Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een vreemd kerstcadeau

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een vreemd kerstcadeau

Een verhaal dat zich afspeelt tijdens de Tweede Wereldoorlog

22 minuten leestijd

HERFST 1943.

Ondanks het hobbelige bospad en de druilerige regen fluit Jacobi van den burg een vrolijk liedje. Het klinkt hortend en stotend, maar dat komt doordat haar fiets allang geen luchtbanden meer om de wielen heeft. Het mag haar niet deren, want dinsdagavond is de fijnste avond van de week. Dan gaat ze naar Peer Peters!

Peer geeft haar tekenles. O, zo goed als Peer zal ze nooit worden, dat weet ze zeker. Maar ze maakt wel vorderingen, Peer heeft het zelf gezegd! Jacobi geniet van de avonden bij Peer in zijn ‘atelier’, een schuurtje achter de boerderij van zijn vader. Peer is haar vriend, misschien zelfs wel meer dan dat.

Soms meent ze in zijn ogen iets te zien wat haar warm en verlegen en tegelijk zo blij maakt. Peer… Ze kent hem al van de tijd dat ze beiden op school zaten, Jacobi in de laagste klas, Peer in de hoogste. Toen was ze een beetje bang van hem. Jacobi moet lachen als ze eraan denkt.

Het laatste stukje van het pad is het donkerst. Jacobi stapt af, hier ergens moet die gemene kuil zitten waar ze vorige week gevallen is. Voor de zekerheid loopt ze er maar langs. De grote schaafwond op haar wang zal ze niet licht vergeten, alhoewel… Peer was zo lief geweest, toen ze bebloed en vuil bij hem binnenkwam.

Hij had haar meteen bij zijn moe der gebracht en die had haar wang schoongemaakt en er een koele natte doek tegenaan gehouden. „Zonde van je lieve snoet!” Had ze gezegd. Peers moeder is heel aardig, maar toch heeft Jacobi het gevoel dat ze niet altijd welkom is in het woongedeelte van de boerderij. En Peers vader kijkt haar altijd zo doordringend aan en zegt geen stom woord.

Zou het waar zijn wat haar vader zegt? Dat er onderduikers zitten, Joden of parachutisten?

Het zou gemakkelijk kunnen, de boerderij ligt een eind buiten het dorp en erachter is een stuk bos dat reikt tot aan de belgische grens. „Het is onzin je leven en dat van je kinderen te riskeren voor een stelletje vluchtelingen”, zegt vader, „je moet je nu eenmaal schikken in de situatie waarin je zit. Als ik zaken met de Duitsers kan doen, waarom zou ik dat dan nalaten, ik ben niet verantwoordelijk voor de oorlog.” Jacobi vindt het naar als ze haar vader zo hoort praten. Ze weet het wel: Vader is erop uit om er beter van te worden. Vorig jaar heeft hij naast zijn kruideniersbedrijf ook het postagentschap onder zijn beheer gekregen, omdat hij zulke goede maatjes was met de burgemeester. En de Ortskommandant had direct daarna zijn intrek in het voormalige postkantoor genomen.

Ja, dat de burgemeester ’fout’ was, wist iedereen in het dorp en over haar vader had men de grootste twijfels. Niet dat hij lid van de NSb was. Nee, dat zou hem weer klanten kosten van de andere kant. „Vader probeert de gulden middenweg te vinden”, zegt moeder. Maar Jacobi weet: „Vader eet van twee walletjes” en steeds vaker merkt ze dat de mensen in het dorp ook haar niet meer vertrouwen.

Jacobi zet haar fiets tegen de stal. Ze is vroeg vandaag, want er kiert nog geen licht tussen het verduisteringspapier voor de ramen van het atelier. Zou ze toch vast naar binnen gaan? Ze trekt de deur open en staat een beetje weifelend in de deuropening. Daarbinnen is het pikdonker. »

Dan hoort ze stemmen. Het geluid komt uit de stal. Ze besluit maar buiten te wachten, het is zo raar als ze alleen in dat donkere atelier is als Peer eraan komt.

