Christus' Liefde Omtrent Een Zondaar

Het woord van Christus is een eigenaardig woord; het vleit niemand, zelfs den meest geliefden discipsl niet. Het heeft Zijne disoipelerj nooit gestreeld.

Willen zij leeren bidden, dan zsgt het: Maakt het kort en bidt een ,,Onze Vader",, want uiw Vader weet wel wat gij noodig' hebten. Hij zal er oo5{ wel van voordien." Willen zij geloof hebben, dan zegt het hun: „Zoo gij ook maar het Kleinste geloof hadt,, gij" zoudt bergen ver^ettenf'. Als zij wegens de broodenl bekommerd zijn, zegt het: „Hebt gij nog uw verhard harte?" Als zij den Heiligen Geest begeer­en, zegt het: ,,B:dt; esn vader geeft immers aan een kind, dat hem om brood vraagt, geenen steen". „Kleingeloovigem", zoo noemt het de 'Zijnen voor en na. Willen zij ihet Woord bediUen zoo heet het: „Ga weg achter Mij, Satanas! Want gij venzint niet de dingen die Gods zijn". Vragen zij: „Wij heb ben alles verlaten, wat zal ons dan geworden?" dan antwoordt het: „Wanneer gij met Mij zult volhard hebbenj in de wederaprichting, zoo ault gij dit en dat ontvangei^". En als zij zeggen: „Wij zullen met U in d'en dood gaan", dan antwoordt het: „Als u de Satan in de zeef brengt, dan zal het u gaan gelijk het kaf".

Heeft de Heere ook nog andere woorden? Ja, ook nog andere! Als Hij ons zoo venwezer.' ziet zitten, dat wij geon tien kunnen tellen; als Hij ons zoo door alles overweldigd ziet nederiiggeh, als Hij; ds Hooggeloofde, ons in al onze ellende genadigJijk aanziet, dan zegt Hij: „Vreest niet gij klein kuddekenl, het is des Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven''. Hij heeft ook nog andere "Woordea, juist omdat Hij ong kent, wie en wat wij zijn, er^ deze­verneemt de Vader alleen. Sommige hebben wij echter toch ook vernomen. Dat zijn Woorden als: „Vader, zij zijn in de wereld; Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van dem booze. Vader, Ik wil, dat iwaar Ik ben, ook die bij Mij izijn, die Gg Mij gegeven hebt; opdat zij Mijne heerlijkheid mogen aanschouwen, die Gi MIJ gegeven hebt. (Joh. 17 : 15, 16, 24

Maar dat zijn grootendeels verborgene woordeq. Laat ons acht gever) op de geopenbaarde. De Heere had tot Petrius gezegd: „Eer de haan zal gekraaid hebten, zult gij driemaal verloochenen, dat gij Mij kent". Petrus lette er niet op en zoo bezweek hij; maar het woord des Heer«n, — het is waafheid toevonden. — En toen de Heere zieh omkeerde en, Petrus aanzag, toen — zoo lezeni wij — werd hij deze iwoorden indachtig.

Zoo moeten wij dan ooilt aan des Heeren woorden gedeniken, hetzij wij welgedaan of gezondigd hebben, — aan de 'woordenl gedenlkem, die wij overal in de Heilige Schrift vinden dat, vrij mogen Zijn wie wij zijn en wij mogen van on denken wat wij willen, wij in de zaak van God en Zijnen Gezalfde, in de zaak onzer zaUgheid,, overschieten. Zijn wij Uit God geboren, dan is dit niet opdat wij van ons eer^ heiiUgenhuisje zouden maken ter zelfaanbidding, ook niet om Gods genade en de liefde van Christus tot ons te gaan verdienikenl, als wij tengevolge van onze aanmatiging bezweken zijn en om ons dan aan den duivel en allerlei vertwijfeling over te geven, maar te dien, einde, dat wij alleen onzen God aanbidden, bij Hem ook gedurig om genade aanhouden en alleen onzen Heere en Hefland op het hoogst verhoogen; want Hij is het waardig; en wij, wij 'zijn het niet waardig dat Hij voor ons geleden) heeft. Zoo is het erjkel en alleen Zijne liefde, ook zal Zijn Woord niet falen. Dr. H. F. Köhlbrugge.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen