Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Rondom de kansel van Veen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rondom de kansel van Veen

Deel 47 van een serie over kerkendienaars en hun spreekplaatsen

24 minuten leestijd

Voor het eerst wordt er melding gemaakt van Veen (Vene) in oude annalen daterend van 1108. Ene Gerardus van Vene is dan aanwezig bij een plechtigheid in de kerk van Aalburg waarbij ook de bisschop van Utrecht aanwezig is. Gerardus was heer van het kleine plaatsje Veen. Mogelijk kwam er toen ook een verzoek om in Veen een kapel te mogen bouwen, want kort daarna wordt daar een kerk gebouwd, terwijl een eeuw later een toren wordt gebouwd, die in 1648 verhoogd is tot de huidige hoogte. De kerk verrees in Romaanse stijl. In de veertiende eeuw werd de kerk uitgebreid met een dwarskapel.

Ook deze oude kerk, gewijd aan de heilige Paulus diende de eerste eeuwen voor de rooms -katholieke eredienst. De kansel dateert uit de zeventiende eeuw en is onafgebroken gebruikt tot op de huidige dag. Zelfs de zware beschadiging van de kerk tijdens de Tweede Wereldoorlog betekende geen einde van de kansel.
Vele predikanten hebben vanaf deze preekstoel Gods Woord mogen verkondigen. Menigmaal met Geest en leven, helaas ook zeer geesteloos.
De Reformatie vond in het land van Heusden en Altena maar moeizaam plaats. Hoewel de stad Heusden sedert 1579 een gereformeerd geluid van de kansel mocht vernemen, was dat in de regio niet zo. Er was een gedoogbeleid richting de pastoors. Volgens Nicolaas Voetius, een zoon van de bekende Gisbertus, die van 1657 tot 1666 Meeuwen diende en een uitgebreid verslag schreef over de Reformatie in het land van Heusden en Altena, waren er in Meeuwen, Eethen en Drongelen maar een paar gereformeerden die ‘tot Heusden ten gehoor en ten avondtmael quamen’. In Babyloniënbroek, Doeveren, Genderen, Heesbeen, Veen en Wijk en Aalburg behielp men zich met voorlezers en schoolmeesters, die uit de Bijbel voorlazen, of in een enkel geval, zo goed en zo kwaad het kon, een preek hielden. Een geordend predikant bleef uit omdat de heren van Heusden er geen geld voor beschikbaar stelden. Voetius beschuldigde hen van ‘eigenbaet’. Toch mocht de pastorie van Veen op den duur ook door een predikant bewoond worden.

