Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Groote Verzoendag I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Groote Verzoendag I

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Leviticus 16 èn 23 vers 26—32. Want op dien dag zal hij voor u verzoening doen om u te reinigen: van alle uwe zonden zult gij voor het aangezicht des Heeren gereinigd worden (16:30). En dit zal tot eene eeuwige inzetting zijn, om voor de kinderen Israëls van alle hunne zonden eenmaal des jaars verzoening te doen (16:34).

Een paar verzen lieten wij afdrukken waarin de hoofdgedachte van den Grooten Verzoendag wordt vastgelegd. Maar bij de behandeling van dezen hoogtijdag in Israël zullen wij natuurlijk de geheele stof overzien en in bijzonderheden volgen. Daarom zullen de lezers goed doen het geheele hoofdstuk van Leviticus 16 benevens hoofdstuk 23 de verzen 26 tot 33 aandachtig te lezen en te herlezen.
De groote Verzoendag neemt een bijzondere plaats in in den ceremonieelen dienst. Het was een hoogtijdag in Israël en toch geen feestdag, want juist dezen dag was het vasten verplicht. Vandaar, dat wij het best den grooten Verzoendag behandelen onder den offerdienst. Leviticus 23 spreekt allereerst over de vereischte gesteldheid van het volk op dien dag en in Leviticus 16 wordt uitvoerig gehandeld over den offerdienst.
Doch ook is het van belang erop te letten hoe in Leviticus 3 de groote Verzoendag is opgenomen in de rij der heilige tijden, die aldaar worden behandeld.
De Joodsche Talmud noemt hem de dag. in den zin van: de dag bij uitnemendheid.
Het gansche volk moest vasten van den avond van den negenden tot den avond van den tienden Tisri. Deze maand komt overeen met onze September. Het feest, de verzoendag, viel dus in het najaar, aan het einde van den zomer.
Omdat het een vastendag was kon de geschiedschrijver Josephus hem: de vastendag noemen en in Handelingen 27 wordt kortweg gesproken van de vasten. Daar wordt gedoeld op het vasten van 10 Tisri, einde van onze Septembermaand, waarop de scheepvaart gevaarlijk werd in de wateren, althans waarin Paulus voer destijds.
Hoewel de offerdienst op den voorgrond staat kan toch van een heiligen dag sprake zijn omdat het gansche volk hem vierde. Zoo lezen wij: Verder sprak de Heere tot Mozes, zeggende: doch op den tienden dezer zevende maand zal de Verzoendag zijn, eene heilige samenroeping zult gij hebben; dan zult gij uwe zielen verootmoedigen en zult den Heere een vuuroffer offeren."
Laten wij dan samen nader het gebeuren van dezen dag overdenken en de Heilige Geest leide ons in de waarheid om de grootheid van Gods ontferming in Christus te zien.
Ook deze dag is een dag van goede boodschap voor allen die mogen zien op het offer van het Lam. Hij toch nam Sions zonde op zich. Hij heeft op éénen dag, naar het getuigenis van den profeet Zacharia, de zonde des lands weggenomen.
De dag van boete en vasten is toch de dag der verzoening.