Ineens staat hij voor haar, in zijn handen draagt hij een deken.

Hij schrikt als hij Jacobi tegen de muur geleund ziet staan.

„Hallo! ben je er al? Wacht even, ik kom zo.” Dan is hij om de hoek van de stal verdwenen.

„Een deken!” Denkt Jacobi, „zie je wel, er zitten hier vast onderduikers, waarom brengt Peer anders een deken naar de stal?”

„Ik hou van haar”

Peer is afwezig tijdens de les. Jacobi merkt het wel, ze maakt met opzet een fout en hij zegt er niets van. Ze vraagt zich af of hij aan de onderduikers denkt of aan het gevaar dat het verborgen houden van mensen met zich meebrengt. Hij zal toch niet denken dat zij hen zou verraden? Nooit, daar kan hij van op aan!

Peer denkt echter aan heel iets anders. Hij heeft zijn vader beloofd dat dit Jacobi’s laatste tekenles zou zijn. Al veel eerder drong vader erop aan om ermee te stoppen. „Het kan toch niet, jongen, we hebben de verantwoordelijkheid voor negen mensen extra. Als hen wat overkomt doordat dat meisje ongewild iets loslaat…Stel je eens voor dat eli hier weggehaald zou worden, hij is eenentachtig, het wordt gegarandeerd zijn dood.”

Peer heeft geknikt, hij weet het wel, het is gevaarlijk als er bezoek komt op de hoeve. Maar toch… Nu het om Jacobi gaat…

„Kunnen we haar niet in vertrouwen nemen?” heeft hij gevraagd. „Ik hou van haar, vader, ook al weet ze dat nog niet.”

Vader had zijn hoofd geschud.

„Jongen, je weet toch uit wat voor een gezin ze komt! Haar vader is voor geen cent te vertrouwen, die zou zijn eigen broer aangeven als hij er iets mee zou verdienen, hij loopt bij de Ortskommandant in en uit.”

Peer had niet verder aangedrongen. Vader heeft gelijk, wist hij. Maar moeilijk is het…

Het is nog niet eens negen uur als Peer tegen Jacobi zegt: „We moesten er maar mee stoppen!” Een beetje verbaasd ruimt Jacobi haar tekenspullen op en trekt haar jas aan. Er is echt iets met Peer. Hij is zo anders, zo stil.

Dan lopen ze samen door het bomenlaantje. Peer brengt haar altijd tot aan de rand van het dorp. Hij houdt haar fiets aan zijn hand en zij draagt de tas met haar schetsboek en potloden. Hij loopt vlug dit keer, Jacobi kan hem maar net bijhouden. Waarom heeft hij zo’n haast? Voor haar zou deze wandeling wel eeuwig mogen duren, dit is altijd het moment waar ze naar uitkijkt. Samen lopen door het nu helemaal donkere bos en praten over van alles en nog wat.

Maar Peer praat niet vanavond. Er komt een zwaar gevoel in Jacobi’s hart. Dan zijn ze het bos uit.

Er schijnt een bleke maan en de regen is opgehouden.

„Jacobi”, zegt Peer, „je moet maar niet meer komen. Het is straks ook op de heenweg al donker en je bent vorige week al gevallen. Het is niets om in de winter dat hele eind hierheen te komen. Misschien van het voorjaar weer of anders als de oorlog afgelopen is.” Hij haalt hulpeloos zijn schouders op.

„Niet meer komen!” Bonst het in Jacobi’s hoofd. Er springen tranen in haar ogen.

