergen is de naam. Op 4 mei 1800 wordt hij geboren in Oldebroek, als zoon van Beert Eijmertsz Hoksbergen en Neeltje Beerts. Precies een week later wordt hij in de Dorpskerk te Oldebroek gedoopt.
In het ouderlijk gezin worden regelmatig gezelschappen gehouden, waar niet alleen over de gangen van Gods Kerk wordt gesproken, maar ook veel over de onvrede met de gang van zaken in de vaderlandse kerk. De algemene klacht van de oude vromen is deze: Men kan op zondag de waarheid ternauwernood meer beluisteren. Er worden stenen voor brood verkocht en het bevindelijke leven wordt node gemist. Kortom, men kan er gewoon níet kerken.
Hoewel de jonge Derk wel andere dingen aan zijn hoofd heeft dan de zorgen over de vaderlandse kerk, hebben die gesprekken thuis hem wel gevormd. Eenmaal volwassen begint hij de boeken te lezen waar hij zijn vader in had zien lezen: Vader Brakel, Comrie, Smijtegelt, de Institutie van Calvijn. Vooral Brakels ”Redelijke Godsdienst” is hem lief. Dankzij veelzelfstudie en een goed geheugen kan hij uit de Institutie moeiteloos citeren wat hij wil.
Gaandeweg wordt de bezorgdheid van de gezelschapsmensen over de Nederlandse Hervormde Kerk ook zijn zorg. Hoksbergen is nauwelijks dertig jaar oud als hij al vaststelt dat het niet goed gaat met de kerk (”dien Baôl”), omdat deze ten prooi is gevallen aan ”een geest van dwaling”. Over het onderwijs heeft hij ook al grote zorgen: ”De schoelen bint net so bedurven als de karken, en zollen wie er uut blieven, maar sturen onse kienders der henne?”
Buurtschap Marle
Derk trouwt op 21 februari 1823 met Martjen (of Matje) Broekhuis. Samen vestigen ze zich in de buurtschap Marle (gemeente Wijhe), op de Gelderse oever van de IJssel, iets ten noorden van het dorp Veessen. In Marle (”moerassig land”) staan in die tijd niet meer dan ruim twintig huizen en boerderijtjes op een kluitje, waar in totaal zo’n 150 mensen wonen. In 1831 verhuizen ze naar d’Olde Scheere, vlakbij de Kamperstraatweg, de weg van Kampen naar Wezep. Hoksbergen geldt in die dagen als een van de beter gesitueerde boeren. Met veertien varkens is hij een van de grotere varkenshouders in de omgeving. Het gezin van Derk Hoksbergen is hier kerkelijk aangewezen op de hervormde Lambertuskerk in Wilsum. Dit dorp van boeren, schippers en mattenmakers ligt wel vlakbij, maar evengoed wel aan de overkant van de IJssel. Wil Hoksbergen op zondag in Wilsum naar de kerk, dan moet hij door het Wilsumer veer het water worden overgezet. Aangezien de oude waarheid in Wilsum verlaten is, en hij daar waarschijnlijk ook nooit lid is geweest, leest Hoksbergen meestal thuis een oude schrijver voor aan vrouw Martjen en hun kinderen.
Hendrik de Cock
Ver weg van d’Olde Scheere, helemaal in het noorden van het land, in Ulrum, is dominee Hendrik de Cock in moeilijkheden geraakt. De Ulrummer predikant heeft openlijk kritiek gehad op twee van zijn ambtsbroeders, die het bevindelijke christendom afdeden als ”ziekelijk mysticisme”. Ook doopte hij zomaar kinderen uit andere gemeenten.
Op 19 december 1833 wordt De Cock door het kerkbestuur geschorst. Een half jaar later wordt hij als predikant van de Nederlandse Hervormde Kerk afgezet. Nauwelijks enkele maanden daarna scheidt De Cock zich met zijn voltallige kerkenraad af van de Hervormde Kerk, waarna zij de ”Acte van Afscheiding of Wederkeering” opstellen en ondertekenen. Daarmee is de Afscheiding een feit.
