Kerstmis 1994
Een historische terugblil<, vijftig jaar geleden (vervolg uit Kerstnummer)
„Dieke toch, ik wist niet, dat 't zo erg was", zegt Hilde, ,,in Amstelveen zag je dat zo niet en ik was ook nog zo klein Wat verschrikkelijk" De mannen knikken, noch in Twente, noch in Zeeland werd je zo met de lijdensweg van de oorlog gekonfronteerd Kees werd zelfs een halfjaar eerder bevrijd - wel met 't offer van de inundatie van 't arme Walcheren die de weg naar Antwerpens haven vrijmaakte - toen moest bij ons 't aller ergste nog komen de hongerwinter van 1944-19451
„Ik vertel dit gauw af', zeg ik, „eigenlijk IS 't afschuwelijk om het op te halen, maar 't geeft een beeld van die tijd En 't maakt ook duidelijk waarom ouders zomaar op de bonnefooi hun kinderen de deur uitdeden God weet waarheen Dat doe je alleen in uiterste nood Zoals jij en je broertje, Hilletje Zoals mijn broertjes en zusje en ik Weg, nog onbekende ver ten tegemoet
Nog twee dingen wil ik vertellen, dan ga ik naar Friesland De terreur van de woedende Duitsers en de ongelofelijke soli dariteit van de Hollanders onder elkaar De terreur werd grimmig Woedend waren de Duitsers op dit eigenwijze Hol landse 'rot'-volk, dat zich maar met dis ciplinair wilde onderwerpen, halsstarrige Hollandse kaaskoppen 't Verzet nam toe, goed georganiseerd Brughoofden en munitiedepóts vlogen de lucht in, wapens werden van hen gejat. Joden verborgen gehouden, bonkaarten voor on derduikers grootscheeps vervalst. En gelse radioberichten opgevangen en in krantjes verspreid onder de mensen Wij wisten allen dat Stalingrad gevallen was, dat de geallieerden na de invasie stevig oprukten, dat 't Duitse front ineenzakte Dat de Koningin ons dag in, dag uit, moed in sprak ,,Geett u 't nooit op, landgenoten, hf« zwaar het u ook moet vallen, het einde is nabij, de overwinning in*zitht'" Daarbij de schattige plaatjes van onze prinsesjes in Canada, we leet den erop, uitgeworpen door vliegtuigen Terreur went nooit, 't blijft een horror beeld op je netvlies Ze sloegen toe, de Duitsers, tel en gemeen, gedreven door machteloosheid Nog zie ik de stoeten arme Joden, mannen, vrouwen, kinderen, oudjes, met een klein bundeltje kleren bij zich, opgedreven als onwillige ezels, luide kreten, klappen met geweerkolven Dan huil je geluidloos, je kunt niets doen BIJ 't minste of geringste protest vanuit het publiek, werden de geweerlo pen op ons gericht
Soms schoot 't verzet een belangrijke Duitse hoge officier dood Ik herinner mij Olschlagcl Die speciaal, omdat ik op weg naar school op de hoek van de Apollolaan twintig jonge mannen zag liggen uit 't verzet, zónder vorm van pro ces uit de gevangenis gehaaid Op de stoep lagen ze daar, doodgeschoten, represaille Uren bleven ze daar liggen, als 'waarschuwing' voor ons, het pu bliek -
Sorry hoor, dit was even heel erg, maar 't hoort wel bij mijn plaatje' van die tijd Je stopt 't weg overigens Ik was geloof ik al twintig jaar met Kees ge trouwd, toen ik op een dag mijn mond opendeed Toen was ik pas overstuur, weet je 't nog Kees'' Kees weet het Wat mij als ongelofelijk positief heugt, IS de buitengewone solidariteit, die er onder de mensen was Je was allemaal gelijk, of jc nu rijk ot arm was Je v(xht allemaal samen voor een doel overie ven
Er was een hele warme band tussen mensen onder elkaar Eén voorbeeldje Op een dag viel ik flauw in de rij voor de centrale keuken Je moest zo veel uren staan in die ijzige kou, soms wel vier uur Met je emmertje, voor die vieze pulp Toen ik bijkwam, lag ik óp jassen en onder jassen Daarnaast een paar bibberende mannen in hun dunne truitjes Ze goten hete thee (van een santétablet) m mijn mond en probeerden me stukjes brood te voeren Van hun ene boterham op een dag' „Gaat 't weer een beetje, meid'' (op z'n Amsterdams) Blijf nog maar effe lekker legge, hoor Wor je al warm''" Bibber-de-bibber in hun truitjes ,,Dat was uniek en heel speciaal voor 'toen', 't is nooit meer teruggekeerd Zo eindig ik m'n Amsterdamse verhaal toch nog met iets goeds, he''
Hierna werd de honger zo erg, er was gewoon niets meer te eten en van de centrale keuken kon je niet leven We verhongerden En nu zijn we op het punt, waarop jouw vader en moeder kwamen, Hilde Kindjes de deur uit Zo ver waren mijn vader en moeder ook nu Een oom van ons was veeboer in Oudesluis onder Schagen in Noord Holland Daarheen moesten mijn broertjes van twaalf lopen Dagen, nachten Dan maar onderweg in schuren slapen Een paar stukjes opgespaarde zeep mee om voor eten te ruilen onderweg Mijn zusje van acht mee met iemand op een ouwe fiets, naar Alkmaar, ook bij een oom en tante
Ik met een andere tante (Tante Nel, Hilde, je weet wel, zus van mijn vader, een supergek mens, dat beloofde nog wat') op de houtenbandentiets naar Friesland Bij Zwolle door de IJssellime Ook zeep mee om te ruilen tegen eten onderweg Met de zegen van thuis, wat zullen m'n ouders het vreselijk gevonden hebben Zag je die kinderen ooit levend terug' Maar ja, 't moest, thuis gingen ze zeker dood Ze hielden nu thuis zes bonkaarten over, dat betekende meer brood De pulp tel ik met mee
Op naar Friesland nu dus' Halleluja, wat stond ons te wachten' Ik vond 't stiek um, toch wel een heerlijk avontuur, weg uit de troosteloosheid Zwaar zwoegend op de houten bandentiets, een lege maag voorlopig nog. en met beschietingen over de weg (van Fngelse jagers op Duitse legerauto s) op jc buik in de grep pels Tante Nel natuurlijk .'^' verrassingen daar kon je van alles van verwach ten Op en top vnjgczellin (haar huwelijk duurde ooit drie maanden, toen hield ze 't voor gezien), tekenlerares op een deftige meisjesschool, every inch a lady. vol decorum Ze vond mij waarschijnlijk even gek' als ik haar Dat werd vast lol lig, dacht ik, en lastig Fn jawel hoor' Ze zag mij uitsluitend als 'het kind', sprak me ook aan met 'kind' Dit kind had echter al heel wat meegemaakt en wist wel van wanten' Eerst naar een paar deftige tantes in Amersftxm, die daar een kindertehuis hadden Heel gezellig en nog zo nomiaal in een keurige slaapka mer te overnachten Ik merkte voor 't eerst, dat ik niet meer legen gewoon 'eten' kon Van een kopje erwtensoep dood misselijk „Je bent ook zo gulzig", aldus m'n tante „Ja hoor", ik het 't maar zo Voelde me Joop ter Heul van Cissy van Marxveldt We sliepen op een kamer M'n tante ontvouwde een keurig gestreken witte katoenen nachtpon met kant aan hals en manchetten Bette haar gezicht met rozenwater „Dat ze dat nog had', dacht ik, „zeker een tank vol van gehamsterd" Ik sliep in mijn hemd ..Kind'" nep ze, „heb je geen nachtpon''" „Nee Tante Nel, ik was elf, tcx;n de oorlog begon, nu vijftien Lr is ondertussen heel wat bijgekomen , alleen géén nachtponnen" „Nu ja, dat hoefje met zo schaamteloos te demonstreren" „Nee tante Nel, welterusten Tante Nel" „Nou zeg", dacht ik, „ik ben zo mager als een stuk brandhout, wat is er helemaal aan mij te zien''"
Bleef drie dagen misselijk van dat ene kopje soep, dus oppassen verder Ik denk aan jou, Hilde, met dat eerste dampende vette bord eten voor je Vreselijk he, je maag wil 't spel met meer meespelen En dan ben je 'verwend''
steeds, dat het kraakte De volgende morgen, uitgezwaaid door de tantens en de kinderen van het huis, zagen we een witte wereld voor ons, dat zou wel stevig trappen worden over de Velu we, maar wat was het mooi' Met goeie moed togen we naar Hattem, de hele Veluwe over - dichtbij Zwolle - naar een hele leuke Oom en Tante, neefjes en nichtjes Een groot huis, dus wel plaats voor even twee zieltjes erbij 't Voelde als een bevrijding na Amsterdam De pittige lucht, och, en m'n tante was heus heel grappig, alleen nog wat Victoriaans, ze was vijf-en-twintig jaar ouder dan ik Mijn moeder was ook 'Victoriaans opgevoed, van 1898, ik wist er alles van Ik voelde me de koning te rijk met een nieuwe skibroek en een leuk, stevig windjack, van de zorgvuldig opgespaarde textielpunten in ons gezin, m'n broers nog een paar nbfluwelen broeken Schoenen van Tante Nel Anders had deze tocht niet gekund, het vroor nog Handschoenen hadden we van uitgehaalde truicnwol We wisten, dat als er gezoem in de lucht was, moest je uitkijken en heel alert zijn Passeerden er op dat moment Duitse legenvagens, dan was 't maar een duik vlucht naar beneden en de mitrailleurs erop Ze reden 't liefst in het donker, zonder brandende koplampen Dus mis schien viel het mee Je luisterde steeds wel gespannen Roggebrood mee van de tantes, we aten ergens met onze vixjten in de greppel langs de kant Gezellig, amusante verhalen
We kwamen door vele wil bepoederde dorpjes, heel vredig Maar ik ciacht wel bij Putten aan alle mannen en jongens die daar afgevoerd waren naar conccn tratiekampen, weer als represaille, omdat daar een belangrijke Duitser - ik meen Rauter - geliquideerd was door het ver zet Het bleef oorlog tenslotte Wc waren nu al ver de Veluwe over, ongeveer ter hoogte van Oldebroek Het werd al sehe meng, opschieten dus Zonder enige waarschuwing zaten we ineens midden in de gloed van een vuurkolom Toen een geweldige luchlverplaatsing, je snak te naar adem Onder 't donderend geweld stormden wc de greppel in t Was of de wereld verging Wat wij met wisten en hoe kon iemand thuis dit ook weten, was dat hier een afvuurbasis was van V2 raketten op Londen' Vlakbij M'n oom in Hattem vertelde ons dit later Kleinschaliger, maar vergelijkbaar met Cape Carnaveral in Amerika nu. waar rakelten de ruimte in geschoten worden Bevend en bibberend kwamen we einde lijk in Hattem aan dodelijk geschrokken We zochten naar mijn Ooms huis, met 't bekende strodak aan de Veldweg, het 'Heidehuis' En jawel, daar zat de Duitse Kommandantur in' Dat heb je er van als je in zo'n mooie villa woont Ze kozen heus geen hutje op de hei uit Waar waren zij gebleven'' We zochtenn in de grote bostuin en daar stond een nissen hut Hoera Wat een ontvangst, zo wel kom' En toch zaten ze daar hutje bij mutje opeengepropt, vader, moeder en vijf kinderen' M'n Oom goed boos uiter aard op de Kommandantur die daar vor stelijk in hun comfortabele gezellige huis verbleven en zij met z'n allen in een nis senhut Er was een lange tafel met ban ken aan weerszij, vele stapelbedden tot aan 't plafond Een brandende olielamp boven tafel - „Als de olie op is, haal ik gewoon nieuwe aan de overkant, dat dur ven ze me niet te weigeren'" - en een heerlijk warme potkachel, brandend op dennenhout blokken En eten, want vele bevriende boeren rondom in de omtrek Ik bepaal mij tot roggepap van geiten melk en dat gaat gcx;d 't Is er dolgezel lig, „ook al kan je je kont met keren", zegt m'n cwm De volgende dag moet ik er alleen op uit met pakjes opgespaard zeeppoeder en blokken Sunlightzeep, om tegen rogge en bonen te ruilen voor thuis Wel van harte meecten, maar toch 'zunig' met ruilen, merk ik Mijn mooi ste jurk van petrolekleung fluweel, ook voor de ruil helaas, wordt kritisch bekeken Hij IS 'verkleurd' zeggen ze nota bene Hard groen en hard blauw kennen ze, niet die kleur ertussen in Enfin, 't levert nog een zak bruine bonen op, ongesorteerd Dus wij met z'n allen 's avonds 'bonen pikken' Oom boos, hij zal die boer wel eens mores leren'"
Dan hoor ik ook, dat tanic Nel nog mee zal gaan tot Wolvega, friesland in Nog verder ziet ze 't met meer zitten 't Arme mens is doodversletcn Ik hoef dan alleen nog maar rechtdoor te rijden naar Leeuwarden, naar 't huis van m'n grootvader Tante Nel zal dezelfde weg teruggaan, kan dan nog een paar dagen op haar verhaal komen in Hattem en de voorraden mee naar huis nemen
Nu goed, nog een nachtje slapen, in een van die stapelbedden en dan Frieslandwaarts „Die arme tante Nel, helemaal alleen terug", denk ik nog, „langs die V2 raketbasis, over die eindeloze Veluwe", dan val ik in slaap
't Wordt een dolle tocht, bij Wolvega een boerderij zoeken om te overnachten, nu 'm den vreemde' dus Ik moet 't even vertellen, 't was zo leuk Wonder boven wonder vonden we vrij
Wonder boven wonder vonden we vrij gauw een aardige boer Waren scherp gecontroleerd - persoonsbewijzen' - bij de IJssellime, de grote brug over de IJssel bij Zwollerkerspel - mochten door In een mooie kamer bij de boer samen in de bedstee Een waskom met lampetkan En een emmer met deksel, maar die stond onder die wastafel en die zag Tante Nel met Enfin, 't hele ritueel - dat sloeg ze nooit over - van poedelen in haar blootje, spetteren, tanden poet sen, rozenwater De smetteloze nachtpon aan, haarnetje op Dit alles bij een kaars in een kandelaber „En nu jij" „Ja dag hoor", zeg ik, „ik heb 't bed vast voorgewarmd Ik heb me al gewassen bij de pomp op de deel" jok ik schaamteloos Middenin de nacht moet Tante Nel eruit, ik verwachtte 't en lig dus bij 't achterschot Lucifers zoeken, kaars aan, waar nu heen'' Ze verdwijnt door de deur in haar witte pon, met de kaars Ze heeft de
hele boerderij doorkruist op zoek naar het toilet, vertelde ze mij ..Nergens'" „Mens, dan ga je toch in de groep achter de koeien", mompelde ik, .,die koeien kijken er met van op En 't huuske staat natuurlijk buiten op 't erf' „Ja", dat zei de biicr ook" Hij was wakker geworden van 't gestommel en zei verbaasd „Mar dou hast toch een emmer'' „Maar waar dan'' De boer kwam mee om hem aan te wijzen in /ijn lange jaeger onderbroek ..Sjuch'" (Kijk') ,,0. maar moet ik nu naast mijn nichtje" zomaar plassen op een emmer' ,,Dou sjuchst mar" (ziet maar), zei de boer, „wolteresten" (weite rusten) Wie was er nu hel 'kind'' „Fante Nel, ik slaap Naacht' Wat een zalig mens toch he'' Dan scheiden onze wegen, de volgende morgen Tante Nel koopt nog wat boter van de boer en we zwaaien elkaar uil „Zul je goed op jezelf passen, mei met vreemde mannen mee gaan'" vraagt ze nog bezorgd „Ik niet", zeg ik. „JIJ ook niet'" ..Kind'" roept ze nog een keer
Dag tante Nel Op naar I jouwen (Leeu warden) naar m n goeie lieve Opa Lriks HIJ IS al oud en ik vind t er met gezellig Hel huis zit vol evacuc s en gestrande familieleden Een tante van mij zwaait de scepter met ij/eren hand Na een paar weken bedden opmaken, vloeren dwei len, ramen zemen - 't dienstmeisje. Alie, wordt er verlegen van - emmers aardappels schillen, hoor ik van de hongerkin dertransporten uit Amsterdam Met de Staniries' op De I emmer Dat wil ik gaan doen Opa is commissaris van de Stantnes (vrachtboten), t vervoer er heen met vrachtauto's zonder lichl, 's nachts Opa eigenlijk heel bezorgd, ik ben ..nog maar vijftien lante briesend, dal zou mijn zuster nooit goed vinden (mijn moeder) ..Ik ga'" zei ik „U kunt mij met tegenhouden" ..Zo eigenwijs als een bos wortels", hoorde ik nog en ik ging Ik vertelde hier al van, 't was span nend enerzijds, hartverscheurend die kinderen anderzijds Tot we beschoten werden 's nachts Toen werd l te 'link'
„We nemen nog een slaapmutsje , vin den de mannen, „om straks lekker op te kunnen rusten, 't is mid night intussen" Och, verveel, ik jullie toch met''" roep ik onthutst. .,ik ben zo in mijn verhaal, dan vergeet je alles om je heen, foei'" „Maar WIJ zijn net zo in het verhaal als jij Dicke", zegt Hein allerliefst. ,,en we hebben hel toch gOcd samen, niet Hilde'" HIJ pakt haar hand „En vertelde je dit zo ooit aan Kees''" „Nee, welnee", zeg ik „Ik zei al dit is eens, mar nooit weer Kees weet stukjs. meer niet" Heerlijk, die gloeiend hete rumpunch. goed voor kleine nipjes Gesteikt zwoeg ik verder
„Terug dus naar Leeuwarden Opa en tante Mimi 't Werd nog erger dan eerst, m'n handen zagen op den duur rood van t schrobben en boenen M'n enige leuke 'uitstapje' was melk halen bij een boer in Cornjum (Kwaanjum op z'n Fries), zo'n tien kilometer op de fiets iedere dag Heerlijk "n Gezellig terpdorpje, 't kerkje bovenop de terp, mooie grote boerden |en eromheen (veeboeren) Een piepklein hef dorpje
Op een dag besloot ik daar een boerderij uit te zoeken, eerst nog stilletjes, om daar m'n eigen kostje te verdienen Zoekt en gij zult vinden De boer van de melk wees me de boerderij van Boer Hylke Roorda met vrouw en eén dochter van zeventien Wie weet'' Geweldig' Ik mocht meteen mee aan tafel (12 uur 's middags) we! verlegen, maar zeer vastberaden deed ik mijn zegje Ze zagen 't wel zitten met mij, ik met hen Dochter Boukje vond 't leuk' - We zijn nu nog bevriend -
Ik zou leren melken, de stal helpen ruimen, melk helpen zeven, de bussen 'himmelje' (schoonmaken) De boerin in huis helpen 's Middags vrij, 's avonds weer melken (met de hand natuurlijk nog) Om kwart voor vijf op, er waren tachtig koeien en een fokstier Twee paarden, schapen in de 'ben' (schapenstal) en vele kippen om te voeren Ik in de wolken terug naar Ljouwert Kon de volgende dag al komen Een klein eigen slaapkamertje op de vliering „Ik zet er meteen een grendel op", zei de boer grinnikend, ,,we hebben verplicht een Mot op de boerderij, hij slaapt in 't kamertje naast je' 't Is een kapper uit München Maar als je 't slot er goed op doet, kan hij met bij je en dat zal'ie wel willen, dus pas op'" Prachtig, maar nu naar Opa ,,Opa, ik wil zo graag leren melken, m'n eigen kostje verdienen En de boer komt bij u langs heeft hij beloofd Hij ziet er heel betrouwbaar uit M'n hartje bloedde want ik was dol op m'n opa We hielden heel veel van elkaar Maar van tante Mimi werd ik echt stapelgek Dat zei ik met, dat begreep opa ook wel Ik moet even zeggen, dat ik haar later beter begreep Ze leek zo bezeten toen en reageerde dat op mij af Haar man was ondergedoken (hij was Direkteur van 't Provinciaal Friese Elektriciteitsnet en had dat stilgelegd, de Duitsers woedend) Hun oudste twee zoons, studenten, zaten in 't Friese verzet en waren toen al opge pakt, beiden met wapens bij zich Deze twee neven van mij, Henk en Klaas, wer den later gefusilleerd Arme tante, anne oom Afschuwelijk. 23 en 21 jaar - Nu naar boer Roorda Heerlijk had ik het er Wel even wennen Om kwart voor vijf eruit, in de overall Om vijt uur eerste ontbijt, thee met twee boterhammen Na 't melken, tweede ontbijt, ± acht uur Boukje hield niet van melken, leerde voor apothekersassistente in de stad (Leeuwarden) Onwennig was 't op 't melkkrukje met een poot, daar klem je je been om heen De poepstaart in een ijze ren klem Soms toch pats' in je gezicht, t melken is een vingeroefening, knijpen van boven naar benee Je handen invet ten, trits, trals Lerst 't ene kwartier (twee spenen) lecgmelken, dan pas t andere Spannend, de koe voelt, dat je een beginneling bent Wat een gepruts aan haar uier' Uit protest trapt ze mijn emmer om, alle kostelijke melk in de groep Ik huil bijna Maar de boer lacht en alle melkers en melkstcrs lachen mee Dat gebeurt nu eenmaal als je 't voor 't eerst doet Ze stellen me voor nu ook nog even 'de bolle' te melken Ik denk aan een bolle koe, een dikke
„Moet dat'" vraag ik, ..waar staat ze'" Ze brengen me met veel plezier naar de bolle Maar dat is de stier' Bolle is stier in t Fries Onthutst staar ik naar de enorme stier, die zijn 'dieet'" opslobbert, een emmer melk met twintig eieren' nog geen K 1) De hele stal ligt dubbel van de lach Dat was m'n vuurproef Wel, en ik zorgde dat ik gauw weerbaar der werd Als je geplaagd wordt, wil jc ook terug kunnen plagen nietwaar' Dat werd in een hoog tempo Fries leren' Geen woord Hollands meer wilde ik horen Nu de familie vond dat prachtig en hield zich eraan „'t Wetter yn e tsjettel siedet Dicke, wol Dieke wol thee maitsjc'"
(Het water in de ketel kookt Dieke, wil je wel even thee zetten) Het wees zich van zelf
Om die rare werkwoorden onder de knie te knjgen, kocht ik een Fnese grammatica in Leeuwarden (Maitsje is maken, maar ik héb gemaakt ik haw make) En wat kwam het me van pas' Je wordt ook meer 'eigen', ik werd echt de tweede dochter in huis De avonden waren gezellig onder de
De avonden waren gezellig onder de olielamp, met z'n allen rond de tafel Er waren schapen, dus wol Die sponnen we zelf en we breiden en praatten De Duitser was ingekwartierd, dus er altijd bij Boven op z'n kamertje was het te koud HIJ was een veertiger en heette Franz Schuhmacher Ik zei altijd Herr Franz, boer Roorda nooit anders dan Herr Mof De boer had niet echt een hekel aan hem, maar hij vond, dat hij mets te maken had in ons land, hij moest maar gauw weer ophoepelen naar z n Heimat Hij zinspeelde erop, dat het Duitse front ineenstortte en dat dat laat ste dus niet meer veraf was Daarbij plaagde hij Herr Mof ontzettend graag Haast elke avond was er 't zware gezoem in de lucht, in golven, van de honderden Engelse en Amerikaanse bommenwer pers „Harkje, harkje" (hoor, hoor) zei de boer dan, „daar gaan ze weer Naar Mun chen, denk ik" Daar woonde Herr Mot s vrouw en kinderen „Nee, daar blijft met veel van overeind" Gewoon alles in t Fnes Ik moest dat dan in 't Duits verta len En deze Franz had al een maag zweer' Der Franz hoorde bij 't 'paarden volk', het waren allen afgekeurde front soldaten Sommigen met afgevroren Ie dematen van 't Russisch front. Der Franz was thuis kapper en had
Der Franz was thuis kapper en had natuurlijk net zoveel verstand van paar den als van 't achtereind van het varken 't Front zakte nu zo snel ineen, dat ze op een moment weg zouden moeten vluch ten Hoe'Ze waren niet gemotoriseerd Ze ronselden nu alle paarden van alle boeren in de omtrek Boer Roorda had een zeer grote stal Daar werden paar denboxen bij getimmerd en alle paarden kwamen bij ons te staan En eigenwijs die kapper Hij wist ineens alles van paarden Boer Roorda kende alle paarden bij de naam en ook hun eigenaardighe den, zeg maar kuren Dan zei hij „Je moet de zwarte hengst niet te stijf vast binden vannacht, dan trapt hij z'n stalle tje in mekaar" Dieke, vertalen' Maar der Franz wist ganz genau hoe 't moest 's Nachts een vreselijk lawaai in de stal De zwarte had van zijn box nog slechts kachelhoutjes overgelaten Uiterst grap pig vonden wij dat Aan tafel at der Franz zijn eigen dieet
Aan tafel at der Franz zijn eigen dieet uit de Duitse keuken Om 12 uur aten wij altijd aardappels ztweel je wou, een stuk je vlees (altijd rund) in roomboter gebra den De boerin karnde zelf, maakte ook zelf kaas (tsies) Een lepeltje ingemaakte groente en molkenbrij (van melk) of sup penbrij (soepenbrij) van karnemelk Nau welijks gebonden, een handje tarwe, ge malen erin 's Zondags stond er soep op 't menu Tol mijn stomme verbazing m plaats van pap, dus toe' Maar dat zeg jc met, natuurlijk 's Zondags gingen wc ook naar 't kleine Hervormde kerkje op de terp De dominee preekte in 't Fries ik ging hel steeds beter begrijpen En we zongen in 't Fries' Met rok van Boukje in skibrc^ek hoort met vanzelf 't Was er fijn
De kerst naderde Ik mocht 's middags toch altijd al op pad, kocht dan stukjes boter bij boeren voor schapcnwollen sokken Die wilde ik naar huis sturen met opa's Slanfnes In de geleende (heel nuTOi, met ruggesteunen) rugzak van een Amsterdamse vriendin Ik had nu een rugzak vol heerlijkheden, boer Roorda deed er nog een flink zakje tarwe bij En een stukje spek Ik moest dus nu naar Leeuwarden en kreeg een keer vrij van 't melken Kerstmis 1944, de meest merk waardige en heugelijke, die ik ooit ge vierd heb. In de sneeuw, met een paar kleine jongens en een houten sleedje. - Note: Ik schreef hierover in mijn eerste kerstverhaal aan deze krant. Hoe lang al geleden? Tien, vijftien jaar? -
De vertel dit zo meteen, het lijkt me een goed idee om met de Kerstklokken luidend in ons hoofd te gaan slapen. - De rugzak werd overigens met alle stukjes boter, geruild voor al die zelfgebreide sokken op al die verre boerderijen, plus de tarwe en het spek, door de Duitsers weer heldhaftig in beslag genomen. „Shit!" zegt Hein hartgrondig. En dat is zó eigentijds, ik schiet in de lach. ,Wat vond ik 't tóén erg, opa had er zelfs nog bruine bonen bij gedaan, een heel feestmaal voor mijn ouders, dat ze nooit mochten genieten".
Dan vertel ik jullie nu nog m'n laatste echt fijne herinnering aan de boerderij, die voor zoveel maanden m'n thuis werd en ik eindig met m'n kleine kerstbeleving in de sneeuw. Om half zeven trommelen ze ons hier uit bed, dus Dieke - plaag deze mensen niet langer!
Morgenochtend in de auto naar Londen vertel ik dan nog iets over de adembenemende bevrijding. Die vierde ik in Amsterdam, ons ouwe Mokum. De stad, die zo verschrikkelijk leed in die laatste oorlogsjaren waar je zelf meeleed, däär wou ik zijn bij 't meest intens gevierde feest van deze eeuw, de apotheose op de verschrikkingen. Boer Roorda wou me nog tegen houden, 't was levensgevaarlijk over de Afsluitdijk. Maar Dieke was niet te stuiten.
Dat vertel ik dus morgen. Nu wilde ik 't nog even hebben over de oergezellige weekeinden op de boerderij. Je kon natuurlijk nergens naar toe, alles was verboden en ook nog om acht uur spertijd. „Je bent jong en dan wil je wat!" is nu de slogan. Maar 't gold ook voor ons, toen. Op de deel tussen 't woonhuis en de stal (Frieslands boerderijen zijn van het kophals-romptype) stond een piano. Er was ook een ouderwetse trekharmonica. Leuke dansmuziek was er: walsen, polka's (de Friese kruispolka!) „Koren bloemen blauw" klinkt nog in mijn oren. Dan kwamen de boerenzoons van hun boerderijen in de omtrek: Cornjum en Jelsum naar ons toe en er werd gespeeld, gedanst en gezongen en ja, natuurlijk ook wel eens gezoend om 't hoekje van de staldeur. „Jouw me eer tuutsje"... (Geef me een kusje). Boer Roorda hield 't wel een beetje in de gaten, hij had nu twee 'dochters' om op te passen! Drank was er allang niet meer, we dronken gewoon thee (ook hiervan een Santétablet) en hadden uitbundig plezier. Ik begreep nu ook alle Friese grappen en voor de gekhouderijen. En ik kon zelf meedoen!
Tot boer Roorda zei, dat 't bedtijd was. De jongens slopen nu terug door de besneeuwde weilanden, over de sloten met ijs, middenin spertijd, terug naar hun hofsteden. „Wolteresten!" riepen wij hen na. Spannend. Maar deze 'paarden' Duitsers hier waren niet zo fel. 't Ging altijd goed. 't Heugt me als zo'n onbezorgd moment in die hele rotoorlog, zo ver van huis. Je wist niets van thuis, broers en zusje, en zij niet van mij, er was geen post, geen telefoon. Gek hè, je kunt 't je nu niet meer indenken.
Even tussendoor, boer Roorda werd zo'n vader voor mij, de boerin wel lief en goed voor me, maar afstandelijker, Boukje werd een dikke vriendin. Je raakt aan elkaar verknocht. Toen zijn vrouw overleed deed boer Roorda de boerderij van de hand (jammer, die mooie boerderij!) Boukje trouwde met een dominee, werd domineesvrouw in de pastorie van Goutum, ten noorden van Leeuwarden. Boer Roorda zei dat hij een wens had, al heel lang. Hij wilde nog eens één keertje logeren bij 'syn famke' Dieke en man Kees, in Goedereede. Ik had al onze vier kinderen al en was toen schooljuffrouw in ons eigen Goedereede. Dat was zo'n aardig bezoek. Alleen Kees en de mannetjes op het bankje op de markt konden deze oude Fries maar slecht verstaan! Hij dronk zijn koffie bij mijn oudste dochter Marjolein in "t Huisje van Margootje' (haar dochtertje van één jaar). Ik gaf les overdag, ze hoorden mijn stem door de open ramen, 't was immers vlak achter de school. Een hechte genegenheid over en weer. -
- Nu beland ik in de sneeuw. En hoe, op die tocht. Na mijn bezoekje aan Leeuwarden, aan mijn goeie lieve opa - die mijn oma zo miste na haar dood in 1942 - en mijn goed bedoelende tante, kon ik het toch niet laten weer boterstukjes in te zamelen bij verschillende boerderijen diep in 't land. Ik kocht ze ook, niet alleen ruil, ik kreeg zakgeld van de boer. Wat kon ik daar nu beter voor kopen dan iets voor thuis? De rugzak vol was nu bij opa, ik dacht deze stukjes later zelf mee te nemen naar huis, wanneer dan ook. - Ik moest op tijd zijn voor 't kersteten op de boerderij. Maar... verdwaalde. Het werd schemerig, de witte sneeuwvelden werden zachtjes al blauw, enkele heldere sterren aan de hemel. En zo wijd was 't Friese land, door de met zwart verduisteringspapier bedekte ramen scheen niet één enkel lichtje. Dat was ook de bedoeling van de Duitsers. Je kunt je niet meer oriënteren, Engelse vliegers dus ook niet. Een kouwe, witte, lege Sahara. Ofwel de Noordpool. Ik liep en liep, stuitte toen plotseling op een paar zwarte figuurtjes in de vroege avond. Drie kleine kinderen, twee jongetjes en een klein zusje. Zo verloren. Net zo verdwaald als ik. Zo blij waren ze een levend mens te zien in die onafzienbare witte wereld! Maar ik ook, al zouden ze me vast niet op 't goede spoor kunnen zetten. Ze huilden van narigheid. Ik vertrouw altijd op m'n goede gesternte, dus dat deed ik nog niet. „Och bem (kinderen), so alinne? En 't is
„Och bem (kinderen), so alinne? En 't is al joen" (avond). Snik, snik, „de wei is wei (wai). (De weg is weg). Ter verduidelijking: Ljouwertse kinderen werden ook op boter uitgestuurd met pakjes zeep voor de ruil. Aardappels en brood waren er wel in Leeuwarden, boter nauwelijks. Ik ga niet steeds vertalen, dus op z'n Hollands dit. „Dan zitten we in 't zelfde schuitje, jongens, mien wei is ek (ook) wei. Vertellen jullie maar eens hoe je heet. Ik ben Dieke". - ,,We moeten de grote weg zien te vinden van Stiens naar Leeuwarden. Soms hoor je daar een Duitse legerauto rijden, we moeten goed luisteren. We luisterden en hepen en liepen, 't Werd sjokken, die kinderen waren zo moe! Ik moest nog voorbij Leeuwarden, wat zou 't laat worden, o, o! „Als we goed zitten stoppen we even", beloofde ik. 't Ene kleinste jongetje stopte ik met mijn tasje bij 't zusje in de slee. Een duwslee, we duwden samen, de oudste jongen en ik. Hij verloor alle verlegenheid en vertelde van 't mooie kerstfeest op de zondagsschool. „Wij zijn nou net de herders in het veld hè?" „Ja, kijk ook eens hoe helder de Avondster schijnt, wel niet zo groot en stralend als de ster boven Bethlehem, maar hij wijst ons toch heel goed de weg", speelde ik 't spel mee. Hij vergat hoe moe hij was. Toen ik een auto hoorde in de verte wist ik dat we goed zaten. Wel dwars door 't land, over ijsslootjes, naar benee en weer omhoog met de slee, maar we waren zó blij.