„Niet meer komen, niet meer naar Peer, geen dinsdagavond meer om zich op te verheugen. Niet meer met hem lopen door het donkere bos…”

Ze wil protesteren, maar er komt geen ander geluid dan een snik uit haar keel. Ze buigt haar hoofd en bijt hard op haar lip. Dan neemt ze de fiets van Peer over en zonder een woord fietst ze bij hem vandaan. Ze staat op de trappers en trapt zo snel ze kan. Het is alsof ze vlucht.

In het donker bij de bomen staat Peer met gebalde vuisten en kijkt haar na tot hij niets meer van haar ziet.

Terwijl hij terug naar huis loopt denkt hij: „Ze huilde. Ze huilde…en vorige week, toen ze zo gevallen was, heeft ze geen traan gelaten! Zou vader wel beseffen hoe moeilijk dit is.”

„Heb je nooit iets gemerkt?”

November brengt veel regen. Jacobi’s moeder zegt op een dinsdagavond: „Gelukkig dat je er niet door hoeft kind, het was een wijs besluit van je, om in de winter met die lessen te stoppen!” Jacobi geeft geen antwoord. En achter zijn krant zegt vader: „Het zou nog wijzer zijn om daar helemaal niet meer te komen, je weet maar nooit wat er allemaal huist op zo’n afgelegen boerderij. Heb je nooit iets gemerkt?'

Jacobi buigt haar hoofd, ze wil vader niet aankijken nu, maar in haar binnenste klinkt de bittere constatering: „De mensen hebben gelijk, hij is niet te vertrouwen en omdat hij mijn vader is, vertrouwen ze mij ook niet.”

„Ik kwam daar om tekenlessen, hoor pa, en wat zou ik dan gemerkt hebben?” geeft ze effen terug. Vader heeft zijn aandacht er al niet meer bij. Hij heeft belangrijk nieuws in de krant gevonden. „Zie je wel, er komt hier een nieuwe Ortskommandant, heb ik het niet gezegd! Herr brauneck wordt vast teruggefloten. Die laat alles maar op zijn beloop. In december al…Zo, zo, een zekere Herr Vogel. Nou ik ben benieuwd!” Jacobi staat op en wenst haar ouders welterusten. „Ga je nu al naar bed, kind, je voelt je toch wel goed?” zegt haar moeder, terwijl ze even haar hand op Jacobi’s voorhoofd legt. „Je bent zo stilletjes ook, de laatste tijd!”

„Ze moet meer vlees eten”, zegt vader. „Ik zal wel zorgen dat er wat extra bonnen komen, ik weet nog wel een achterdeurtje.” Zijn stem klinkt voldaan. „Alstublieft niet!” Zegt Jacobi scherp, „ik hoef geen vlees dat iemand anders toekomt.”

„Zulke helden zitten hier niet”

Als ze op bed ligt, denkt ze aan Peer. Zoals elke avond.

Ze ziet hem enkel nog in de kerk. Hij zit schuin achter haar, ze voelt zijn ogen aldoor.

Hij kijkt naar haar, ze weet het zeker. En bij het uitgaan ontmoeten hun ogen elkaar. Even maar, maar altijd springt er een vonk over.

Hij geeft om haar, ze weet het zeker, maar hij vertrouwt haar niet en dat doet zo’n pijn.

„Kon ik maar iets doen om te bewijzen dat ik wel te vertrouwen ben”, denkt ze vaak.

Het wordt december, voor de nieuwe Ortskommandant arriveert. Het enthousiasme van Jacobi’s vader is snel na de kennismaking bekoeld. „Hij bemoeit zich overal mee!” Moppert hij tegen moeder. „Nu mogen de bonkaarten voor de nieuwe maand weer niet bij ons in de kluis liggen zoals voorheen. Nee, tot aan de dag van uitgifte moeten ze bij hem in zijn bureaula liggen. Gevaar voor diefstal door de ondergrondse, zegt hij. Nou, dat hoef je in ons dorp toch niet te verwachten, zulke helden zitten hier niet! maar goed, hij kan het krijgen zoals hij wil, hoor, ik werk wel mee.”