De Cock, die in zijn eigen kerk in Ulrum niet meer preken mag, gaat op reis. Vanuit het Groningse land trekt hij naar het zuiden, preekt op de zondagen waar hij maar gevraagd wordt, in het Drentse streekdorp Koekan ge en in Ruinerwolde, institueert hier en daar een Afgescheiden gemeente (onder meer in Genemuiden). Enkele weken later wordt hij in de Kop van Overijssel gesignaleerd, vervolgens in de buurt van Kampen. De Cock is op zoek naar boer Hoksbergen.
Ze kennen elkaar slechts van een lange brief die Hoksbergen aan De Cock geschreven had, kort nadat deze te Ulrum geschorst was. Die brief (ondertekend met ”Derk Hoksbergen, lid van de Geref. Kerk te Wilsum bij Kampen”) was bedoeld ter bemoediging, en om ”eenige vragen door Ued. beantwoord te zien, indien het Ued. niet te gering of te vermoeijend is, of het mij en mijne Landgenooten, onder des Heeren zegen, totnut konde verstrekken, tot ons eeuwig zielenheil”. Deze brief is een jaar later door De Cock uitgegeven (51 bladzijden in druk) onder de titel: ”Brief van D. Hoksbergen, over den tegenwoordigen verdorven Kerkstaat en de verbastering van het Schoolwezen; gezonden aan en uitgegeven met eene voorrede door den welew. Zeergel. Heer. H. de Cock, Gereformeerd Leeraar onder ‘t Kruis”.
Oefening op de deel
Op de kalender staat: woensdag 3 juni 1835. De Cock heeft d’Olde Scheere gevonden. Daar vindt de eerste ontmoeting plaats tussen de geschorste prediker uit Ulrum en boer Derk Hoksbergen. De Cock zal die avond op de deel een godsdienstoefening houden. Vanuit de verre omtrek komen de boeren met hun vrouwen, in hun werkgoed en op klompen, om deze verguisde dominee toch eens te beluisteren. Hoksbergens deel zit mudvol. De Cock is die avond trouwens wel in overtreding. Als geschorst predikant mag hij geen “handelingen van geestelijke aard” noch ”geestelijke ambtsverrichtingen” doen in het bijzijn van meer dan negentien personen. Dat laatste volgens het ”Code Pénal” uit de tijd van Napoleon. Maar van zo’n code weet de schare op de deel van d’Olde Scheere niet en dus hebben ze daar ook geen last van. Zeer gesticht door het gepredikte woord van die man uit het hoge noorden keert ieder in het duister huiswaarts.
Rond half elf in de avond brengt Hoksbergen de dominee met paard en kar nog naar Kampen. Daar zal De Cock de volgende dag preken in de woning van winkelier en grutter Roelof Nijhuis aan de Buiten Nieuwstraat. De volgende dag wordt na de preek van De Cock in de grutterswinkel aan de Buiten Nieuwstraat een Afgescheiden gemeente gesticht. Er worden twee ambtsdragers bevestigd: Hoksbergen tot ouderling, Nijhuis tot diaken. De gemeente telt zo’n 35 leden, ”bijna alle uit den minderen stand; vele niet loffelijk van gedrag”.
Het is de Commissaris van Politie te Kampen echter ook ter ore gekomen dat die onruststoker uit Ulrum preekt in zijn stad. De commissaris spreekt overigens steevast over hem als ”de gewezen predikant Kok van Ulrum”. Net na de middag spoedt de man van politie zich naar de grutterswinkel, maar de dienst is zojuist beëindigd. Enkelen zitten nog aan tafel, met hun Bijbel voor zich. Men heft zojuist enige geestelijke liederen aan. En de schare blijkt, o wonder, minder dan negentien mensen te tellen. De Cock moet toch maar mee naar het Bureau van Politie, aan de Nieuwmarkt. Vervolgens krijgt hij huisarrest in de woning van Nijhuis, waar hij is aangehouden. Hij schrijft dan aan zijn vrouw: ”Wat mijn goed aangaat, lieve Frouwe, hieromtrent behoeft gij niet bezorgd te zijn, daar de vrienden hier mij van schoon ondergoed voorzien hebben, en het mijne hebben gewasschen”.
