Psalm 47 in de LXX in een tumultueus 2022
Een Psalm voor de kinderen van Korach.
Groot is de Heer en zeer te loven
in de stad van onze God, op zijn heilige berg,
die haar goed verwortelt, met vreugde van de gehele wereld.
De berg van Sion, de zijde van het noorden,
de stad van de grote koning –
God wordt in haar paleizen gekend,
als Hij haar ondersteunt.
Want zie, de koningen verzamelden zich,
zij kwamen samen.
Zij, toen ze het zo zagen, waren verbaasd,
ze schrokken, ook beefden ze,
een siddering greep hen, daar
greep hen de angst als bij een barende vrouw.
Met een gewelddadige wind zult u de schepen van Tharsis doen breken.
Zoals wij het hebben gehoord, zo hebben we het gezien,
in de stad van de HERE der machten,
in de stad van onze God,
God heeft haar voor altijd gegrond.
Sela
We hebben gedacht aan uw erbarmen, o God, in het midden van uw tempel.
Overeenkomstig uw Naam, o God,
reikt ook uw lof tot aan de einden der aarde.
Vol gerechtigheid is uw rechterhand.
Verheugen zal zich de berg Sion,
jubelen zullen de dochters van Judea
omwille van uw oordelen, HERE.
Omringt Sion en omvang haar,
vertelt in haar torens,
richt uw zinnen op haar macht
en neemt haar paleizen in aanschouw,
opdat u de volgende generatie kunt vertellen.
Want deze God, is onze God
tot in eeuwigheid en van eeuwigheid tot eeuwigheid.
Hij zal ons weiden tot in alle eeuwigheid.
De Psalm in de Hebreeuwse tekst
De dichter van Psalm 48 (MT) onderstreept in deze psalm heel sterk het imposante van de stad Jeruzalem.
De stad is onneembaar voor de vijand.
Dat heeft twee redenen: God is in haar midden en beschermt haar. Daarnaast is de ligging van de stad op de berg Sion van dien aard en zijn haar vestigingen zo sterk dat een vijandig leger, dat tegen haar optrekt, geen schijn van kans maakt. Alleen al bij de aanblik van de stad grijpt angst de vijand aan. Hij deinst terug en slaat op de vlucht.
Het imposante van de stad herinnert aan Israëls machtige God die haar beschermt. Dit blijkt aan het slot van de Psalm, waar de dichter zijn volksgenoten oproept om een omgang te maken rond de stad, zodat zij van enige afstand de stad goed in ogenschouw kunnen nemen:
Ga rondom Sion en loop eromheen,
tel haar torens,
richt uw hart op haar vestingwal,
kijk nauwkeurig naar haar paleizen
om het aan de volgende generatie te vertellen.
Want deze God is onze God,
eeuwig en altijd.
Hij zal ons leiden tot de dood toe.
De Psalm in de LXX
In de LXX-versie van de Psalm ligt de nadruk minder sterk op het majestueuze van de stad en wordt sterker de nadruk gelegd op het feit dat Gód haar beschermt. Dit blijkt uit meerdere verzen:
a. In vers 3 staat niet dat degenen die in de paleizen wonen God kennen omdat Hij zich bekend maakt als een schuilplaats, maar dat zij God leren kennen omdat Hij actief, verlossend ingrijpt, als vijanden de stad belegeren.
b. Dat de vijanden op de vlucht slaan, ligt niet zozeer aan het imposante van de stad, als wel aan Gods actieve hulp (vers 4).
c. De opsomming van wat de Israëliet doen moet om onder de indruk te komen van de macht van Jeruzalem (‘loopt om de stad, telt haar torens, neem haar vestingwallen in ogenschouw en schrijdt door haar paleizen’) wordt in de LXX doorbroken, doordat er niet staat dat men de torens zal tellen, maar dat men in de torens zal vertellen (van Gods macht).
d. Tot twee keer toe legt de LXX er de nadruk op dat de stad haar kracht ontleent aan God. In vers 3 staat (anders dan in de MT) dat de stad door Gods toedoen, op een mooie wijze in de grond heeft kunnen wortelen. In vers 9 staat (evenals in de MT) dat de stad door God voor eeuwig is gefundeerd.