,,Nu stoppen we even", zei ik, „we zijn op de goede weg en ik heb nog wel een lekkere boterham in mijn tasje. En appeltjes, 't Is nou toch al een beetje laat, 't moet ook een beetje gezellig blijven, hè?"
„We verdelen onze boterhammen en jij vertelt ons verder van 't kerstfeest, goed? Ik heb zelfs nog een stukje pannekoek van m'n laatste boerderij. Is dat geen feest?" Zielsgelukkig zaten we daar met z'n viertjes. ,,Maar ik weet 't niet heel precies meer", zei het jongetje. ,,Dat geeft niet, we doen het samen", zei ik. En we kwamen heel ver samen! „En het geschiedde in die dagen, dat er een gebod uitging van de keizer Augustus... En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad. En Jozef ging ook op van Galilea, uit de stad Nazareth. Om beschreven te worden met Maria... En zij baarde haar eerstgeboren zoon, wond hem in doeken en legde hem neder in de kribbe omdat er geen plaats meer voor hen was in de herberg. En er waren herders in het veld, zij hielde de nachtwacht over hun kudde. En zie, een engel des Heeren verscheen, de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, maar ze vreesden met groten vreze. En wat zei de engel? „Vreest niet, want ik verkondig u grote blijdschap", want wie was er geboren? De Zaligmaker, het Christuskind.
„Gij zult het Kindeke vinden in 't kribbetje, in doeken gewonden". De ster wees hen de weg waar zij de stal konden vinden. We knabbelden samen genoeglijk van de pannekoek en de appeltjes. „En toen?" ,,De engel zei „Ere zij God in de hoogste hemelen en vrede op aarde in de mensen een welbehagen... En zij kwamen met haast en vonden Maria en Jozef en het kindje, liggend in het kribbetje".
„En Maria bewaarde alle blijde woorden tezamen en overlegde ze in haar hart. En de herders keerden terug naar hun kudde en ze verheerlijkten en prezen God". „Amen", zegt het jongetje. Ik krijg haast tranen in mijn ogen. „Het betekent dat met de geboorte van 't
„Het betekent dat met de geboorte van 't Christuskind het licht werd gebracht in een duistere wereld. Als er geen licht is in een lange donkere tijd zoals nu in deze oorlog, dan is het niet uitgedoofd, nee het is er altijd, ook al zien we het soms niet. We moeten het laten schijnen in ons hart, diep van binnen en daar bewaren. En laten we bidden, dat er weer gauw vrede op aarde mag zijn". „En dan zingen we ook nog!" roepen de kinderen. We zingen van de 'Herdertjes lagen bij nachte' en 'Stille nacht' en 'Ere zij God, vrede op aarde'. Dan lopen we weer, we moeten thuis zien te komen. „Wat een heel heerlijk echt Kerstfeestje vierden wij samen hè? zegt een kleine knaap, die mijn hand haast fijn knijpt, „'t Was prachtig", zeg ik. „Ik denk, dat ik er later altijd aan zal denken". - Zoals nu, vijftig jaaar na dato! - Dan zijn we eindelijk bij de grote weg. Hier moeten onze wegen scheiden. Ik kus ze alledrie op hun nat betraande snoetjes. „Ik seil an jimme tinke hjear!" roep ik nog (zal aanjullie denken). „Ja, ja! Daaag! Daaag!" Naar huis nu, veel te laat voor 't kersteten, nog vele kilometers voor de boeg. De boerin eerst knorrig, maar ik vertel 't hele verhaal, ze begrijpen het, maar ze waren zo ongerust! Och, wat een goeie, lieve, zorgzame mensen toch. Lieve mensen, dit was Friesland. Iedereen doodmoe nu natuurlijk, dat spijt me".
„Mens! Het was de moeite waard" roepen ze. ,,Wat was 't lief, jouw Kerstfeestje", zegt Hilde, nog geroerd. ,,De Kerstklokken beieren nu in mijn hoofd", lacht Hein, opgewekt als immer. „Wat zullen we lekker slapen. Bim-bam, bim-bam, o heerlijke, vrolijke Kerstmistijd".
tijd". 't* 'ï' 't*
Wat slapen we! Om half zeven eruit, een nog kille grijze morgen. Samen breakfast, zelf kiezen, koffie, thee, toast of ham and eggs. The customs (douane). Ontschepen. Dan samen in de auto naar Londen. „Keep to the left, Hein!" Dat die Engelsen dat toch maar steeds volhouden dat links rijden, 't Is altijd weer even wennen. Vooral op de rotondes. Hein en Hilde vieren hun Kerstmis in Londen, een speciaal Kerstarrangement in een gezellig hotel in 't hart van Londen. Wij moeten veel verder, naar onze Engelse vrienden in Honley, Yorkshire. We hebben de auto voor 't gemak thuis gelaten en laten ons rustig en prettig rijden met The Northern Express vanaf Liverpoolstreetstation. Hein en Hilde zijn zo vriendelijk ons daar af te zetten. Wat prettig, nu zien we elkaar nog even. We kouten geanimeerd onderweg, 't is nog een flink eind rijden vanuit Sheerness.