En zo gebeurt het. Als de nieuwe bonkaarten gebracht worden, gaan ze rechtstreeks door naar het kantoortje van de Ortskommandant. Jacobi moet hier ineens aan denken, als ze een paar dagen later midden in de nacht wakker schrikt. Ze hoort iets, ze is ergens van wakker geworden. Doodstil en met gespitste oren blijft ze liggen. Het is in de winkel…Ze hoort voetstappen en daarna een schurend geluid. Er zijn mensen binnen! Ze proberen de kluis te kraken…

O, Jacobi weet zeker dat het niet om het geld te doen is. Het is allang geen geheim meer in het dorp, dat de bonkaarten in de kluis van Jan rosendaal, de kruidenier, worden ondergebracht. En het is vandaag de vijftiende, dan moeten de bonkaarten voor de nieuwe maand binnen zijn! Het gaat om de bonkaarten van januari. En die… liggen voor het eerst in de bureaula van de nieuwe Ortskommandant!

De ondergrondse komt voor niets! Het duurt niet lang ofze hoort gefluister. En even later zacht gerommel aan de andere kant van de muur waartegen haar bed staat. Nu zoeken ze in de kast!

Ze huivert en ligt doodstil, zouden ze niet weten dat haar slaapkamer zo dichtbij is? Dan hoort ze een poosje niets en net als ze denkt dat ze weg zijn, hoort ze het schuiven van het raam aan de zijkant. Heel zacht, maar onmiskenbaar. Dan moeten ze langs haar raam!

Ze is het bed dijn gluurt ze naar buiten. Twee schaduwen schieten langs haar raam. Ze houdt haar adem in, want die ene…Die ene, dat is Peer! Het kan niet missen. Uit duizenden zou ze nog die houding en die manier van lopen herkennen.

Peer bij de ondergrondse. Had ze het niet gedacht…

Angstig klopt haar hart. Zouden vader en moeder dan helemaal niets gehoord hebben? Ze slapen wel aan de andere kant van het huis, maar toch…Het geluid was voor haar zo duidelijk.

Als alles al een hele tijd doodstil is, sluipt ze terug naar haar bed. En ze ligt wakker tot de ochtend komt.

Dan heeft Jacobi haar plan gemaakt. Zij zal zorgen dat Peer de bonkaarten krijgt. Er moet een manier te vinden zijn, misschien’s avonds als Herr Vogel weer eens een”Schnapps” komt halen bij haar vader.

Maar eerst eens zien hoe het hier thuis afloopt. Zal vader snel ontdekken dat er ingebroken is? en dan brandt er ook nog de vraag: Hebben Peer en zijn vriend ook geld meegenomen? Of was het hen enkel om de bonkaarten te doen? Vader is, zoals gewoonlijk, de eerste die de winkel ingaat en dus ook het postkantoor opent. Het kost Jacobi moeite om gewoon te doen. Haar oren staan op scherp, wanneer zal hij ontdekken dat er wat mis is?

„Zo'n slordigheid!”

Als de ontbijtboel aan kant is, gaan moeder en Jacobi ook de toegangsdeur naar de winkel door. Moeder om de vloer te dweilen, en Jacobi om bestellingen klaar te maken, die later op de dag bezorgd moeten worden.

Met een schuin oogje houdt Jacobi haar vader in de gaten.

Ja, nu moet hij het ontdekken, hij loopt naar de kluis, er is zeker een klant. Met het bekende gebaar haalt vader zijn sleutelbos tevoorschijn. Hij zoekt de sleutel van de kluis en steekt hem in het slot.

Daarna moet de ingestelde cijfercombinatie nog gedraaid worden. Jacobi houdt haar adem in.

Vader kucht eens en draait nog eens. Dan tingelt de winkelbel en Jacobi moet wel naar de toonbank om te helpen. Het is vrouw butter. Jacobi zucht. Ook dat nog, die is altijd zo lang van stof.