Dat de vertalers in vers 3 zeggen dat de stad ‘schoon verworteld’ is, is van betekenis. Ze onderstrepen ermee dat Jeruzalem kwetsbaar is, zoals een mooie plant, die in goede aarde is gepoot, dat is.
Hebben de vertalers bewust voor deze vertaling gekozen? Daar is veel voor te zeggen. We komen het Griekse woord ‘verwortelen’ of ‘ontwortelen’ meer dan eens tegen bij de profeten, als het gaat om het bestaan en het voortbestaan van Jeruzalem. Meer dan eens wijzen zij de inwoners van Jeruzalem op het grote gevaar dat men er met de grootste vanzelfsprekendheid vanuit gaat dat God de stad, wát haar inwoners ook doen, nooit zal verlaten. De profeet Amos zegt: ‘Wee de gerusten in Sion’. De profeet Jeremia hekelt hen die zich beroepen op het verbond:
‘Zo zegt de HERE van de legermachten, de God van Israël: laat uw wegen en uw daden goed zijn, dan laat Ik u wonen in deze plaats. Stel uw vertrouwen niet op bedrieglijke woorden: de tempel van de HERE, de tempel van de HERE, de tempel van de HERE zijn wij. (…). Ik zal u van voor mijn aangezicht wegwerpen, zoals ik uw broeders weggeworpen heb, heel het nageslacht van Efraïm.’
Het woord ‘wegwerpen’ heeft in het Hebreeuws ook de betekenis van ‘het vallen van de bloesem’. De LXX vertaalt met ‘ontwortelen’.
De profeet Ezechiël voorziet in zijn visioenen zelfs dat God uit de tempel wegtrekt en haar weerloos achterlaat, terwijl Jeremia de stad beklaagt met woorden die direct betrekking hebben op deze Psalm (Klaagliederen 2: 5). Zegt Psalm 48 dat Jeruzalem ‘een vreugde is voor de hele aarde’ (vers 3), Jeremia klaagt:
Alle voorbijgangers hebben over u
de handen ineengeslagen.
Zij sisten van afschuw en schudden hun hoofd
over de dochter van Jeruzalem:
Is dit de stad waarvan men zei:
Volmaakt van schoonheid,
een vreugde voor heel de aarde?
Er is dus veel voor te zeggen dat de LXX-vertalers zich in hun vertaling mede hebben laten leiden door de boodschap van de profeten en door de geschiedenis van (de val van) Jeruzalem. Zij onderkenden het gevaar, waarop de profeten hadden gewezen: dat men de trouw van God als vanzelfsprekend aannam.
‘Meester, kijk, wat een gebouwen!’
Ook in de Evangeliën stuiten we voortdurend op dit gevaar. Wie moet niet denken aan wat de evangelisten vertellen over wat Jezus zijn discipelen voorhield in de laatste dagen voor de kruisiging? Alle synoptische evangeliën vertellen hoe de discipelen samen met de Here Christus op de Olijfberg de stad van enige afstand in ogenschouw namen. De discipelen raakten, precies als in Psalm 48, enthousiast bij de aanblik van de stad en wezen Jezus op de schoonheid en de pracht van de tempel: ‘Meester, kijk, wat een stenen en een gebouwen!’ De repliek van Jezus moet echter hard zijn aangekomen. Hij antwoordt: ‘Ziet u deze gebouwen? Er zal niet één steen op de andere steen gelaten worden, die niet zal worden afgebroken!’ Natuurlijk zinspeelt de Here Jezus, op wat ongeveer veertig later zal plaatsvinden: de verwoesting van de tempel, door de Romeinen, waarbij inderdaad geen steen op de ander werd gelaten.