„Nu, véél zal ik jullie niet meer vertellen, hoor lieve mensen, jullie hebben je portie ruimschoots ondergaan. In grote trekken dus, om'mijn oorlogsverhaal af te sluiten. De vrede hoort er tenslotte toch wel bij. „Vrede past bij Kerstmis" filosofeert Hein, „we hebben toch echt al een beetje kerstmis gevierd vannacht Dieke. 't Was heel fijn hoor. Kerstmis mag niet alleen kalkoen en plumpudding zijn". „Ja en feesten en dansen staat jullie ook nog te wachten, de Engelsen doen dat uitbundig".
„Nu even terug naar die andere vrede, in mei 1945. Ik ging eind maart naar huis. Met een vrachtwagen met aardappels, voor Amsterdam nota bene. De Duitsers werden ineens lankmoedig. Dat arme Amsterdam! Nou, zeg dat wel. Twee chauffeurs - jonge kerels - om beuren rijden, zonder lichten. Ik heb NB een doorgangsvergunning (Ausweis) van de SD in Leeuwarden voor Zwolle! Niet de Afsluitdijk, dat deden ze niet. 't Is gelukkig onduidelijk gedrukt, maar ik moet het wel opbiechten aan de chauffeurs. „Kom maar tussen ons in zitten", zeggen ze, „niet op de aardappels. En we hebben sigaren bij ons, ze vervelen zich te pletter op die wachtposten. We zullen goed op je passen, hoor". Nou, dat deden ze, met woorden, met sigaren en met hun lijf! Vijftien wachtposten, vijftien keer, schijnen met hun zaklichten in dat stomme papier van mij, die jongens die Duitsers maar afleiden. Eén Duitser ging er de aardappels controleren. Andere Duitser kroop naast mij in de cabine: „Aah! Ein hübsches Mädchen!" We hielden ons hart vast. Elke keer wilden ze mij houden, elke keer reden zij dan net weer door. ,,Wir komme zurück!" ,,Mit dem Mädchen?", Ja hoor, daag!" Wat was dat eng. - In Wieringen werd 't licht. „Nu wordt 't bloedlink", zeiden de jongens. Als we gezoem horen, als de weerlicht de sloot in, hopenlijk gaat 't goed". Eén duikvlucht met mitralleurs bij Alkmaar, één keer bij Purmerend. Vreselijk was het, de hele achterbak met 't zeil doorzeefd, de cabine niet gelukkig. Wij dropen van 't water, die sloten waren nat!
Op 't Damrak heb ik ze verschrikkelijk dankbaar omhelsd, ik vergeet die jongens nooit. - Helemaal van 't Damrak lopen naar Amstelveen, nu, dat is zéker tien kilometer. M'nm hemd vol boter en spek voor thuis, wat zouden ze opkijken. Ik liep door de stad in diep mededogen en afgrijzen, 't Was nu nog erger dan toen ik wegging. De vuilnis stonk, 't rioolwater stonk. De mensen nóg magerder, skeletten door vodden omhuld, 't Moest nu niet lang meer duren, als 't warm zou worden braken er vast ziektes uit als typhus en cholera. Arm Amster dam. Thuis! Wat een weerzien. Een grote dochter, bijna zestien nu. Mijn vader terug uit 't ziekenhuis. De polio niet beter. In bed. En die rare dochter sprak steeds zinnen in 't Fries! Ik ontknoopte mijn uitdagende boezem ä la Brigitte Bardot, toen was ik ineens veel magerder, er viel een heel sloopje tarwe uit, van boer Roorda. Dat was nog eens leuk, temeer daar de centrale keuken, daar ging ik nu iedere dag braaf in plaats van mijn moeder in de rij staan - zich nu viezer en oneetbaarder ontpopte als ooit tevoren. We aten de tarwekorrels gekookt in water, als piepkleine erwtjes, lekker. Toen hoorde ik 't ook van die ingepikte rugzak met boter en bonen. Enfin, tussen mijn hemd zaten nog heel wat nieuwe stukjes én spek! Ik slonk weer tot normale proporties. - Nu ging alles in zo'n sneltreinvaart.
- Nu ging alles in zo'n sneltreinvaart. Het Duitse front zakte ineen. Wittebrood en haring uit Zweden. Tack Sverige! (Dank Zweden). De voedseldroppings boven onze hoofden van Engelsen en Amerikanen. Bij jullie een enorm gat in 't dak hè Hilde. Bij ons spatte de boter (blikje) op 't tuinhek uiteen. Een vorstelijk gezicht. En welkom, al was 't boter met aarde en blaren. En tóén alom de boodschap van onze Koningin Wilhelmina: „Landgenoten, ge zijt vrij, vrij, vrij! Leve het Vaderland!" De Duitsers verbrandden met grote vuren al hun papieren in de Kommandantur. Vlaggen uit, oranje op, sjerpen om. Ik 's avonds naar het Dorpsplein in Amstelveen. Er was een grote groep mensen verzameld. Spontaan ging iedereen in een grote kring staan en allemaal gaven we elkaar een hand. Toen plotseling begon er iemand het Wilhelmus te zingen en we vielen in, met z'n allen. De adem stokt me nog in m'n keel als ik daaraan terugdenk. Het was zo mooi, zo plechtig, zo bevrijdend. Onvergetelijk dat moment. Dan riep iemand 'Leve de Koningin! Hoeraaa!' Een bulderend gejuich barstte nu los. We juichten, joelden, brulden, zonder eind. Er kwam een accordeon te voorschijn en spontaan dansten we, zwierden we, zongen we, tot diepln de nacht. Hiervoor was ik thuis gekomen wist ik:
Hiervoor was ik thuis gekomen wist ik: dit moment. Het was groots.