De eerste predikant die Veen diende was Johannes Gosuinus. Hij was tevens de eerste predikant in het Land van Heusden en Altena, stad Heusden daargelaten. Hij diende de gemeente van 1601 tot 1603. Hij was geen aanwinst voor de jonge gemeente, want deze gewezen monnik was de gereformeerde beginselen niet in het minst toegedaan. Hij wordt in de classicale acta van Gorcum zelfs genoemd als ‘een Paep de welcke daer alomme veel schade doet’. Geen wonder dat hij gelast werd zijn ambt neer te leggen. Over zijn opvolger Cornelius Mostert (verlatiniseerd tot Sinapius) weten we vrijwel niets. Des te meer van hem die na zijn overlijden in 1611 de herdersstaf in Veen opnam, Cornelis Johannes van Drongelen. Deze in het nabijgelegen Drongelen geboren predikant, die opgegroeid was in Heusden welke stad zijn studie in Leiden betaalde, diende eerst Wadenoijen en kwam vandaar naar Veen. Menigmaal heeft hij zich moeten verantwoorden jegens zijn optreden in de gemeente voor de classis Gorcum. In 1616 werd hij verschillende malen op de classis ontboden, maar hij kwam niet. Onder de bedreiging dat hij tijdelijk uit het ambt ontheven zou worden wanneer hij niet verscheen, durfde hij de classis niet te weerstaan. Hij werd door de classis Gorcum ernstig berispt omdat hij nooit liet zingen. Van Drongelen zei evenwel dat hij God er dankbaar voor was dat de gemeente niet zong. Blijkbaar was het met de manier van zingen in zijn ogen droevig gesteld. Hij verstond namelijk ‘de const van musicq’. Inderdaad moet het volgens Constantijn Huygens in die dagen in menig gemeente droevig gesteld zijn geweest. In zijn boek Gebruyck of ongebruyck van ‘t orgel in de kerken der Vereenighde Nederlanden, waarin hij een pleidooi voert voor het orgel in de eredienst, schrijft hij over de gemeentezang in het algemeen:‘Het laet sich onder ons veeltijds aenhoren als ofter meer gehuylt of geschreeuwt dan menchelick gesongen werde. De toonen luyden dwars ondereen, als gevogelte van verscheydene becken (…) Daer wert om ’t seerste uytgekreten…’ Erger was de leer van Van Drongelen. Hij predikte namelijk onomwonden dat de mens gerechtvaardigd werd door de goede werken. Men hoorde dus nota bene roomse beginselen in een kerk der Reformatie. Tevens kwam het regelmatig voor dat hij dronken was. In december 1618 werd hij dan uiteindelijk afgezet als predikant omdat ondanks belofte van verbetering het eerder erger met hem werd. Drongelius vervolgde zijn weg als schoolmeester.
De vierde predikant die Veen diende was Abraham van der Velde. Hij was de vader van de bekende Abraham van der Velde wiens boek Wonderen des Allerhoogsten bekend mag heten. Tevens was hij de grootvader van Nicolaas van der Velde die destijds in Driewegen door zijn jaloerse collega Jacobus de Cliever uit ’s Heerenhoek in 1687 werd doodgeschoten omdat kerkgangers die geen voedsel konden vinden onder zijn prediking en bij Nicolaas ter kerke gingen en ook omdat Nicolaas op de classis nog wel eens bezwaar aantekende vanwege De Clievers onbetamelijke levenswandel. De Cliever pleegde nadat hij gevangen werd zelfmoord in de Gevangenpoort te Den Haag. Zijn kerkje is vele jaren later afgebroken en herbouwd in het Openluchtmuseum te Arnhem. Abraham van der Velde moet een eenvoudig man geweest zijn die - volgens Gisbertus Voetius die destijds in Heusden stond - slechts ongeveer tien preken had, die hij voortdurend herhaalde. Deckers, een onderwijzer uit Wijk, verwoordde het zo dat Van der Velde ‘uijt acht ofte thien predicatien altijts de onderste uijthaelde, ende also vervolgens predickte het gehele jaer deur’. Helaas moest hij in 1627 door de classis vermaand worden omdat hij ‘de herbergen frequenteert’. Vermeldenswaard is dat Van der Velde peremptoir examen deed op 13 mei 1619 te Heusden, waarbij hij moest ‘verclaren het 18 versken uut Mathaeo capittel 16.’ Na zijn dood in 1647 ving in Veen een stabieler kerkelijk leven aan.
Een van zijn opvolgers was Cornelius de Kranckel die zijn hele leven Veen diende (van 1664 tot 1708). Hij schreef De Noodtsakelicke ware Geref. Borgen Buyten, ende den Herv. Kryghsman in het Leger en Uytbreydinge over het Vader Ons… op het uyttrecken van Heyrleger ende de Scheepsvloodt na Engelandt. Werken die we vanwege de praktijk der godzaligheid die daarin wordt beschreven, mogen scharen onder het gedachtengoed van de Nadere Reformatie.