Uit de beschrijving die Flavius Josephus geeft van de geschiedenis die voorafgaat aan de verwoesting, weten we dat de Joden tot op het laatste moment hebben verwacht dat God zou ingrijpen en de stad als door een wonder zou verlossen. De verlossing bleef echter uit. De Here Christus voorziet dit. Al eerder waarschuwde Hij ervoor. Niet voor niets weende Hij bij de intocht, toen Hij de stad in ogenschouw nam. In die dagen klaagde Hij (Lukas 19: 42 – 44): ‘Och, dat u ook nog op deze uw dag zou onderkennen wat tot uw vrede dient! Nu echter is het verborgen voor uw ogen. Want er zullen dagen over u komen dat uw vijanden een wal rondom u zullen opwerpen, u zullen omsingelen en u van alle kanten in het nauw zullen brengen. En zij zullen u met de grond gelijkmaken en uw kinderen in u neerslaan. Ook zullen zij in u geen steen op de andere steen laten, omdat u het tijdstip waarop er naar u omgezien werd, niet hebt onderkend.’ De Here Christus gaf aan dat Hij, zoals een hen haar kuikens, Jeruzalem had geroepen om het te beschermen in het krachtenveld van de geschiedenis. De stad weigerde en wordt nu overgelaten aan dit krachtenveld.
Een nieuw begin in de geschiedenis
Zoals bekend heeft de Duitse geleerde Martin Hengel veel aandacht gegeven aan de geschiedenis van Israël in de tijd van Christus. Zijn eerste monografie schreef hij over de zeloten (1961). Zijn tweede proefschrift, dat nog belangrijker was, verscheen in 1969 onder de titel Judentum und Hellenismus. Martin Hengel stelde in het licht hoe het Jodendom in vooral Palestina in de geschiedenis vast kwam te zitten en meer en meer verkrampte in de uitzichtloosheid ervan. Dat gold voor de zeloten, het gold ook voor Qumran, voor de sadduceeën en de farizeeën. Ze werden vermalen in het krachtenveld van de geschiedenis dat ze voor een deel door hun eigen toedoen opriepen. Hengel laat daarentegen zien dat uitgerekend in de tijd dat het Jodendom vastliep, de nieuwe ‘sekte’ van de christenen ontstond en een enorm elan ontwikkelde. De christenen kwamen dit krachtenveld te boven, grepen erbovenuit en zagen kans aan zowel Israël als aan de volkeren een heilsboodschap te brengen, die uitweg bood uit de kramp van de geschiedenis. Wat was hun geheim? Wat vormde de kracht van deze ‘sekte’?
Deze vraag is van grote betekenis. Ook wij lopen het gevaar vast te lopen in de geschiedenis, waarvan de dynamiek zich in onze tijd bijzonder heftig voordoet. De term ‘dynamiek van de geschiedenis’ ontleen ik aan dr. W. Aalders. In zijn boek Luther en de angst van het Westen merkt hij op dat deze dynamiek, die haar oorsprong heeft in het Westen, wereldwijd meer en meer om zich heen grijpt. Hij schreef dit in de jaren tachtig van de vorige eeuw, toen er nog geen sprake was van de digitale wereld die wij kennen en die ervoor zorgt dat de geschiedenis een nog feller karakter krijgt. Deze dynamiek zorgt ervoor dat de spanningen in wereld toenemen en de vraag steeds prangender wordt wie een weg zal wijzen, die boven de spanningen uitgaat, een weg naar heil.
Het nijpende karakter dat de geschiedenis meer en meer krijgt, heeft tot gevolg dat men heel gemakkelijk terecht komt in een kramp van ideologisch denken, van antagonisme1, van polarisatie, waarbij de ene groepering de andere demoniseert, zoals dat óók in Israël het geval was, zelfs nog kort voor de val van Jeruzalem.