Kamper dialect
In de pas geïnstitueerde Afgescheiden ”Gereformeerde Kerk” van Kampen, die bijeen zal gaan komen in de werkplaats van meester-timmerman Van Dijk aan de Hofstraat, krijgt Hoksbergen een vooraanstaande plaats. Van zondag tot zondag gaat hij daar de gemeente voor. Hij leest preken van de oude vaderen, maar houdt ook gerust een eigen oefening, voorgedragen in het Kamper dialect. En Hoksbergen mag dan geen dominee zijn, maar draagt vaak wel het domineesgewaad, een korte buis, schoenen met gespen en een steek. Doordeweeks gaat hij echter gewoon in zijn boerengoed en op klompen op huisbezoek en naar de catechisatie, waardoor hij al gauw de bijnaam van ”klumpiesdominee” krijgt.
Hoksbergen blijkt best welbespraakt. Schrijven kan hij ook. Hij kan zijn gedachten redelijk op schrift stellen, ook al moet er wel een schoolmeester aan te pas komen om taal en stijl te kuisen. ”Gelukkig is hij, als zijn pennenvruchten voor de druk bestemd zijn, meestal zo verstandig om zulke hulp niet te versmaden” (dr. F.L. Bos).
Op geheime vergaderingen van de ”Synode der Afgescheidenen”, eerst te Amsterdam (1836), vervolgens te Utrecht (1837), is Hoksbergen als afgevaardigde van de provincie aanwezig. De broeders houden zich daar diepgaand bezig met vele stukken, waaronder de Dordtse Kerkorde. De synode wil meer vrijheid voor de kerken dan de kerkorde van Dordrecht wil geven. En dus moet de Dordtse Kerkorde maar gewijzigd worden in iets wat de Utrechtse Kerkorde zal worden genoemd. Dat valt bij de Kamper ouderling helemaal verkeerd. Hij kan niet dulden dat men ”de vaderen beschuldigt van verkeerde praktijk en onkunde”. Hoksbergen begeert slechts ”hen van verre na te kruipen”, en durft ”hun werkniet te verbreken, vrezende dan Gods oordelen niet te zullen ontgaan”. Furieus reageert Hoksbergen op de tweedracht ter synode: ”Men zou bij felle winterkou geen ander vuur nodig hebben gehad dan het dagelijks bezoeken van de ver gaderzaal. ’t Leek wel of de duivel zelf rondwandelde door de zaal”. Samen met enkele andere afgevaardigden (onder wie schuttersluitenant Wolter Wagter Smitt en bakker Albert Schouwenberg, beiden uit Zwolle) wenst Hoksbergen ”geen onheilen en nieuwigheden in de kerk”. Hij verlangt er slechts naar terug te keren tot de leer, de dienst en de tucht der vaderen, tot de oude Dordtse leer. Revisie daarvan is verraad aan de erfenis der oude vaderen. En van een Utrechtse Kerkorde (”de nieuwe kerkwet”) wil hij niet weten.
De synode besluit evengoed tot een nieuwe kerkorde, die van Utrecht dus (1837). Alleen al artikel 1 is voor Hoksbergen met de zijnen onverteerbaar: ”Allen die belijdenis des geloofs afleggen en dienovereenkomstig wandelen, moeten met hun kinderen als lidmaten der gemeente Christi erkend worden”. Men kan toch zomaar niet ieder net kerkmens beschouwen als een levend lidmaat van Gods kerk!
