Kerkorde en kerkrecht (4)
De nationale synode van Dordrecht in 1618-1619 was door de overheid bijeengeroepen in een tijd van felle twisten tussen de Remonstranten en de Contraremonstranten. Het grootste gedeelte van deze synodale vergadering is besteed aan dit leergeschil. Tijdens de Dordtse synode zijn de standpunten van de Remonstranten veroordeeld. Hoewel ook de stadhouder van de Staten van Holland en Zeeland, prins Maurits van Oranje, openlijk de kant van de Contra remonstranten had gekozen, waren in heel wat steden en provincies overheidspersonen die aanhangers waren van de Remonstranten. Van overheidszijde werd na 1619 dan ook geen medewerking gegeven aan het bijeenroepen van een generale synode. Daarmee was de Dordtse synode tevens de laatste Nederlandse generale synode van alle gereformeerde kerken.
Deze situatie duurde voort tot de Bataafse Republiek in 1795. Vanaf dat moment kwam er een einde aan de bevoorrechte positie van de Gereformeerde Kerk. Dat betekende overigens dat de kerk meer interne ruimte en vrijheid kreeg. Desondanks lukte het niet om een nationale synode bijeen te roepen. Met de daarna volgende Franse overheersing en inlijving van Nederland bij Frankrijk werd het er niet beter op. Toen Nederland in 1813 weer zijn vrijheid en onafhankelijkheid kreeg, ontstond een heel nieuw regime (bestuur) onder het Algemeen Reglement van Koning Willem I dat gold voor de Nederlandse Hervormde Kerk. De daaropvolgende Afscheiding van 1834 heeft geleid tot zelfstandige gereformeerde kerken naast de Nederlandse Hervormde Kerk. In 1840 keerden de Christelijk Afgescheiden Gemeenten weer terug naar de Dordtse Kerkorde, met uitzondering van die bepalingen die de overheid een bepaalde invloed gaven binnen de kerken.
Bij de totstandkoming van de Gereformeerde Gemeenten in 1907 is de Dordtse Kerkorde aanvaard als geldende kerkorde “behoudens die artikelen, die door verandering van de verhouding tusschen Kerk en Overheid, of door het wegvallen der Waalse taal, niet meer van kracht zijn, van welke artikelen de kerken zelve aanwijzing zullen doen”. Daarmee is de Dordtse Kerkorde weer in eer hersteld voor de Gereformeerde Gemeenten (in Nederland). De vraag dringt zich dan op waarom het nodig was in die ruim 400 jaar oude en ruim 100 jaar voor ons kerkverband geldende kerkorde wijzigingen aan te brengen.
Noodzaak tot wijziging van de Dordtse Kerkorde
Er zijn hiervoor al verschillende onderwerpen gepasseerd die in de Dordtse Kerkorde worden geregeld. Over de vervulling van de ambten van predikant, ouderling en diaken worden in de DKO regels gesteld. Ook zijn er in de DKO bepalingen opgenomen over de kerkelijke vergaderingen, zoals de kerkenraad, de classis en de synode. Verder zijn in de kerkorde regels opgenomen over de onderschrijving van de leer in onze gemeenten door ambtsdragers, over de bediening van de sacramenten en over andere plechtige kerkelijke handelingen. Daarnaast is ook de christelijke censuur en de kerkelijke vermaning een belangrijk onderwerp waarover regels worden gesteld in de DKO.
Nu waren verschillende van die regels in de afgelopen 3 á 4 eeuwen op een aantal punten verouderd, bijvoorbeeld als het gaat om het taalgebruik en de zinsconstructie. Zo luidde het oude artikel 7: ”Niemand zal tot den dienst des Woords beroepen worden, zonder zich in een zekere plaats te stellen, tenware dat hij gezonden worde om hier of daar te prediken in de gemeente onder het kruis, of anderszins om kerken te vergaderen”. De kern van deze bepaling is dat een predikant wordt beroepen door en verbonden aan een bepaalde gemeente.
Andere artikelen waren gedateerd en al enige tijd niet meer van kracht. Een voorbeeld daarvan waren de oude artikelen 51 en 52, waarin een regeling is getroffen voor Waalse en Vlaamse gemeenten waar Waals en Duits werd gesproken. Eerder spraken we al over de artikelen waarin de (plaatselijke) overheid van de Dordtse Synode invloed kreeg bij het beroepen of verkiezen van ambtsdragers. Die artikelen hadden sinds 1795 alleen nog historische betekenis.
Over een aantal andere onderwerpen zou je juist een regeling in de kerkorde verwachten, maar er was niets geregeld. Denk bijvoorbeeld aan de positie van het curatorium bij de toelating tot de theologische opleiding. Evenmin wordt in de ‘oude’ Dordtse Kerkorde iets gezegd over de aanwijzing van de consulent en de taken die aan het consulentschap zijn verbonden.
Nu zou je kunnen zeggen dat het aan de kerken zelf moet worden overgelaten wat zij regelen en wat niet. In zekere zin is dat juist, maar toch is daarmee niet alles gezegd. Het is niet altijd eenvoudig om uit te leggen dat bepaalde zaken wel in de kerkorde zijn opgenomen en vastgelegd, maar in de praktijk niet worden toegepast, omdat ze gedateerd (verouderd) zijn. Waarom is dan de ene bepaling wel geldig, maar de andere niet? Is dat in sommige gevallen niet enigszins willekeurig?
En als er niets geregeld is over een consulent, maar deze wel bevoegdheden heeft, zoals het ondertekenen van een beroepsbrief van een gemeente waarvan hij consulent is, wordt het lastig om overtuigend te betogen dat de beroepsbrief niet rechtsgeldig is als deze niet is ondertekend door de consulent. Datzelfde geldt in de situatie dat een lid van een gemeente in beroep (appél) gaat tegen een bepaalde beslissing van de kerkenraad en er niets is geregeld over bijvoorbeeld de termijn waarbinnen dat beroep moet worden ingesteld. Het is daarom van belang dat er ordelijke en zorgvuldige procedures worden gehanteerd voor dergelijke kerkelijke geschillen. Als die procedures er niet zijn gaat de burgerlijke rechter zich met kerkelijke geschillen bemoeien.
Daarmee raken we aan de verhouding tussen kerk en overheid. Die verhouding is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek. Uitdrukkelijk is in de wet vastgelegd dat de wet geen eisen stelt aan de inrichting van de organisatie van kerkgenootschappen. Kerkgenootschappen mogen die inrichting zelf vormgeven in een zogenoemd eigen kerkelijk statuut. Dat kerkelijk statuut heeft een tweeledige functie. In de eerste plaats bakent het af waarop het burgerlijk recht geen betrekking heeft. In de tweede plaats bevat dit statuut het interne recht van het kerkgenootschap wat wel van toepassing is, zoals een kerkorde en reglementen.
Kort gezegd komt deze afbakening erop neer dat voor de kerk ‘naar buiten toe’ het burgerlijk recht geldt (bijvoorbeeld bij de aan- of verkoop van goederen), maar ‘naar binnen toe’, naar de eigen leden, geldt het kerkelijk recht. Voorwaarde is dan wel dat dit allemaal zorgvuldig en goed is geregeld en duidelijk is vastgelegd in het kerkelijk statuut, de kerkorde en de reglementen. Het kerkelijk statuut geeft de grenzen aan van het interne recht van de kerk.
Deputaatschap Kerkrecht
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 maart 2025
De Wachter Sions | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 maart 2025
De Wachter Sions | 16 Pagina's