‘Bezit uw ziel (zaligheid) in geduld’
De Here Christus voorzag de val van Jeruzalem. Welke boodschap heeft Hij voor degenen die deze catastrofe zullen meemaken? We vinden haar in zijn zogenaamde ‘apocalyptische redevoering’, die men, veelzeggend genoeg, bij álle synoptici terugvindt (en in bedekte termen óók in het Johannes-evangelie). Ik wijs op twee teksten. In Lukas 21: 19 staat: ‘Zie erop toe om uw ziel te behouden door ‘geduld.’ Hij bedoelt: in en door geduld wordt uw ziel gered. Het woord ‘geduld’ staat in zijn redevoering in schril contrast met het woord ‘paniek’, dat Hij ook gebruikt. Als Hij schetst dat er na de val van Jeruzalem wereldwijd aardbevingen, hongersnoden, pestziekten, natuurrampen enz. zullen plaatsvinden, zegt de Here Christus dat de mensen in paniek zullen raken. De christenen echter ‘bezitten’ of ‘verwerven’ hun ziel (d.w.z. hun zaligheid) ‘in geduld’. Zij hebben een houvast dat boven de tijd uitreikt, dat het hen ingeeft, om niet in paniek te raken: ‘Als u deze dingen ziet gebeuren, heft uw hoofden op omhoog, want zie, uw verlossing is nabij.’ Een christen heeft het perspectief van de verlossing, hij leeft daarbij en hij leeft daaruit. Hij leeft uit een ánder Koninkrijk dan het koninkrijk van deze wereld. Dit Koninkrijk is aangedragen in de Zoon des mensen, Christus zelf, die van de Vader álle macht ontving in de hemel en op de aarde en die zijn Koninkrijk aan het eind der tijd volledig zal openbaren!
Ook naar dit laatste verwijst Jezus (vers 26, 27): Als angst de wereld in zijn greep heeft (‘het hart van de mensen zal bezwijken van vrees voor de dingen die de wereld zullen overkomen’), ‘dán zullen zij de Zoon des mensen zien komen in zijn heerlijkheid.’ Met andere woorden: ‘U zult in de geschiedenis crises meemaken. Maar achter deze crises gaat een andere crisis schuil; zal een veel wezenlijker crisis zich voordoen, de crisis die teweeg gebracht wordt door de Zoon des mensen, die op de wolken komt, en die de hemel opent, voor u die Mij volgt. Als u dat weet, grijp dan uit boven de geschiedenis en bezit uw ziel (uw zaligheid) in geduld!’
De Zoon des mensen, over wie Jezus spreekt, is Hijzelf, die na de kruisiging en opstanding van de Vader alle macht heeft gekregen en die de hemel opende. Dat Hij die macht kreeg, bleek met zijn hemelvaart en op Pinksteren. Het bleek toen Johannes op Patmos, tijdens één van de eerste crises die de prille kerk meemaakte, de Zoon des mensen zag. Op Patmos beleefde Johannes wat dr. Aalders, in navolging van Friedrich Delekat2, een ‘apokalyptische Aufblendung’ noemde: een apocalyptisch oplichten. Wát oplichtte, was de hemelse werkelijkheid, die hem liet zien hóezeer Christus alle macht heeft en hoezeer de geschiedenis staat in dat perspectief.
In een kramp?
De kerk is geroepen om in het krachtenveld van de geschiedenis van dit perspectief te getuigen! Maar dan is het nodig dat zij niet zelf in een kramp raakt. Hoe makkelijk dit kan, blijkt onder andere uit de briefwisseling van Luther en Melanchton in 1530. Melanchton liet zich helemaal uit veld slaan door de ontwikkelingen die zich voordeden in Europa, waar hij nauw bij betrokken was. Hoe ánders reageert Luther: ‘Ik smeek je, jij die in alle dingen zo strijdbaar bent, strijd ook tegen jezelf, je grootste vijand, omdat jij de satan zoveel wapens tegen jezelf aanreikt. Christus is eenmaal voor de zonde gestorven, maar voor de gerechtigheid en de waarheid zal Hij niet sterven, maar Hij leeft en regeert! Als dit waar is, wat valt er dan voor de waarheid te vrezen? Maar, zul je zeggen, ze zal door de toorn van God worden neergeslagen. Laat haar dan neergeslagen worden, maar niet door ons! Hij die onze Vader geworden is, zal ook de Vader van onze kinderen zijn. Ik bid waarlijk gedurig voor je en het bedroeft me dat jij, door je als een bloedzuiger hardnekkig vast te bijten in de zorgen, mijn gebeden krachteloos maakt.’ En nog weer later schrijft hij: ‘Jij wordt gefolterd door bezorgdheid over de uitslag en de afloop van de zaak, omdat je haar niet kunt bevatten. Maar als jij haar zou kunnen bevatten, zou ik niets met die zaak te maken willen hebben en er nog veel minder de leider van willen zijn. God heeft de zaak veilig gesteld op een grondwaarheid, die in jouw redeneerkunst en filosofie niet voorkomt, ze heet: geloof.’ Elders zegt hij: ‘Beste Philippus, je maakt je veel zorgen, weet je wanneer ik me zorgen zou maken? Dat is, wanneer jij het voor het zeggen zou hebben. Maar zolang Christus het voor het zeggen heeft, maak ik me wat minder zorgen.’
