Het Gebed (2)
Hoe te bidden
In het tweede deel – vraag en antwoord 240-252 – dat Calvijn wijdt aan het gebed gaat het om de vraag: hoe te bidden. Het valt op dat Calvijn zeer uitvoerig op de manier van bidden ingaat. Bij enkele kernen uit dit gebedsonderwijs leggen we de vinger.
Met Mond En Hart
Om te beginnen legt Calvijn veel nadruk op het belang van bidden met mond en hart. De tong komt er soms niet aan te pas, denk aan een gebed in de stilte van het hart, maar ‘verstand en genegenheid’ kunnen nooit gemist worden. De Heere vraagt altijd naar het hart, maar zeker in het gebed, waardoor wij gemeenschap met Hem hebben. Volgens Calvijn verwenst en vervloekt Hij hen die onoprecht of niet van harte bidden. En terwijl hij deze scherpe en ontdekkende woorden bezigt, beklemtoont hij het belang van het gevoel. Een gebed zal een doorleefd gebed zijn, wil het levendige omgang met God betekenen. Aan welke gevoelens moeten we dan denken? In antwoord 243 onderwijst Calvijn: ‘Ten eerste, dat wij onze nood en ellende gevoelen, opdat dit gevoel droefheid en zorg in onze harten doe ontstaan; vervolgens gloeien van hevig en ernstig verlangen om genade van God te verkrijgen, hetgeen ook de vurigheid van het bidden in ons ontsteekt.’ Dit kunnen we samennemen en samenvatten in: gevoelens van verootmoediging en van vurig verlangen.
De Geest Der Gebeden
Alhoewel gevoel en emotie veel met elkaar te maken hebben – gevoel kan onder andere leiden tot uitdrukking in emoties – is dat niet hetzelfde. Het gevoel waar Calvijn op doelt, is niet afkomstig van een mens, maar van de Heilige Geest. Deze gevoelens vloeien niet voort uit het natuurlijk gemoed van een mens, maar ze komen voort uit de genade van God. Calvijn stelt: ‘Het is noodzakelijk dat God ons hier te hulp komt. Want wij zijn voor beide geheel onbekwaam. Het is de Geest van God, die in ons onuitsprekelijke verzuchtingen verwekt, en onze zielen neigt tot deze verlangens, die in het gebed vereist worden.’ Dit is een belangwekkende wenk. Veelal wordt het gevoel dat het geloof vergezelt, gelijkgesteld aan emotie. Echter dat gevoel is een vrucht, een werking van de Geest en veel meer dan enkel emotionaliteit. Het als waar ervaren Woord van God, het Woord dat als zodanig bevonden wordt, geeft dat we het heil vanwege het Woord door de Geest gevoelen; dit brengt ook emoties teweeg maar het door de Geest gewerkte gevoel gaan daar niet in op. Andersom kunnen we emoties niet zonder meer houden voor het gevoel dat de Geest wekt en werkt. Deze nadruk op de noodzaak van het werk van de Heilige Geest betekent intussen niet dat we ‘stilzittend en slapend de beweging van de Geest inwachten’. Calvijn is kennelijk beducht voor een afwachtende houding in plaats van een verwachtend hart! Wat te doen als we in het leven van het geloof lijden aan geestelijke kilte of traagheid? In dat geval hebben we terstond de toevlucht tot God te nemen en Hem te vragen om ontvlamd te worden door de vurige inwerking van Zijn Geest.