Tijdens de periode dat Johannes Wilhelmus Chatin Veen diende (1806-1814) was deze vaak ziek. Hij leed aan een ernstige ziekte, die hem reeds op jonge leeftijd ten grave bracht. In die tijd stond ds. D.A. Detmar in het nabijgelegen Wijk. Menigmaal bezocht hij zijn ambtsbroeder en tevens nam hij er zeer veel ‘liefdebeurten’ waar. Hij bracht er samen met een achtenswaardige grijsaard ook eens een bezoek aan twee godvrezende zusters. Over dat bezoek schreef hij: ‘Toen ik op weg naar die woning was, dacht ik daar te zullen ondervinden dat die lieve kinderen Gods met opgewekte en verenigde harten zouden samen zijn. Doch hoe werd ik, slechts weinige ogenblikken na mijn komst, treurig in mijn verwachting teleurgesteld. In plaats van een zielsverenigd samen zijn, bespeurde ik een dodigheid die mij zodanig trof dat mijn gemoed daar zeer onder beklemd werd. De gesprekken werden gaande gehouden, maar ach, het was zo op te merken, er heerste geen leven aan de zielen, de gemoederen waren gesloten. Toen wij vervolgens onderling enige spijs zouden nuttigen, werd mij verzocht het voorgebed te doen. Met een bezwaarde ziel nam ik dit werk op mij, maar daarin behaagde het de Heere mij tedoen inzien dat ik mijn verwachting op de vromen gesteld had en Hem had voorbijgezien. O, ik mocht toen, met diep gevoel des harten mijn schuld voor Hem belijden en ootmoedig smeken of Hij Zijn vriendelijk aangezicht niet verder voor ons mocht verbergen, maar met de bewijzen van Zijn verzoende gunst in ons midden komen. Ik vond veel toegang tot de Heere in dit bidden en ik mocht ootmoedig geloven dat Hij ons smeekgebed zou verhoren. Maaro, die goddelijk verhoring was ietsbijzonders. Wij waren gezamenlijk als versmolten voor de Heere, en wat ik zo zeer als mijn schuld moest belijden, dit had ook bij de anderen plaats. Onzeharten en monden werden als ontsloten en onderling moesten wij met schaamte voor de Heere belijden, hoe er zo dikwerf geen gevoel van behoefte aan Hem plaatsvindt. Maar wij mochten daarbijook met geestelijk licht inzien, hoe Hij ons als zulke trouwelozen reeds van eeuwigheid had gekend en in het vredeverbond had aangenomen’.

Een paar weken nadat ds. Detmar Wijk verliet in verband met zijn vertrek naar Woerden, kwam ds. G.W. Bisschop uit Geldermalsen over naar Veen. Hij was een vriend van Detmar en had deze vanuit Doorn in zijn eerste gemeente Lage Vuursche bevestigd. Ruim vijf jaar stond Bisschop in Veen. Daarna vertrok hij naar Elst om vervolgens achttien jaar lang de gemeente Doornspijk te dienen. In de dagen dat Bernardus Moorrees Wijk bij Heusden diende, die een fervent tegenstander was van de Afscheiding, kreeg op 7 juli 1834, het jaar van de Afscheiding, Veen een nieuwe predikant in de persoon van Johannes van Rhee (1789-1851). Deze was afkomstig uit Biggekerke en werd daar opgevolgd door de legendarische Huibert Jacobus Budding. Vóór Biggekerke had hij sedert 1814 de gemeenten Eenum, Zandvoort, BenningbroekNibbixwoud en Cadzand gediend. Gedurende de periode dat hij in Biggekerke stond, kreeg hij moeilijkheden met de classis Middelburg omdat hij onder meer geen gezangen liet zingen. Mede door toedoen van ds. H.P. Scholte uit Doeveren werd Van Rhee in Veen beroepen en hij mocht van de classis Middelburg uit Biggekerke vertrekken, mits hij beloofde zich aan de reglementen van de kerk te houden. Hij moet een geweldig prediker zijn geweest die echter, volgens zijn vrouw, een engel op stoel was maar een duivel in huis. Omdat hij zich niet aan de beloften hield om zich te gedragen overeenkomstig zijn verplichtingen, werd hij op 24 november 1835 afgezet. Samen met G.F. Gezelle Meerburg te Almkerk. Dit alles geschiedde onder leiding van de scriba van de classis, ds. C.W. Pape te Heusden. Hij ging toen met een deel van de gemeente verder in de schuur van een boerderij in Veen. Nog geen vier maanden later werd hij op 12 maart 1836 losgemaakt van de gemeente vanwege ergerlijk gedrag, met name vanwege ‘tegennatuurlijke ontucht’. Van Rhee is daarop voorganger geworden van een gezelschap in Gorcum en later in Leeuwarden beroepen door ‘eenige menschen, die zeggen, dat zij Gereformeerd zijn, doch dit niet door daden betoonen’. Uiteindelijk belandde hij als ambteloos burger in zijn geboortestad Leiden, waar hij financieel werd onderhouden door zijn vader en zijn broer, die daar een apotheek hadden. Nadat ds. Van Rhee was afgezet, beriep de kerkenraad ds. J.L.T. Cox, die er eerder van 1827 tot 1828 had gestaan. Cox diende Veen de tweede maal van 1836 tot zijn overlijden in 1843. In zijn tijd zette ook voor het eerst een orgel luister bij de gemeentezang. Mogelijk dacht men door Cox terug te beroepen uit Loon op Zand gemeenteleden terug te krijgen. Zij die met ds. Van Rhee de Hervormde Kerk verlieten en de Christelijke Afgescheiden Gemeente vormden, kwamen echter niet meer terug. In 1865 betrokken ze een eigen kerkgebouw, terwijl ze zich in 1869 aansloten bij de Christelijke Gereformeerde Kerk. Toen deze zich in 1892 verenigden met de Dolerenden, sloot men zich aan bij de Gereformeerde Kerken in Nederland. In die hoedanigheid heeft Veen maar één predikant gehad in de persoon van ds. R. van Giffen, in combinatie met de Gereformeerde Kerk te Aalst. Reitze van Giffen (1859-1938) moet een moeilijk man zijn geweest. Van zijn eerste gemeente werd hij reeds na twee jaar losgemaakt, in 1893. In zijn derde gemeente Aalst en Veen was het na drie en half jaar dat hij werd losgemaakt van de gemeente. Nu volgde algehele ontheffing van zijn ambt uit de Gereformeerde Kerk.