Als vrouw butter vertrokken is, durft ze weer een blik in het postkantoortje te werpen. De klant is weg en vader zit op zijn knieën naast de kluis aan het cijferslot te draaien.

Als hij Jacobi ziet, roept hij haar. „Kom eens even! Heb jij gisteravond soms nog een klant geholpen?”

Koortsachtig gaan haar gedachten. Is het slim om ja te zeggen of juist niet? Vader wordt ongeduldig. „Nou, kom meid, geef antwoord. Gisteren was ik laat in de middag naar de grossier, zijn er nog klanten hier geweest?”

Jacobi zucht opgelucht: „Ja, een stuk of drie, denk ik, postzegels en geld storten, ik heb alles genoteerd in het schrift!” Ze wijst naar het boek op het bureau.

„Weet je zeker dat je de kluis afgesloten hebt?”

Ja, dat weet Jacobi zeker, maar het komt haar nu goed uit hierover een beetje twijfelend te doen.

„Het is wat moois, zo’n verregaande slordigheid!” Stuift vader op, „er had wel wat gestolen kunnen worden! Wil ik de kluis openmaken, blijkt dat hij de hele nacht niet op slot geweest is. En het gekke is: hij werkt niet meer op de cijfercombinatie. Hoe kan dat nou!”

„Gisteren kreeg ik hem ook al moeilijk open!” Waagt Jacobi te zeggen, „kan hij niet stuk zijn?” „Ik weet het niet”, bromt vader, „straks maar even de smid erbij halen. Maar volgens mij ben jij vergeten hem afte sluiten. Laat dat niet meer gebeuren. Je bent negentien jaar, dus geen klein kind meer!”

Als vader naar de smid is, komt Jacobi terug in het kantoor om zachtjes het schuifraam aan de achterwand te sluiten. Maar goed dat vader die brede kier niet opgemerkt heeft. Wat een geluk, dat de jongens het geld hebben laten liggen.

En die vriend van Peer, die moet de combinatie geweten hebben. Wie is dat dan toch…? Ze komt er niet uit.

„Dein Vater zu Hause?”

Een paar dagen later is het zover. Als Jacobi ’s avonds een oude wintertrui uithaalt om van de wol een nieuwe trui te breien, hoort ze de zware stap van de commandant op het straatje. Met veel gestamp komt hij het portaaltje in.

„Dein Vater zu Hause?” schreeuwt hij. Jacobi knikt en zegt: „Ik zal hem even halen, hij is in het pakhuis.” Ze wringt zich langs de dikke commandant, die breeduit in de deuropening blijft staan en haar bij het passeren in de bovenarm knijpt. „Du bist ein schönes mädchen”, brult hij boven haar hoofd. Jacobi griezelt. Alles is groot en dik aan hem, zelfs zijn stem.

Vader is niet blij met het onverwachte bezoek. Zuchtend komt hij achter Jacobi aan.

„Het is dat je zo’n man te vriend moet houden, maar anders liet ik hem mooi buiten staan!”

Zodra vader en Herr Vogel hun eerste”Schnaps” binnen hebben, verdwijnt Jacobi uit de keuken. Ze speelt daarmee haar vader in de kaart, want die heeft liever niet dat ze erbij blijft.

Herr Vogel kan immers zijn ogen niet van haar afhouden.

„Het is goed”

Via haar slaapkamerraam klimt ze naar buiten. Het is koud, maar gelukkig heeft ze van tevoren haar jas naar haar kamer gebracht. Langs het achterpad loopt ze de weg op. Eigenlijk is ze nu toch wel heel erg bang. „Het is goed, wat je gaat doen”, probeert ze zichzelf moed in te spreken. „Bij Peer thuis moeten zo veel monden gevoed worden, het is niet alleen voor Peer dat ik het doe, maar ook voor die mensen. Wie weet hoeveel mensen ik ermee help.”