In Delila’s schoot
Ondertussen raken de broederlijke verhoudingen met ds. De Cock wat op de achtergrond. De Cock was het aanvankelijk zeer met boer Hoksbergen eens geweest, maar laat zich ompraten door ds. A.C van Raalte. Deze weet De Cock ervan te overtuigen dat misverstanden en wantrouwen hem parten hebben gespeeld, waarna De Cock zich terugtrekt van Hoksbergen en diens vrienden. De Cock legt, zo zegt Hoksbergen later, ”zijn hoofd in Delila’s schoot”.
Samen met zijn geestverwanten Smitt en Schouwenberg komt Hoksbergen in 1838 op zichzelf te staan. Nog tien andere gemeenten voegen zich bij hen: Deventer, Hasselt, Hattem, Kampen, Linschoten, Mastenbroek, Rouveen, Woerden, Zalk en Zwolle. Nauwelijks vier jaar na het begin van de Afscheiding is de eerste scheuring onder de afgescheidenen (die in Kampen ”ofgetippelden” worden genoemd) al een feit.
De groep die op zichzelf is komen te staan, heeft geen predikanten. Men is verstoken van de levende bediening van het Woord. En zo ontstaan er natuurlijk ook problemen rond de bediening van de sacramenten. In Kampen wachten echter wel enkele kinderen op de Heilige Doop. Hoksbergen weet wel raad. Is hij als wettig gekozen ouderling niet aangewezen om te arbeiden in de leer die naar de Godzaligheid is? Welaan, dan kan hij ook de doop wel bedienen. Dat behoort toch ook tot het weiden van de kudde Gods!
Wat Hoksbergen wil, ”het bedienen van de bondszegelen”, wil er bij enkele gemeenteleden nog zomaar niet in. Er is een boel weerstand te overwinnen. Maar ach, er moeten toch kindertjes worden gedoopt en er is nu eenmaal sprake van een noodsituatie. Sommigen protesteren nog wat, maar niemand wordt gehinderd door veel kennis van het kerkrecht en niemand wil Hoksbergen kwijt. En de daaropvolgende zondag doopt de Kamper boer, als ”leer-ouderling”, vier kinderen, onder wie één van hemzelf.
Tweede huwelijk
Op 15 maart 1847 overlijdt Hoksbergens vrouw, Martjen Broekhuis, in de leeftijd van 47 jaar. Ze zijn ongeveer 24 jaar getrouwd geweest. Al die jaren heeft ze stil in Hoksbergens schaduw met hem meegeleefd, in goede dagen en in kwade dagen. Ze heeft hem elf kinderen geschonken.
Nog in hetzelfde jaar, op 16 oktober, hertrouwt de 47-jarige Hoksbergen met de 19-jarige boerendochter Aaltje Netjes. Zij schenkt hem nog eens zes kinderen.
In 1850 koopt de groep rond Hoksbergen een voormalige brouwerij op het adres Burgwal 20. Eendrachtig maken ze er een keurig kerkje van: ”de Klumpieskarke”. Enkele jaren later, in juni 1856, koopt Hoksbergen een eigen huis aan de Vloeddijk, aan de overkant van de Burgel (de stadsgracht tussen Vloeddijk en Burgwal), precies tegenover zijn kerk.
Rumoerig blijft het wel in die Klumpiesgemeente. Eerst ontstaat er onenigheid over een materiële aangelegenheid, waar Hoksbergen zich wijselijk buiten houdt. Later is er weer veel gedoe over een preek die hij gehouden heeft over 2 Timotheüs 2:19, waarin hij de leer van verkiezing en verwerping heeft uiteengezet. De een klaagt hierover, de ander daarover, en van tijd tot tijd loopt er weer eens iemand uit de groep rond Hoksbergen weg.