Dit laconieke kenmerkte Luther. Een andere uitspraak van hem laat dat prachtig uitkomen: ‘De kan is gebroken, de soep is eruit gelopen, het beste is het maar de scherven erachteraan te gooien.’ Ook het zogenaamde Luther-lied laat het zien, waar hij de gewaagde zinnen dicht:
Delf vrouw en kinderen het graf,
neem goed en bloed ons af,
het brengt u geen gewin,
wij gaan ten hemel in
en erven koninkrijken.
Met dit perspectief kan iemand actief zijn in de dienst van God en toch, als alles tevergeefs lijkt, niet verkrampen. Zo kan iemand ergens voor opkomen en, als het niet anders kán, ook loslaten en in Gods hand geven.
Graag geef ik mee wat dr. Aalders op het laatst van zijn leven mij doorgaf in een mooi gesprek. Hij zei: ‘We zijn de diaspora ingegaan. Maar ook daar valt te leven. Hoe doe je dat? Door op de bonnefooi te leven. En let wel!, de bonnefooi betekent: ‘la bonne foi’, dat wil zeggen: op goed geloof. Jullie gaan moeilijke tijden tegemoet, maar ‘aux grands maux, grands remèdes’: grote moeilijkheden, grote oplossingen. Dan mag je ook rekenen op meer wonderen.’
God zal zijn kerk de weg wijzen. Ze is niet afhankelijk van deze wereld, ze heeft een ándere verankering: Gods genade, die de hemel opende.
Uitzicht
In feite komt Psalm 48 op die manier tot zijn recht. John Bunyan vertelt in zijn christenreis dat de christen, als hij zijn doel bijna bereikt heeft, vanaf de heuvel Beulah hill een glimp opvangt van de hemel aan andere kant van de Jordaan. Hij zag de muren, de torens, vestingwerken, haar schittering.
De dichter Dante, die tientallen jaren als balling leefde, zag hetzelfde, raakte niet verbitterd en behield zijn ziel. Daardoor was hij in staat zijn schitterende Divina Commedia te schrijven. Hij kende, door de ontmoeting met Christus, een ánder vaderland en niemand gaf daar zo prachtig woorden aan als hij. Vergeleken bij dat vaderland zijn die tijden en plaatsen waar de kerk in de geschiedenis een zeker houvast had, maar ‘larven’, zoals Luther zegt. Het is zaak ze te waarderen, maar niet te idealiseren. Vals conservatisme helpt niemand. Een larf is slechts een larf – het is veel minder dan de werkelijkheid die komt, waar een larf een heenwijzing naar is.
Wie zou niet waarderen wat God in de historie gaf en wie zou er niet voor opkomen? Maar ons heil ligt er niet in. Dat ligt vast – bij de Zoon des mensen, in het hemelse Jeruzalem.
Noten
1 Felle tegenstelling van meningen
2 Friedrich Delekat leefde van 1892 tot 1970. Hij was opvoedkundige en schreef direct na de oorlog (1946) Der gegenwärtige Christus (waar hij de uitdrukking bezigt).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 januari 2022
Ecclesia | 8 Pagina's