Ze durft niet te denken aan wat er gebeuren gaat, als ze betrapt wordt. Angstvallig sluit ze die mogelijkheid uit, anders durft ze niet verder. Voordat ze de zijstraat inslaat om aan de achterkant van het oude postkantoor te komen, kijkt ze even omhoog. Er is geen maan, de wolken hangen laag. „Heere, help mij, geef dat het lukt!

Dan klimt ze over het houten hek om aan de achterkant van het kantoor te komen. Ze weet dat daar eenzelfde schuifraam is als het raam in haar kamer. Ze weet ook dat, ondanks het pinnetje dat als slot fungeert, het bovenste gedeelte een centimeter of tien kan zakken. Dan moet ze het pinnetje te pakken kunnen krijgen en als dat eruit is, kan ze het onderste gedeelte van het raam omhoog duwen. Jacobi zucht zo diep alsof ze een duik in ijskoud water gaat nemen. Het duurt amper tien minuten voor ze weer onder haar eigen schuifraam staat. Het pakje zit tussen de band van haar rok.

Ze klimt naar binnen en laat het raam zakken.

Ze kan haast de knopen van haar jas niet losmaken, zo trillen haar handen. Op de rand van het bed zit ze te bibberen van de spanning. Ze moet lachen en huilen tegelijk. Ze drukt haar hoofd in het kussen. Niemand mag haar horen. Ze probeert rustig en diep te ademen, maar het lijkt wel alsof alles in haar lichaam verkrampt is. Uit de kamer klinkt zo nu en dan de stem van Herr Vogel. Hij moest eens weten! Het duurt lang voor ze slaapt en dan nog schiet ze telkens wakker en voelt met haar hand naar het pakje. Het is er! Het is gelukt!

De volgende morgen is het hele dorp in rep en roer. Het nieuwtje gaat als een lopend vuurtje rond. De bonkaarten zijn gestolen! De ondergrondse heeft zijn slag geslagen! er wordt gegrinnikt en gegniffeld. Deze blunder gunnen ze de nieuwe commandant graag. Want waar zat hij toen het gebeurde? Precies! Achter zijn ”Schnaps” bij Jan rosendaal, die er ook wel eentje lust.

„Een andere verzetsgroep?”

Herr Vogel is in alle staten. Het liefst zou hij in het hele dorp huiszoeking doen. Jacobi moet bij haar vader toch een bepaalde voldoening constateren, als hij zegt dat het toch veel beter was om de bonkaarten in zijn kluis te bergen. Dat dat nu wel bewezen is.

Er wordt een grootscheeps onderzoek ingesteld. Verschillende huizen worden van kelder tot zolder uitgekamd. En zelfs op de hoeve van Peer maakt men angstige uren door.

Gelukkig heeft Peers vriend de bui zien aankomen en alle onderduikers zijn tijdelijk het bos in gebracht. Er wordt alom gegist naar de daders. Peer en zijn vrienden begrijpen er niets van. Zou het werk zijn van een andere verzetsgroep? maar welke dan? Het moeten mensen geweest zijn die van de situatie zeer goed op de hoogte waren. Ja, beter zelfs, want zij zelf hadden de bonkaarten nog op de verkeerde plaats gezocht. Ze komen er niet uit.

Na enkele dagen is het nieuws er een beetje af. Het leven gaat door, alleen komt Herr Vogel geen ”Schnaps” meer halen. En daar is Jacobi niet rouwig om, haar vader trouwens ook niet. Jacobi zoekt een manier om het pakje aan Peer te geven. Nu de controle verscherpt is en er dagelijks een Duitse auto door het dorp patrouilleert, durft ze niet zomaar naar de boerderij te fietsen.