Bidden Met Verwachting
In dit deel van zijn leerboekje legt Calvijn nog een derde accent, te weten dat wij bidden zullen met verwachting. ‘Dit moet het voortdurende fundament van het gebed zijn, dat wij verhoord zullen worden door de Heere, en al wat wij vragen, zullen verkrijgen, voor zover het heilzaam voor ons is.’ Een weifelend gebed is een ‘ijdel en tevergeefs’ gebed, meent Calvijn. En wel, omdat het door geen enkele belofte ondersteund is. De belofte is voor hem de grond én de grens van het gebed. ‘Want ons wordt bevolen met vast vertrouwen te vragen; en de belofte wordt er bijgevoegd, dat al wat wij gelovig zullen vragen, ons dat gegeven zal worden.’ De belofte is de enige grond waarop we, als onwaardigen in onszelf, biddend voor God kunnen staan. En dat in de naam van Christus. Door Zijn tussenkomst is het dat wij krijgen wat wij vragen. De slotvraag van dit deel van het gebedsonderwijs luidt: ‘Wie steunend op deze voorspraak, vol vertrouwen tot God gaat, en aan God en aan zichzelf, alleen deze Voorspraak voorstelt, is dus niet van vermetelheid of aanmatiging te beschuldigen?’ Waarop het prachtige antwoord is: ‘Op generlei wijze. Want wie zó bidt, stelt zijn gebeden op als uit Zijn mond, daar hij weet dat zijn gebed door diens voorspraak gesteund en aanbevolen wordt.’
De Behandelde Vragen En Antwoorden 240 T/M 252
Vraag 240: Is de tong voldoende voor het bidden, of vereist het gebed ook de geest (mens) en het hart?
Antwoord: De tong is weliswaar niet altijd noodzakelijk, maar een waar gebed kan het verstand en de genegenheid nooit missen.
Vraag 241: Met welk argument zult gij dit bewijzen?
Antwoord: Daar God immers een Geest is, eist Hij, daar Hij anders altijd het hart van de mensen vraagt, dat dan toch voornamelijk in het gebed, waardoor wij met Hem gemeenschap hebben. Om welke reden Hij slechts aan diegenen die Hem in waarheid aanroepen, belooft dat Hij hen nabij zal zijn; daarentegen echter verwenst en vervloekt Hij allen, die in geveinsdheid en niet van harte bidden.
Vraag 242: Gebeden die slechts met de mond worden uitgesproken zijn dus ijdel en nietig.
Antwoord: Dat niet alleen, maar ze mishagen God ook zeer.
Vraag 243: Welke gevoelens vereist God in het gebed?
Antwoord: Ten eerste, dat wij onze nood en ellende gevoelen, opdat dit gevoel droefheid en zorg in onze harten doe ontstaan; vervolgens gloeien van hevig en ernstig verlangen om genade van God te verkrijgen, hetgeen ook de vurigheid van het bidden in ons ontsteekt.
Vraag 244: Vloeit dit gevoel bij de mensen voort uit het natuurlijk gemoed, of komt het bij hen voort uit de genade van God? Rom. 8:25; Gal. 4:6.
Antwoord: Het is noodzakelijk dat God ons hier te hulp komt. Want wij zijn voor beide geheel onbekwaam. Het is de Geest van God, die in ons onuitsprekelijke verzuchtingen verwekt, en onze zielen neigt tot deze verlangens, die in het gebed vereist worden.
Vraag 245: Bedoelt deze leer dat wij stilzittend en in zekere zin slapend de beweging van de Geest inwachten, en niet ieder zichzelf tot bidden opwekt?
Antwoord: Allerminst. Maar veeleer is dit het doel, dat als de gelovigen zich koud gevoelen, en traag tot het gebed, of in minder goede gesteldheid, zij terstond de toevlucht tot God nemen, en vragen ontvlamd te worden door de vurige inwerking van Zijn Geest, waardoor zij tot het bidden geschikt gemaakt worden.
Vraag 246: Gij verstaat het toch niet zó, dat de tong bij de gebeden in het geheel niet gebruikt wordt?
Antwoord: In het geheel niet. Want zij is dikwijls tot steun om de geest op te heffen en vast te houden, om niet zo gemakkelijk van God afgetrokken te worden. Bovendien is het gepast, dat, daar zij geschapen is om Gods glorie te verheerlijken boven de andere ledematen, geheel haar vermogen voor dit gebruik wordt ontplooid. Daarbij drijft de vurigheid van de ijver de mens er nu en dan toe, dat de tong zonder overleg in woorden uitbreekt.