Er worden nog pogingen aangewend om de Klumpiesgemeente te verenigen met de Kruisgemeenten. Een commissie van de Kruisgemeenten, bestaande uit twee predikanten (ds. D. Klinkert te Zwolle en ds. J. Plug te Zwartsluis) en twee ouderlingen (J. Smit te Zwartsluis en Z. Stoel te Zalk) reizen af naar Kampen om een onderzoek in te stellen naar de vraag of de Kampenaren het eens kunnen zijn met de leer, de tucht en de dienst der vaderen. Welnu, dát komt heus wel in orde. Wat niet in orde komt, is het punt dat Hoksbergen zich, bij wijze van kerkelijk examen, aan een klein onderzoek moet onderwerpen. Daartoe is hij echter niet bereid. Hij heeft nu al zo lang de gemeente gediend dat hij er niet voor voelt nog eens geëxamineerd te worden. In de notulen noteren de commissieleden dat ”de vereniging als vanzelve natuurlijkerwijs niet kan doorgaan”.
Dr. F.L. Bos noteert nog: ”Hoksbergen blijft zijn gemeente voorgaan. Elke rustdag kan men hem in Overijsselse boerendracht, het korte buisje met de vele knopen, in het kleine kerkje op de Burgwal op de preekstoel zien staan”.
Zware wolven in de schaapskooi
Volgens Bos wil Hoksbergen in het harnas sterven. Sommigen van zijn gemeenteleden willen echter wel eens een keer een andere voorganger horen en vinden dat er tijdig omgezien moet worden naar een opvolger: ”Daar dit juist degenen waren die de kerk hadden gefinancierd, waren zij bij machte om aan hun wensen kracht bij te zetten, door het kerkgebouw voor Hoksbergen te sluiten. Blijkens een bericht van 6 februari 1870 in de Kamper Courant werd de toegang met een ketting afgesloten en door politie bewaakt. De Heere maakte echter aan dat geharrewar spoedig een einde, door Zelf Zijn oude dienaar met groot verlof te zenden”.
Hoksbergen legt op 16 januari 1870 zijn ambt neer met een preek over Openbaring 3:1-6. Twee weken later neemt hij afscheid met een preek over Handelingen 20:28-32, waar onder meer staat: ”Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen”.
Op 19 februari 1870 overlijdt de klompendominee Derk Hoksbergen, ’s middags om vijf uur. Hij is 69 jaar geworden. Hij wordt begraven op de Algemene Begraafplaats De Zandberg te Kampen/IJsselmuiden. Zijn graf is reeds lang geleden geruimd. Geen mens kent of vindt zijn standplaats meer.
Gereformeerde Gemeenten
Hoksbergens ”Klumpieskarke” sloot zich later aan bij de Gereformeerde Gemeenten. Tot 1951 bleef de gemeente bijeenkomen in het kerkje aan de Burgwal. In dat jaar nam de Gereformeerde Gemeente van Kampen een nieuw kerkgebouw in gebruik, aan de Tweede Ebbingestraat. Diaken D. Kroneman kocht toen de oude Klumpieskerk en vestigde daar zijn timmerwerkplaats.
Sinds 2002 staat op deze plek een nieuw appartementencomplex voor ouderen. In de gevel, naast de brievenbussen, zit een herdenkingsplaat: ”Aannemingsbedrijf D. Kroneman, 1951-2002”.
Bij het schrijven van dit artikel heb ik gebruik gemaakt van onder meer de volgende bronnen: ”Kruisdominees” (figuren uit de Gereformeerde Kerk onder ’t Kruis), door dr. F.L. Bos (Kampen, 1953), de schets over het leven van Derk Hoksbergen, door H. Hille, in deel 4 van de serie Predikanten en Oefenaars (Houten, 1997) en ”Wakend aan Zijn poorten (de geschiedenis van de Gereformeerde Gemeente te Kampen), door W.B. Kranendonk (Kampen, 2010). Ook mocht ik gebruikmaken van waardevol kerkhistorisch onderzoek door T.A. van der Horst te Kampen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2015
Oude Paden | 48 Pagina's