Inmiddels ging het kerkelijk leven in de Hervormde Gemeente door. Een bekend predikant die Hervormd Veen diende was ds. S.H. Buytendijk, die zijn verblijf van 1858 tot 1861 in Veen boekstaafde in zijn biografie Bladen uit mijn levensboek. Hoewel hij later wat opschoof naar de ethischirenische richting in de geest van J.H. Gunning, was dat in zijn eerste gemeente Veen nog niet het geval. Hij trad ook toe tot de ‘Vrienden der waarheid’, waar ds. A.P.A. du Cloux voorzitter van was. Toen de catechismusprediking door de synode van de Hervormde Kerk niet meer verplichtend werd gesteld, in 1859, was Buytendijk het die met zijn kerkenraad en 47 manslidmaten als een van de eersten een protest deed uitgaan naar de Algemene Synode. Toch vond een deel van Veen dat de predikant te ruim was in zijn prediking. Men vond ook dat hij te veel nadruk legde op de verantwoordelijkheid van de mens. In zijn herinneringen aan Veen schreef hij: ‘Veen was en is nog, een gemeente met een pseudo gereformeerd kachet (…) Eigenlijk kan niemand aan zijn eeuwig behoud iets toe- of afdoen. Ja, een mens is verplicht elke dag, liefst tweemaal, een kapittel in de Bijbel te lezen, te eten noch te drinken zonder vooraf gebeden te hebben, en voorts ’s zondags onder de prediking der waarheid op te gaan. Maardaarmeeheeft hij dan ook aan de eis van zijn geweten voldoening gegeven, - t overige moet God doen. Hij is en noemt zich‘een natuurlijk mens, de Geest niet hebbende’. En diensovereenkomstig is zijn handel en wandel, die bij de meesten te wensen overlaat, inzonderheid bij ’t jongere geslacht, zodatbuitenaf gezegd werd, dat de gemeentevan Veen een n te veel in haar naam had: ze moest Vee heten’. Ook schreef hij dat men eerder ‘den Utrechtsen Domtoren eenige kilometers zou kunnen verzetten dan den geest in zulk een pseudo-gereformeerde gemeente in een andere richting sturen’.
Desondanks nam het kerkbezoek tijdens zijn ambtsperiode toe. Het verhaal gaat dat, wanneer er in de kerk geen plaats meer was, men buiten ladders plaatste tegen de ramen om toch de preek te kunnen horen. In die tijd werd dan ook een aanbouw tegenover de preekstoel gerealiseerd om zo meer zitplaatsen te creëren. Er vond onder zijn bediening een geestelijke opwekking plaats. Het begon bij zijn eerste avondmaalsbediening op 16 januari 1859. “Ik zou voor de eerste maal ’t H. Avondmaal bedienen. Wordt dit in zulk soort gemeenten slecht bezocht, wijl alleen gefundeerde vromen geacht worden daaraan deel te mogen nemen, thans echter, nu de geestelijke beekskens vol water stonden, kwamen er velen. En ikzelf was vol geest en leven. De lang braak-gelegen akker was beginnen te groenen, en ’t was een lust aan die begerigen de heilige tekenen van ’t verbroken lichaam en ’t vergoten bloed van de Zaligmaker te mogen uitreiken. Alle aanwezigen waren in spanning, en geen oog bleef droog.’ Bij een preek die hij hield over Ezechiël 37, het dal van de dorre doodsbeenderen, was de ontroering onder de gemeenteleden zo groot dat hij zeven mensen die het te kwaad kregen moest verzoeken de kerk te verlaten.
Eén illustratie van Buytendijks ervaringen in Veen willen we nog noemen, het betreft een herinnering aan de zestienjarige moederloze Sijke van Bergeijk uit Wijk, die de zorg droeg voor haar boertjes en zusjes: ‘Op zekere avond, onder de bijbellezing, kwamen haar zenuwen weer in beroering. Ik liet haar buiten ‘t lokaal brengen en vond haar, thuis gekomen, in bewusteloze toestand, maar als in een droom bezig in haar woning te midden der jonge kinderen - haar moeder wasoverleden - terwijl ze in haar volksdialekt tot hen zei: ‘Och lieve keieren (kinderen)loopt me toch niet zo na; ik moet met Jezus alleen zijn. Heere Jezus, ik ben krank van liefde’ en zo vervolgens. Dat duurde geruime tijd. Eindelijk kwam ze tot zichzelf en vroeg, haar ogen opslaande: ‘Waar ben ik?’ Nu weet ik dat menigeen zal zeggen: ‘Een nerveuze, hysterische natuur!’ Maar mijn Sijke was een gezonde boerendeern, nuchter in alles; en van hysterie heb ik nooit iets gemerkt. In elk geval zal de geest van een werelds mens in een bewusteloze staat zich niet met geestelijke dingen bezig houden. Ik had met het oogop haar snelle ontwikkeling in kennis en genade voorspeld dat er of een moeder in Israël uit haar zou groeien of ze leeft korte tijd. ’t Laatste is geschied. Niet lang na mijn vertrek van Veen is ze naarbeter gewest verhuisd’.
Een van Buytendijks opvolgers was Isaac van Dijk (1847-1923) - afkomstig uit het nabijgelegen Dussen – die in 1871 de herdersstaf in Veen opnam en in 1875 afscheid nam. Veen was zijn eerste gemeente. Hij vervolgde zijn weg naar Baambrugge, waar hij trouwde met de dochter van de Veense notaris Jiskoot. Uiteindelijk bracht hij het tot hoogleraar aan de Groningse universiteit, waar hij van 1883 tot 1917 een leerstoel bezette voor onder meer godsdienstgeschiedenis en godsdienstwijsbegeerte.
Ds. A.F. Simons (1837-1906), die twaalf gemeenten, waarvan tweemaal over een zelfde, diende, was van 1879 tot 1882 predikant in Veen. Hij bracht een schriftuurlijk-bevindelijke prediking. Van zijn preken zijn er nog verschillende bewaard in een zes preken tellende bundel en voorts in de Wekelijksche volks-leerredenen van Ned. Hervormde predikanten die als het eenige fondament ter zaligheid preken: Jezus Christus en Dien gekruisigd. Volledigheidshalve vermelden we al de gemeenten die hij diende, te weten: Ermelo van 1860-1863; Bleskensgraaf van 1863 tot 1864; Ede van 1864 tot 1866; Giessen-Oudkerk van 1866 tot 1868; Aalst van 1868 tot 1869; opnieuw Ermelo van 1 maart 1869 tot 31 oktober 1869; GiessenRijswijk van 1869 tot 187I; Bergambacht van 1871 tot 1873; Kesteren van 1873 tot 1874; Oud-Alblas van 1874 tot 1877; opnieuw Aalst van 1877 tot 1879; Veen van 1879 tot l882; Bergschenhoek van 1882 tot 1890 en Poortvliet van 1890 tot 1900.