En wat moet ze zeggen? „Hier heb je de bonkaarten die jullie nodig hadden…?” Dat kan toch niet! Zal ze Peer vragen een stukje met haar op te fietsen? Dat durft ze eigenlijk ook niet, het lijkt zo opdringerig. Als Peer het nu maar ziet als een bewijs dat ze wel te vertrouwen is, misschien denkt hij wel dat ze zich aan hem opdringt.

Het afgeven van de kaarten is haast nog moeilijker dan het stelen! Toch komt het moment. De avond voor Kerst is er een zanguitvoering in de kerk. Het pakje zit in Jacobi’s handtas, als ze tegen achten de drukbezette kerk in komt. Het is er ijzig koud, de verwarming wordt niet gestookt, om de brandstof te sparen voor morgen, de dienst op eerste kerstdag. De mensen zitten dicht aaneengeschoven in de banken om elkaars warmte te delen. Misschien is Peer er ook, heeft Jacobi gedacht, toen ze het pakje onder haar matras vandaan haalde. En als hij er niet is, ga ik morgen er toch maar heen. Ze kan niet langer met die spanning rondlopen, ze slaapt slecht en moeder heeft al een paar keer opgemerkt dat ze te weinig eet en zo bleek ziet.

De drukte maakt het haar niet gemakkelijk, ze wordt vanzelf in een bank geduwd en Peer heeft ze niet gezien.

„Ik moet met je praten"

Net als het eerste lied wordt aangekondigd, schuift er iemand naast haar. Peer! Haar hart klopt in haar keel. Is het toeval dat hij naast haar schuift of…? even maar verdrinkt haar blik in de zijne. Dan zingt het koor, en samen luisteren ze, het is alsof er niemand anders is. In de stampvolle kerk, waar het nu dan toch een klein beetje behaaglijk gaat worden, zitten Peer en Jacobi als op een eiland. Zijn warmte dringt door haar jasmouw en er prikken zomaar tranen achter haar ogen. Ze hoort van het zingen niet veel, alleen de jubel, de vreugde die er in zit, komt op haar over. „Alles komt goed”, denkt Jacobi, „zoals de komst van Jezus een nieuw begin was, zo is er ook voor ons een nieuw begin!” ”een roze fris ontloken…” zingt het koor.

Heel haar hart stroomt vol vreugde. Want ze heeft Peers vertrouwen niet hoeven kopen door bonkaarten voor hem te stelen. Hij heeft haar zijn vertrouwen gegeven door zelf naar haar toe te komen, hij zit zomaar naast haar in de volle kerk. Het kan hem niets schelen wat de mensen erover zullen fluisteren. Ineens is het pauze. Er worden bekers doorgegeven met namaakchocolademelk, het geeft niet dat het niet smaakt, het is een beetje zoet en warm. De mensen roezemoezen om hen heen, als Peer vraagt: „Jacobi, wat is er, ben je ziek?”

Ze haast zich om nee te schudden. „Maar wat is er dan?” dringt Peer aan, „je was afgelopen zondag ook al niet in de kerk. Ik…ik maakte me zorgen. Ik moet met je praten, Jacobi. Loop je straks even met me mee?” Zo van nabij zijn zijn ogen op haar gericht dat hij een klein adertje snel ziet kloppen in haar hals. Haar ogen kijken nog steeds een beetje verwonderd.

„Heeft ze nu al antwoord gegeven?” vraagt hij zich plotseling af. Dan ineens worden haar ogen zacht en is er een glimlach rond haar mond. „Dat is goed”, zegt ze zacht. „Ik heb trouwens nog een kerstcadeautje voor je!”

Juist als hij zich afvraagt wat ze daarmee kan bedoelen, begint het koor weer te zingen. In de plooien van haar jas zoekt hij haar hand.

Eerder verschenen in: ”Licht aan de lucht”, uitg. Boekencentrum, 1991

Dit artikel werd u aangeboden door: Terdege

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 17 december 2024

Terdege | 244 Pagina's

Een vreemd kerstcadeau

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 17 december 2024

Terdege | 244 Pagina's