Ook in Amsterdam barstte de feestvreugde los, ieder straatje had zijn eigen feest. Maar op de Dam moesten de Duitsers zo nodig zich nog één keer manifesteren. Slechte verliezers. In mijn hele verhaal heb ik ze steeds Duitsers genoemd, nooit Moffen (alleen boer Roorda: ,,Herr Mof"), ik vind dat namelijk zo goedkoop. Maar één keer zeg ik het nu en uit de grond van mijn hart. Toen de feestvreugde in het hart van de stad, op de Dam, op zijn hoogst was, schoten die rotmoffen een aantal roffelende salvo's met scherp uit de gebouwen rondom, die ze bezet hadden, zó dwars door het publiek. Er vielen elf doden en een aantal zwaar gewonden. Nou, flink was dat nietwaar? Van een grote lafhartigheid getuigt het. - op ons bevrijdingsfeest. - Groots was ook het moment, dat de geallieerde troepen binnen rolden met hun tanks. The first Canadian Army, 'Princess Louise Dragoon Guards'. De commando's, zwarte baretten. Voorafgegaan door de grote mannen, in een jeep, die zojuist het Vredesverdrag in Wageningen ondertekend hadden. Geschiedenis! Dichte hagen juichende mensen aan weerskanten, we waren dolzinnig van vreugde. De jeep reed heel langzaam tussen 't publiek door, rakelings langs onze neuzen (en ogen!) Voorin naast de chauffeur zat Prins Bernhard. Achterin stonden Ike Eisenhower, Monty-Montgomery met baret, en stralend met een brede smile, het V-teken en de enorme sigaar: Churchill. Overigens straalden ze allemaal. Wat juichten wij, onze kelen schor. Ovaties, bloemen, het kon niet op. De intocht naar onze hoofdstad was begonnen. Wat een leger, wel moe, bestoft, maar zo blij, zo gelukkig. Voor hen was de oorlog nu ook voorbij. En hoe welkom waren ze!
Wat een schril kontrast vormde het Duitse leger wat direkt hierna de aftocht blies. Grauw, grijs, gedesillusioneerd, ontredderd door het boeoe! geroep. De gehate ingekeepte helmen op, slobberige versleten uniformen, nog één keer het gedreun van die laarzen. En hoe oppermachtig, haast hautain, marcheerden ze over deze zelfde Amstelveenseweg, vijf jaar geleden hier binnen! Nee!, géén medelijden hadden we. Een totaal ontredderd, leeggeplunderd land lieten ze achter. En hoeveel doden? - Feest in Amsterdam! Ik mocht ernaar
Feest in Amsterdam! Ik mocht ernaar toe. Zoiets maak je immers maar één keer in je leven mee?! Op de tanks, met bloemen. Wat een uitbundige vreugde was dat. De stad door en een stuk Noord Holland in, om zich overal te laten zien. De geallieerden, jullie zijn nu echt vrij, mensen!
Ze legerden in het Olympisch Stadion met hun tentjes. Ik had al gauw één vast vriendje. Bill Mackie. Hij paste verschrikkelijk goed op mij, geen haar werd me gekrenkt. Ik nam hem mee naar huis met nog een stel maten. Om mijn vader ook een beetje te laten delen in de feestvreugde. Hij lag daar maar in zijn bed met die polio, alles ging aan hem voorbij. Heerlijk vond hij dat, de jongens ook trouwens. Al die jaren zonder 'home' en nu gezellig in een Hollands huis. M'n vader vroeg honderd uit, ze vertelden ook honderd uit, 't werd een heel feest rond zijn bed. Met een ernstige onder toon op een moment toen ze vertelden waar ze allemaal gevochten hadden. In Afrika tegen Rommel, El Alamein. Toen op Sicilië. Van Sicilië naar het bruggenhoofd over de Rijn. Ze hadden veel maatjes verloren. En ze waren allemaal vrijwilligers. Daarna ging 't over thuis. Bill vertelde van hun grote farm in Chilliwack, vier jongens (broers) waren in het leger. Mijn vader genóót. Ze kwamen trouw terug, bleven nog een paar weken in Holland, dan naar huis. Yippee! Ze verwenden mijn vader uitbundig. Hele blikken bacon (op een rol) rolden uit hun zakken, blikjes cake, plumpudding, dozen vol crackers! 't Mooiste van alles vond ik de eieren, die ze behoedzaam meenamen in hun helm" -
„En met 't afscheid van hen zijn we nu ook aan ons eigen afscheid toe zie ik". We reden Londen in. „Heb ik de oren niet van jullie kop gekletst?" Vraag ik toch een beetje ongerust. „Ik moet het stuur vasthouden", zegt als altijd enthousiaste Hein, „Dieke, anders zou ik nu applaudisseren". „Je bent een lieverdje", vind ik. ,,Ik zal deze tocht nooit vergeten". Maar dat zal niemand van ons, weten we. ,,Door dat laatste stuk is nu ook de nare smaak van de oorlog een eind voorbij", vinden ze. „'t Is toch goed, dat je 't nog verteld hebt. Vrede, en je hebt er nu vrede mee. All's well that ends well, nietwaar? En de Kerstklokken beieren nog steeds in mijn hoofd" grapt Hein. - We zijn er: Liverpoolstreet station. We pakken onze koffer en omhelzen mekaar heel stevig. „Jongens, heb een fijne kerst, we zien elkaar weer in Holland!" „Dag m'n lieve Hilde, dank voor je mooie verhaal. Dag leuke, gekke, Hein, pas goed op je mooie Hilletjehè?Daag!"
Wij rijden te-doem, te-doem, te-doem door 't Engels landschap. Op weg naar onze trouwe formidabele Engelse vrienden in Honley, Yorkshire. Vorig jaar waren ze bij ons in Goedereede. Ontmoet op een bijna lege camping (oktober al) in de Franse Jura. Ik hou niet van 'close' op een camping, Kees al helemaal niet. En soms... is er die hele grote uitzondering. Met een blij gevoel van binnen naderen we Honley. David barstens vol echt Engelse humor, Märgaret zo zorgzaam en hef. Zou 't zo zijn als vorig jaar? Ik sta op de drempel van de Engelse kerstkerk. „Oh come, all ye faith full" (gij die gelooft) ruist ons tegemoet door de open deuren. De reverent (dominee) drukt onze beide handen: ,,Welcome". En ik beleef weer zijn prachtige preek, het jongenskoor zingt op de achtergrond, de kaarsen in de kronen flikkeren, het Kerstgroen ruikt zo fris, zo kruidig. „Open your hearts for the light all my friends. The light that is symbolised in the birth of the Christchild". ,,Open uw hart voor het licht vrienden. Het licht, dat gesymboliseerd is in de geboorte van het Christuskind". En dan denk ik aan een wijde witte
En dan denk ik aan een wijde witte sneeuwvlakte in Friesland. Een klein ventje dat zo dapper het Kerstevangelie citeert uit Lukas en 'Amen' zegt. Het licht dat binnenin ons moet schijnen, ons hart moet verwarmen, ook als alles om ons heen donker is en koud. Mogen de mensen hun harten openen overal daar waar oorlog is, nu nóg. Mogen zij de wraak vergeten en de vrede toelaten in hun hart", bid ik. „Vrede op aarde. Amen".
Zo vier ik met u allen thuis samen het Kerstfeest in gedachten. Ik wens u allen een gezegende en heerlijke Kerstmis toe en een gelukkig en voorspoedig 1995!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1994
Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 december 1994
Eilanden-Nieuws | 24 Pagina's