Verschillende predikanten dienden Veen hun leven lang, zoals de eerder genoemde Abraham van der Velde die er 28 jaar stond. Ds. C. van Leeuwen overtrof hem met 36 jaren (1714 tot 1750). Nog langer stond zijn zoon Johannes Petrus in Veen. De periode 1751 tot 1800 telt maar liefst 49 jaren. Daarmee overtrof hij ook Cornelis de Kranckel die gedurende 44 jaar Veens kansel beklommen heeft. Gerrit Tjalma spande echter de kroon, want hij diende Veen van 1892 tot aan zijn emeritaat in 1943, welgeteld 51 jaar. Geen wonder dat er ter zijner gedachtenis een straat naar hem vernoemd is. Dr. Tjalma (1866-1947) werd geboren in het Friese Delfstrahuizen en studeerde aan het gymnasium te Zetten onder leiding van F.P.L.C. van Lingen. Dr. J.D. de Lind van Wijngaarden was een van zijn klasgenoten. Na het gymnasium studeerde hij theologie in Leiden. Hij had in die tijd veel omgang met de Kohlbruggiaanse predikant F. Oberman, die hem tot een geestelijke leidsman werd en ook in het ambt bevestigde. Gedurende de periode dat Tjalma Veen diende, mocht hij van de bijzondere weldaad genieten dat er maar twee keer per jaar een kerkenraadsvergadering werd gehouden. In april om de financiën van de diaconie te bespreken en de visitatietabel in te vullen en in december voor de verkiezing van ambtsdragers. De tijd die anderen vulden met vergaderen, vulde hij met studie en reeds vier jaar na zijn verblijf in Veen verscheen van zijn hand een dissertatie over Marnix van Sint Aldegonde.
Na de eerste tien jaar van zijn predikantschap stond hij binnen vier weken bij het graf van zijn moeder, zijn vrouw die in het kraambed stierf en het pas geboren dochtertje dat 23 dagen later haar moeder volgde naar het graf.
Tjalma was als Kohlbruggiaan voluit man van het Woord en wars van organisatie. Hij sloot zich dan ook niet aan bij de Gereformeerde Bond en sprak in de prediking spaarzamelijk over eigen bevinding. Wel zei hij in een van zijn jubileumpreken dat hij eens in zijn moedeloosheid vertroost werd door de dienstbode, die onder haar werk begon te zingen: ‘Welzalig hij, die al zijn kracht en hulp alleen van U verwacht’. Bij zijn 25-jarig jubileum bracht hij het volgende ter sprake: ‘Hoeveel behoefte wij hebben aan de versterkende kracht van Christus tegen de pijlen des satans die niets onbeproefd laat om de dienaren des Woords in zelfverheffing of wanhoop te doen neerstorten of ook bij anderen verachtelijk te maken, blijke uit een ander voorbeeld. Op een Vrijdagmiddag van huis- of ziekenbezoek terugkomend, hoorde ik dicht bij de pastorie op een dertig pas voor mij uit, een uit u, een jonge deerne, de bekende schimpwoorden op ons, predikanten, zingen: ‘De dominee van Takkenbos, die wist niet wat hij preken most’. Ik was te arm om daarvan te schrikken en dacht bij mijzelven: Wist gij eens hoe waar het is! Geen ogenblik heb ik bij dat kind boos opzicht verondersteld. Ook ben ik haar naam vergeten. Toch heeft die arme dominee de volgende zondag tweemaal gepredikt’.
In de levensbeschrijving van dr. Tjalma, geschreven door Dick Honcoop, staan een paar aardige anekdotes, waarvan we er een de lezers niet willen onthouden. Ds. Tjalma bracht eens een bezoek aan een gezin dat niet ter kerke kwam. Het was tegen etenstijd, maar de dominee meende nog wel even aan te kunnen gaan. De pan met eten stond al op tafel en de kinderen zaten hongerig op hun moeder te wachten, die bleef dralen in het kleine keukentje. Het duurde de kinderen blijkbaar te lang, want ze schepten hun borden vol en wilden gaan eten zonder eerst te bidden. De dominee greep in en stelde de vraag of moeder nooit iets zei voor ze met eten begonnen. Een van de kinderen antwoordde en zei: ‘Jawel dominee’. ‘Wat zegt ze dan?’, vroeg de dominee. Het kind riep luid en duidelijk: ‘Brand je bakkes niet!’
Vermeldenswaard is ook dat toen het vrouwenkiesrecht in 1917 van kracht werd, ds. Tjalma in zijn herdenkingspreek ter gelegenheid van zijn 25-jarig jubileum zei: ‘Bemoedigend was ook dat een godvrezende oude vrouw mij bij het binnentreden in haar huis begroette met een: welkom in de strijd. Vrouwen die de goede keuze doen, op haar plaats blijven en zich niet schamen voor dat Evangelie dat niet naar de mens is, oefenen daardoor veel meer en betere invloed uit dan door middel van het kiesrecht en een stembiljet’.
Naast een dissertatie over Marnix van St. Aldegonde publiceerde dr. G. Tjalma De mystieke gemeenschap met Christus in het avondmaal (1900), Zie, Ik kom haastelijk, de Openbaring van Johannes voor de gemeente verklaard (1929) en De Brief van den Apostel Paulus aan de Galaten voor de Gemeente verklaard (1936).