Vraag 247: Als dat zó is, wat voordeel bekomen dan degenen die in een vreemde taal bidden die zij zelf niet begrijpen? 1 Cor. 14:25.
Antwoord: Dat is immers niets anders, dan spotten met God. Laat daarom die huichelarij uit het Christendom verdwijnen.
Vraag 248: Maar, als wij bidden, doen wij dat dan op goed geluk, onzeker van de uitkomst, of wel moet dit voor ons vaststaan, dat wij door de Heere verhoord zullen worden? Rom. 10:14.
Antwoord: Dit moet het voortdurende fundament van het gebed zijn, dat wij verhoord zullen worden door de Heere, en al wat wij vragen, zullen verkrijgen, voor zover het heilzaam voor ons is. Om deze reden leert Paulus, dat het rechte aanroepen van God uit het geloof voortvloeit. Want nooit zal iemand Hem recht aanroepen, als hij niet eerst rust gevonden heeft in het vaste vertrouwen op Zijn goedheid.
Vraag 249: Wat zal er dus met hen gebeuren, die weifelend bidden, en niet in hun harten vaststellen wat zij door hun bidden zullen bereiken, ja onzeker zijn, of hun gebeden door God gehoord worden of niet?
Antwoord: Hun gebeden zijn ijdel en tevergeefs, daar ze door geen enkele belofte zijn ondersteund. Want ons wordt bevolen met vast vertrouwen te vragen; en de belofte wordt er bijgevoegd, dat al wat wij gelovig zullen vragen, ons dat gegeven zal worden. Matth. 21:22; Marc. 11:24; Jac. 1:6.
Vraag 250: Er blijft over dat wij zien, vanwaar bij ons zoveel vertrouwen komt, dat wij, wijl wij op zoveel manieren onwaardig zijn in Gods oog, ons toch voor Zijn aangezicht durven stellen. Ps. 50:15; 91:15; 145:18; Jes. 30:19; 65:1; Jer. 29:12; Joël 2:32; Rom. 8:25; 10:13; 1 Tim. 2:5; 1 Joh. 2:1; Hebr. 4:14; Joh. 14:14.
Antwoord: Ten eerste, wij hebben beloften, waarop wij ons eenvoudig, met terzijde laten van de toestand van onze onwaardigheid moeten gronden. Vervolgens, als wij kinderen van God zijn, bezielt ons Zijn Geest, en spoort ons aan om tot Hem, als tot onze Vader, ons vertrouwelijk te begeven, zonder enige twijfel. En opdat wij niet daarom, dat wij als wormen zijn, en het bewustzijn van onze zonden ons drukt, voor Zijn heerlijke majesteit verschrikken, stelt Hij ons Christus tot een Middelaar voor, en daar Die voor ons de toegang opent, zijn wij allerminst bezorgd over het verkrijgen van genade.
Vraag 251: Verstaat gij het zó, dat God anders niet dan in de Naam van Christus alleen moet aangeroepen worden?
Antwoord: Dat is mijn gevoelen. Want zó wordt het ons met uitgedrukte woorden voorgeschreven; en de belofte wordt er bijgevoegd, dat het door Zijn tussenkomst zal geschieden, dat wij verkrijgen wat wij vragen.
Vraag 252: Wie steunend op deze voorspraak, vol vertrouwen tot God gaat, en aan God en aan zichzelf, alleen deze Voorspraak voorstelt, is dus niet van vermetelheid of aanmatiging te beschuldigen?
Antwoord: Op generlei wijze. Want wie zó bidt, stelt zijn gebeden op als uit Zijn mond, daar hij weet dat zijn gebed door diens voorspraak gesteund en aanbevolen wordt. Rom. 8:33; Rom. 8:15.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 2023
Zicht op de kerk | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 23 februari 2023
Zicht op de kerk | 32 Pagina's