Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Meditatie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Meditatie

Heere, neem de moeite niet; want ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen. (..) maar zeg het met een woord. Lukas 7:6b en 7b

6 minuten leestijd

Geliefde lezer,

Aan Augustinus werd gevraagd naar een kenmerk van het genadeleven. Hij gaf als antwoord: ootmoed. Wat is het tweede kenmerk, zo vroeg men verder. Ook dat is ootmoed. En het derde? Ook dat is ootmoed! Dit kenmerk schittert ook bij de hoofdman uit ons tekstwoord. Nadat de Heere Jezus de Bergrede heeft uitgesproken vertrekt Hij naar Kapérnaüm. De stad die Hij, nadat Hij in Nazareth verworpen was, als woonplaats had verkoren.

In Kapérnaüm woonde ook een hoofdman over honderd. Deze man had een dienstknecht, een slaaf, die hem zeer dierbaar was. Dit was niet gebruikelijk in het Romeinse leger. Maar de genade die de Heere aan deze man geschonken had (zoals uit het negende vers blijkt), gaf hem een ootmoedige gestalte waardoor hij zijn slaaf hoogachtte. Deze slaaf werd zeer ziek en lag op zijn sterven.

Wat zien we ook hieruit dat de Heere Zijn kinderen vaak treft in datgene wat hen dierbaar is. Waarom? Opdat de Heere Zelf weer de hoogste plaats in gaat nemen. Met deze liefdesslagen slaat Hij hen naar Zichzelf toe. Dat mocht de hoofdman ook ervaren. En van Jezus gehoord hebbende (vers 3). Hij had zeer hoge gedachten van Jezus. Daarom achtte hij zichzelf onwaardig om tot Jezus te naderen. Anderzijds kon Hij niet zonder Hem, bij Wie alleen uitkomsten zijn voor tijdelijke en geestelijke nood. Daarom zond hij de ouderlingen der Joden naar Hem toe om voor hem te bidden dat Hij wilde komen en zijn dienstknecht gezond maken. En ze deden het.

Normaal gesproken was er spanning en vijandschap tussen de Joden en de Romeinse onderdrukkers. Maar deze hoofdman had de God van Israël lief en daarom had Hij Zijn volk lief (vers 5). Hij had ook de dienst des HEEREN lief want hij had zelfs een synagoge laten bouwen. Een uiting van onbaatzuchtige liefde. Immers als heiden had hij geen toegang tot de synagoge. Volgens de Joden verdiende deze hoofdman het dat Jezus zijn knecht zou genezen. Want hij had liefde tot zijn knecht, liefde tot het Joodse volk en liefde tot de dienst des Heeren.

Geliefde lezer, het is zeer groot als men deze eigenschappen bezit, maar dat zijn geen gronden voor Gods hulp. Alleen om redenen uit Zichzelf zal Hij iets schenken aan mensenkinderen. Als we enerzijds de Heere leren kennen in Zijn rechtvaardigheid (dat Hij mijn zonde moet straffen) en in Zijn heiligheid (dat Hij te rein van ogen is dan dat Hij het kwade zou kunnen aanschouwen); en anderzijds onszelf leren kennen als een onrein, verdoemelijk zondaar, dan zijn al onze gerechtigheden als een wegwerpelijk kleed. Dan zijn we strafwaardig en onwaardig dat de Heere ons bezoekt en uitkomst geeft. Dan belijden we met de hoofdman: neem de moeite niet; want ik ben niet waardig dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen. Hij zegt niet ‘mijn slaaf is het niet waardig’. Maar ik ben het niet waardig. Dit is geen onverschilligheid, want hij laat erop volgen: maar zeg het met een woord.

Hier spreekt iemand die zijn onwaardigheid diep doorleeft maar niet zonder de Heere kan. De hoofdman krijgt steeds hogere gedachten van Jezus. Eerst bad hij Hem in zijn huis te komen om zijn knecht te genezen. Nu is een woord van Zijn lippen voldoende om zijn knecht te genezen. In vers 8 geeft de hoofdman weer waarom een woord van Jezus’ lippen genoeg is. Hij bedoelt met dit vers te zeggen: ik heb knechten onder me die naar mijn bevelen moeten luisteren, maar ik heb ook meerderen boven me die mijn bevelen kunnen ontkrachten. Heere, U staat boven alles. Gij zijt de Soevereine. Wat U zegt zal geschieden. Uw wil geschiede. Heere, U bent het niet verplicht, maar als U een woord spreekt dan zal mijn slaaf genezen worden. De hoofdman buigt onder Gods vrijmacht en grijpt Hem aan in Zijn almacht.

Ieder woord van Jezus’ lippen doet een onwaardige zondaar zeggen: ‘Uw woord kan mij, ofschoon ik alles miss’, Door zijnen smaak, én hart én zinnen strelen.’ Want ieder woord dat van Zijn lippen vloeit tot een onwaardige is een woord van trouw, want “’t Is trouw al wat Hij ooit beval.” Ieder woord van Zijn mond is een woord van liefde want ‘dat is de stem van mijn Liefste’; het is een woord van macht want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er (Ps. 33:9); het is een woord van leven want ‘Gij hebt de woorden van het eeuwige leven’; het is een woord van genade want ‘genade is in Zijn lippen uitgestort’. Ieder woord van Jezus’ lippen doet Hem aankleven met een waarachtig geloof, vaste hoop en vurige liefde. Ieder woord van Jezus’ lippen tot een onwaardige doet roemen in vrije soevereine genade. ‘Onverdiende zaligheên heb ik van Mijn God genoten, ’k Roem in vrije gunst alleen’.

En Jezus dit horende, verwonderde Zich over hem; en Zich omkerende, zeide tot de schare die Hem volgde: Ik zeg ulieden: Ik heb zo groot geloof zelfs in Israël niet gevonden. De Heere zegt niet dat er geen geloof in de ouderlingen, de discipelen (!) en de schare verheerlijkt was. Maar niemand had zó een groot geloof als de heidense hoofdman. Wat is een groot geloof? De enige andere waarvan de Heere getuigde dat ze een groot geloof had was de Kananése vrouw toen ze zichzelf als een hondeke achtte en smeekte om genadebrood dat alleen bestemd was voor de verloren schapen van het huis van Israël.

Hier blinkt Gods werk, het geloof, in een in zichzelf verdoemelijke, onwaardige, zondaar die nochtans niet zonder de Heere kan. Door dezulken laat de Heere Zich verbidden. Want: En die gezonden waren, wedergekeerd zijnde in het huis, vonden den kranken dienstknecht gezond.

Voor de hoofdman gold: ‘Hij zal den armen en den klenen genadig zijn en goed; dengenen die schreien en wenen werdt Hij vriend’lijk en zoet’. Naar Zijn menselijke natuur verwonderde de Heere Zich over het grote geloof van de hoofdman (vers 9). De Heere verwonderde Zich ook over het ongeloof van de inwoners van Nazareth toen ze Hem verwierpen.

Waarover verwondert de Heere Zich bij u? Over uw geloof? Of over uw ongeloof? Kapérnaüm was niet beter dan het ongelovige Nazareth. Want wat getuigt de Heere? En gij Kapérnaüm, die tot den hemel toe verhoogd zijt (en dan doelt de Heere ook op de genezing van de slaaf van de hoofdman), gij zult tot de hel toe nedergestoten worden.

Geliefde lezer zouden wij dan niet vrezen? Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd (1 Petr. 5:6).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's

Meditatie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 februari 2024

De Wachter Sions | 12 Pagina's