In de lange periode dat ds. Tjalma Veen diende vond er in de Gereformeerde Kerk van Veen een ingrijpende gebeurtenis plaats. Onder leiding van de invloedrijke ouderling Hubertus Schreuders - naar wie een straatnaam genoemd is - sloot men zich in 1921 uit onvrede met de heersende prediking in de Gereformeerde Kerk aan bij de Gereformeerde Gemeenten. Daardoor kwam er steeds meer toeloop zodat in 1940 het kerkgebouw werd vergroot. In 1962 werd een nieuwe kerk gebouwd, die in gebruik genomen werd door ds. H. Rijksen. Vanaf 1945 werd het beroepingswerk ter hand genomen. 53 predikanten en studenten werden beroepen, waaronder kand. F. Mallan en kand. J.W. Kersten in 1948 en kand. T. Cabaret in 1954. Eindelijk werd in 1972 een beroep aangenomen door ds. A. Vergunst uit Rotterdam-Centrum. Toen kwam er nog meer groei in de gemeente en werd het aantal zitplaatsen uitgebreid. Na het vertrek van ds. Vergunst naar Kalamazoo werd de gemeente gediend door ds. J. van Vliet (1981-1985), die in zijn volgende gemeente Kapelle-Biezelinge aan het begin van de intreepreek plotseling op de kansel overleed. Na zijn vertrek werd de Gereformeerde Gemeente gediend door ds. T.M. van Dijk (1986-2000), ds. P. Melis (2002-2011). Sinds 17 juni 2015 is ds. E. Bakker aan de gemeente Veen verbonden.
Bekende predikanten die in later dagen de Hervormde Gemeente Veen dienden, waren ds. B. Haverkamp die de gemeente diende van 1949 tot 1953. Hij heeft jarenlang in het blad Om Sions Wil geschreven en zette zich met zijn vrouw in voor de vervolgde kerk achter het ‘ijzeren gordijn’. Twee boekjes zagen van hem het licht namelijk De tent onder de wolk en Paulus de heidenapostel.
Hij werd opgevolgd door ds. C. den Boer, die heel veel publicaties op zijn naam heeft staan, waaronder de bekendste zijn de uitleg van de Dordtse Leerregels, getiteld Om ’t eeuwig welbehagen en van de Christenreis naar de eeuwigheid onder de titel Een vreemdeling hier beneên. Voor de Evangelische Omroep heeft hij als nieuwtestamenticus veel lezingen gehouden over de brieven van Paulus, die later ook zijn uitgegeven. Jarenlang was hij studiesecretaris van de Gereformeerde Bond en de laatste vijf jaren voor zijn emeritaat docent aan de Christelijke Hogeschool Ede. Verschillende studenten theologie hebben bij hem hun leervicariaat gedaan, onder wie de vorig jaar overleden ds. Tj. de Jong
Ds. Den Boer, die op 25 september 1955 door ds. G. Boer aan de gemeente Veen verbonden werd, en deze gemeente in 1960 verwisselde voor die van Sliedrecht, heeft een eigen website waarop hij enkele waardevolle herinneringen aan Veen meedeelt.
‘In deze gemeente - om met Luther te spreken - hebben ‘mijn aanvechtingen mij in het Woord gejaagd’. Vooral aan de begrafenissen draag ik goede herinneringen met me mee. Hoe kan het? Begrafenissen herinneren aan verdriet, aan dood en graf. Ja, maar menigmaal was het wat de Prediker zegt: ‘Het is beter te gaan in het klaaghuis dan te gaan in het huis van de maaltijd; want in hetzelve is het einde aller mensen en de levende legt het in zijn hart’ (Pred. 7: 2). Tijdens de nabegrafenissen kregen dan de zogenaamde ‘praters’ het woord. Zij wisselden ervaringen uit, vertelden wat God aan hun ziel had gedaan en bonden het de mensen op het hart toch vooral op tijd te zoeken naar verzoening met God. Als ‘Abramke’, één van hen - een allerhartelijkste man, die zich voortbewoog op krukken - uitgenodigd werd om het gebed te doen, werd iedereen stil en verwonderde zich over de overvloed van goede woorden die over zijn lippen kwamen. ‘Abramke’ was een man die het iedereen van harte gunde.

