Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Totdat de dag aanlichte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Totdat de dag aanlichte

5 minuten leestijd

Wat zouden we toch moeten zonder Bijbel? Dan was er in heel de wereld geen straaltje licht, maar enkel dikke duisternis. Dan was er geen Kerk, geen zaligheid, geen hoop. Toch wandelen de meeste mensen stuurloos voort zonder Bijbel.

Daarom legt Petrus de hand op de Bijbel en getuigt met apostolische zekerheid:

‘Wij hebben hét profetische Woord’. Enkelvoud! Er zijn wel vele Bijbelschrijvers, maar zij spreken met één mond. Het is geen woord van mensen, maar Gods Woord. ‘Want de profetie is voortijds niet voortgebracht door de wil eens mensen’ (2 Petr. 1:21).

Als wij het Woord lezen bij het licht van Gods Geest, gaan we voor het Woord beven. ‘Op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest, en die voor Mijn woord beeft’ (Jes. 66:2).

Juist deze brief van Petrus is zo vol van ernst. ‘Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruis zullen voorbijgaan’ (2 Petr. 3:10). Gods Woord blaast de bazuin van de wet, maar tokkelt ook de harp van het Evangelie. De Heere heeft immers geen lust in de dood van de goddeloze. De volle raad Gods is wet en Evangelie.

‘Wij hebben het profetische Woord’. Wie zijn die ‘wij’? Spreekt Petrus hier alle kerkmensen zalig? Ik heb dat Woord van God toch in mijn huis? Ik lees er elke dag in. Toch bedoelt Petrus met ‘wij’ niet alle Bijbelbezitters. Wie zijn dan die wij? ‘Al degenen, die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben’ (2 Petr. 1:1). Het geloof is dierbaar als een onverdiend geschenk van Gods genade.

Een goede raad

‘En gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats’. Christus Zelf dringt erop aan het Woord met alle aandacht te onderzoeken. ‘Onderzoekt de Schriften’ (Joh. 5:39). Zit je zo in de kerk te luisteren met de hand achter de oren? Heb je het thuis nog eens nagelezen? Of ligt de Bijbel vaak ongebruikt in een hoekje? In de meeste boekwinkels staan de Bijbels vaak op een klein plankje ergens achteraf. Er is een overvloed aan boeken over wetenschap, kunst, religie, poëzie, kook- en reisboeken. Toch valt het op dat bij sterfbedden vaak nog maar één Boek overblijft, de Bijbel. Boeken kunnen ons boeien, maar niet behouden. En al wist ik ‘al de verborgenheden en al de wetenschap en de liefde (Gods) niet had... zo ware ik niets’ (1 Kor. 13:2). De uiterlijke Bijbelkennis is groot, maar zal ons niet zalig maken.

De dwaze maagden hadden allen de lamp van de christelijke belijdenis. Ze keken zelfs met enig verlangen uit naar de komst van de Bruidegom. Maar de uiterlijke lamp doofde op de dag van de wederkomst. Alleen Gods Geest brengt het Woord in het hart en doet het donker opklaren. Wel, als het zo is, dan doe ik de armen maar over elkaar. Nee, juist niet! ‘En gij doet wel, dat gij daarop acht hebt…’, biddend om Gods Geest.

Waarom is Gods Geest zo nodig? Omdat ons hart een duistere plaats is. Het woord ‘duister’ dat Petrus gebruikt, komt maar één keer voor in de Bijbel. Het betekent: vuil.

In ons hart heerst de vuile duisternis van ongeloof en vijandschap tegen God. De lamp van Gods Woord moet het duister verdrijven. Daarom is het Woord van God bepaald niet geliefd in onze samenleving. ‘Want een iegelijk die kwaad doet, haat het licht, en komt tot het licht niet, opdat zijn werken niet bestraft worden’ (Joh. 3:20).

‘Acht slaan’, wat is dat eigenlijk?

Het is meer dan gewone Bijbelstudie, hoe waardevol ook. Het woord komt nog eens voor bij Lydia: ‘Welker hart de Heere heeft geopend, dat zij acht nam op hetgeen van Paulus gesproken werd (Hand. 16:14). Ze had tot nu haar zaligheid gebouwd op de Joodse eigengerechtigheid.

Maar Paulus verkondigde dat door de werken van de wet geen vlees gerechtvaardigd wordt. Ze nam acht, dat wil zeggen: ze boog ervoor. Ze beaamde een onreine te zijn, en dat al haar gerechtigheden niet meer waren dan een wegwerpelijk kleed (Jes. 64:6).

Kan dat nog gebeuren? O zeker. Maar verwacht het niet van mensen. De bekende ds. Smijtegelt blikte in een jubileumpreek terug op zijn bediening: ‘Ik zuchtte, ik schreide, ik sloeg in mijn handen, ik stampte met mijn voeten. Soms was ik een zoon des donders, dan was ik zoon der vertroosting’. Hij moest belijden geen mens te kunnen bekeren. Het is alleen God Die de wasdom geeft.

Een blij vooruitzicht

‘… totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten’. Wat een liefelijk woord: totdat! Onze duisternis kent geen ‘totdat’, maar eindigt in de eeuwige duisternis. Maar naar Gods welbehagen is er voor Zijn volk een ‘totdat’! Heilshistorisch is dit aangebroken in de volheid des tijds met de komst van Christus. Petrus getuigt ervan in de verzen 16-18. Maar alle heilsfeiten vragen om een persoonlijke toepassing. Het licht schijnt wel in de duisternis, maar de duisternis heeft hetzelve niet begrepen. Het licht moet opgaan in onze harten.

De Heidelbergse Catechismus behandelt bij alle heilsfeiten deze persoonlijke toepassing. Wat nut u? Wat verstaat u? Wat troost u? De Catechismus beschrijft ook heel precies hoe diep die duisternis is en verdreven is door de opgaande Morgenster. Christus’ nederige geboorte overtuigt mij van het duister van ‘de zonde waarin ik geboren ben’, maar ook hoe Christus in Zijn geboorte al mijn verdorvenheden ‘voor Gods aangezicht bedekt.’ Christus’ kruisdood daagt mij voor Gods rechterstoel en bepaalt mij bij ‘de vloek die op mij lag’, maar ook hoe Christus die vloek ‘op Zich geladen heeft’. ‘Dus wordt des HEEREN volk geleid, door ‘t licht, dat nu ontstoken is, tot kennis van de zaligheid.’


En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten.

2 Petrus 1:19

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 2025

De Saambinder | 20 Pagina's

Totdat de dag aanlichte

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 juni 2025

De Saambinder | 20 Pagina's