Ik zou nog veel meer kunnen verhalen uit die eerste tijd van mijn ambtelijke bediening. Ik sluit evenwel af met een voorval, waarvoor ik achteraf alleen maar kan glimlachen. Bij onze komst in Veen had de diaconie de mogelijkheden onderzocht om te komen tot kerktelefoonaansluitingen via de PTT-lijnen. Dat bleek echter veel te duur uit te vallen. Toen opperde ik de mogelijkheid, dat de vele thuiszittende bejaarden en zieken via een opname op een bandrecorder de kerkdiensten zouden kunnen beluisteren. Een goede vriend hielp mij aan zo’n bandrecorder. Ik sprak een speciaal op bejaarden toegespitste toespraak in op een band. Het hoofd van de plaatselijke lagere school, die als Kees Deenik kon zingen, zong een psalm. En zo stapte ik dan, goed toegerust naar ik meende, naar de kerkenraadsvergadering toe. Ik liet de broeders luisteren naar de opname op de band en vroeg hen vervolgens, of we dit misschien zo ook met kerkdiensten konden doen. Er zouden vast wel mensen in de gemeente zijn, die met de bandrecorder onder de arm naar de ouderen en zieken wilden gaan. Maar de discussie viel tegen. Een van de broeders bracht de mening van de meerderheid onder woorden. Hij zei: ‘De Heere kan door zo’n dood ding niet werken’. Daarmee basta. Het werd: ‘Zeuven malen teugen’. Daar kon ik het mee doen. Toen ik enkele jaren na mijn vertrek weer eens in Veen preekte, stonden er drie bandrecorders in de consistoriekamer te draaien. Het kan verkeren.’
Na ds. C. den Boer werd de Hervormde Gemeente van Veen gediend door de predikanten A.G. Haring (1961-1966), J.L. Ravesloot (1966-1971); W. Westland (1973-1977) die tijdens zijn Veense tijd een prekenbundel over Gideon het licht liet zien, getiteld Gaat henen in deze uw kracht; ds. W. Roos (1978-1983); ds. G. Mulder (1984-1989); ds. M.B. van den Akker (1990-1995); ds. M.A. Kuijt (1996-2001), die geruime tijd hoofdbestuurslid was van de Gereformeerde Bond; ds. W. Peene (2003-2008). Sinds 2011 dient ds. J. Brouwer Veen.

Bij de tot standkoming van de Protestantse Kerk Nederland in 2004, kon een fors aantal gemeenteleden zich niet vinden in het standpunt om zich onder protest mee te laten nemen. Zij sloten zich aan bij de Hersteld Hervormde Kerk en gingen diensten beleggen in een als kerkzaal ingerichte fruitschuur. Op 2 mei 2004 werd het kerkgebouw ingebruik genomen waarbij ds. C.M. Visser uit Boven-Hardinxveld voorging. In 2008 werd deze predikant beroepen te Veen en hij nam dat beroep aan. De gemeente wordt samen gediend met die van de Hersteld Hervormden te Werkendam. Na het vertrek van ds. Visser in 2013 wordt de combinatiegemeente gediend door ds. L. Treur, die op 2 oktober 2013 als kandidaat intrede deed.

Ds. C.H. Buytendijk zei dat er een gezegde was dat Veen een n te veel had. Wanneer dat in kerkelijk Veen interkerkelijk bevindelijk verstaan wordt dan is men niet slecht af. Dat verstond Asaf namelijk ook. Voor mensen die zich als vee leren kennen is er verwachting, want er staat geschreven: ‘Heere, Gij behoudt mensen en beesten’.

Dit artikel werd u aangeboden door: Oude Paden

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2015

Oude Paden | 64 Pagina's

Rondom de kansel van Veen

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 december 2015

Oude Paden | 64 Pagina's