De tijd waarop de Verzoendag werd gevierd.
De tiende der zevende maand, zoo zegt ons de Schrift.
De feesten en vierdagen in Israël dragen gewoonlijk het zegel van het zevental.
Paschen en Loofhutten begonnen op den 15den der le en den 15den der 7e maand. Tweemaal zeven dagen na den eersten der maand. Pinksteren op den 50sten dag na den aanvang van Paschen. Dus 7 maal 7 dagen later.
Bovendien duurt met Paschen en Loofhutten de feestviering zelve 7 dagen. Verder is iedere 7e dag afgezonderd als Sabbath; elk 7e jaar is Sabbathsjaar en na 7 maal 7 jaar breekt het Jubeljaar aan.
Nu was de maand Tisri de zevende, overeenkomend ongeveer met onze Septembermaand. Zoo had deze maand door den Verzoendag deel aan het Sabbathskarakter van de zevenheden. De eerste dag dezer maand was de dag des geklanks en den 15den der maand begon Loofhutten. Daartusschen, op den tienden, was nu de groote Verzoendag, gesteld naar Goddelijk voorschrift.
Deze maand was de laatste van het burgerlijk jaar; de zevenden van het kerkelijk jaar. Zoo gaf de Heere zelf de aanwijzing in het leven van zijn bondsvolk, wanneer die groote dag den Heere moest worden gehouden.
De Heere zeide verder tot Mozes... Gelijk alle voorschriften van den schaduwendienst van goddelijke herkomst zijn is de groote Verzoendag eveneens een goddelijke instelling. In den dienst des Heeren mag geen willekeur heerschen, want daarin heeft de Heere geen lust. Eigenwillige godsdienst is niet beter dan geen godsdienst. Ook in onze dagen is er niet alleen veel wind van leer maar ook van dienst, in samenhang daarmee. Men wordt zijn eigen vindsel soms zat en vraagt: hoe komen wij van de jeugddiensten af. Inmiddels gaat men voort weer nieuwigheden te bedenken, omdat men nu eenmaal niet wenscht te volharden in de leer van apostelen en profeten en te wandelen in de inzettingen en rechten des Heeren.
De inzetting des Heeren van dezen dienst geeft er een bijzonder gezag aan, maar maakt de overtreding te zwaarder. Gods gebod kan niet straffeloos worden verzaakt. De Heere zeide verder tot Mozes.
Op dezen dag werd de zonde verzoend. De dagelijksche offers waren niet genoegzaam om het werk van Christus naar alle zijden af te schaduwen; daarom beval de Heere aan Mozes, den leidsman van zijn volk uit Egypte naar Kanaan, in de zevende maand, op den tienden der maand, een gewijden dag in te stellen van gansch eenige beteekenis in den schaduwendienst. De groote Verzoendag wijst ons wel met bijzonderen nadruk naar den Goeden Vrijdag, dien zwarten dag, maar goed door die zwartheid juist, want daaruit brak het licht der verlossing voort om met Paschen op te gaan in vollen luister.
Ik zal de ongerechtigheid dezes lands op éénen dag wegnemen. Deze dag legt den grond voor den roem der dagen, want, Hij is gestorven om onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. Ja, deze dag is groot, want wie zal de hoogte van den zondenberg meten, de diepte onzer ellende peilen, waaruit wij — indien wij den Heere toebehooren — zijn opgehaald? De zon werd wel verduisterd op Goeden Vrijdag aan den hemel, maar het licht van de zonne der gerechtigheid werd niet uitgebluscht; de brandende braambosch werd niet verteerd. Neen, Hij heeft den losprijs betaald, den prijs zijns bloeds. Nooit mogen wij het moede worden dit centrale feit des Evangelies te verkondigen, immer ruische de hemelmuziek door de kameren onzes harten, vervat in het woord: Hij is eene verzoening voor onze zonden.
Ach neen, van nature is daarin geen hemeltoon voor ons te beluisteren omdat wij de verdoemelijkheid der zonde niet kennen noch de rechtvaardigheid Gods, die ons niet ongestraft kan laten als geen verzoening geschiedt. Maar, als ons de zonde is ontdekt, de nacht over ons leven zich heeft uitgebreid en ons omvangt, dan, ja dan is het woord: het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon, reinigt ons val alle zonde, een woord des levens, der bevrijding, der verzoening met God.
De groote Verzoendag, naar het bevel in de gunst des Heeren, op den tienden van de zevende maand. Op dezen dag, zoo fabelen de Joden, zou de wereld zijn geschapen, op dezen dag werd Abraham besneden en werd Mozes in de steenrots bedekt door de hand des Heeren, die zijn naam uitriep: ,,die de zonden en de overtredingen vergeeft."
De voorbereiding tot dien dag.
De Verzoendag was eene heilige samenroeping. Dit had hij gemeen met andere feestdagen. De Heere zelf riep zijn volk op om tot hem te naderen. Zoo doet Hij toch nog tot op den huidigen dag? Kom dan en laat ons tezamen richten, al waren uwe zonden rood als scharlaken, zij zullen worden als witte wol; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als sneeuw. Dat wil zeggen: in het gericht worden zij weggenomen, verzoend, uitgedelgd, vergeven. Want de Heere is een gaarne vergevend God, hoewel wraakdoende over de daden der zijnen. Dit: kom dan kunnen wij niet ontloopen, want hier is de sprake der almacht.
Een heilige samenroeping zou er zijn op 's Heeren bevel.
Dan zult gij uwe zielen verootmoedigen, zoo luidde het bevel. Anders konden zij dezen dag niet godvruchtig vieren.
Wat zou dit beduiden: de ziel verootmoedigen? Het wil zeggen: zich vernederen, buigen en bukken voor den hoogen God onder het gezicht en in het besef van de snoodheid der zonde.
Deze verootmoediging moest zoowel inwendig zijn als uitwendig; dat wil zeggen, zij had niet alleen haar zichtbaar teeken maar ook, ja allereerst, haar werk des harten. Mijne ziel bukt zich neder in mij. Zulk een last van zonde en plagen niet te dragen, drukt mijn schouders naar beneên, klaagde de dichter. Zelfs zijne lichaamsgestalte droeg de sporen van de nederbuiging zijner ziel. Verootmoediging, die is er als de Heere zelf ons nederdrukt door Zijn Geest.
Kennen wij de klacht van den dichter: Ik ben als een roerdomp der woestijn, als een steenuil der wildernis. En een ander klaagde: ik ben als een lederen zak in den rook; en een derde sprak: ik heb vergeten mijn brood te eten. De zonde moet ons schuld worden voor God, dan breekt onze trotsch en buigen wij ons neder in ware zielsverbrijzeling. Op dezen zal ik zien op den arme en verslagene van geest en die voor mijn Woord beeft. Onze trotsche natuur moet worden gebroken en als de Geest des Heeren gaat over den akker onzer ziel, dan verschroeit het gras onzer hoovaardij. Deze verootmoediging moest algemeen zijn onder het bondsvolk. Ezra riep een vasten uit aan de rivier Ahava, om zich voor God te verootmoedigen.
En Jezaia vraagt: Waarom vasten wij en Gij ziet het niet aan? Waarom kwellen wij onze zielen en Gij weet het niet?
Daniël at geene begeerlijke spijze; vleesch en wijn kwam in zijn mond niet, ook zalfde hij zich gansch niet, totdat de weken der dagen vervuld waren, zoo lezen wij van dezen zeer gewenschten man.
Zoo moest dan het vasten uitwendig teeken zijn van de verootmoediging der ziel.
Op den negenden der maand van den avond tot den avond duurde het. Van zonsondergang tot zonsondergang.
Door uwe verootmoediging hebt Gij mij groot gemaakt, want Hij is een vergevend God.
Dit vasten was dus voorgeschreven voor het gansche volk als uitwendig teeken der boetvaardigheid. Ook hier blijkt ons, dat het uitwendige in den dienst der schaduwen een breede plaats innam. Zoo is het nu niet meer.
Jezus zegt: Zalf uw aangezicht en toon geen droevig gelaat als de geveinsden.
Het uitwendige treedt als voorschrift op den achtergrond. Natuurlijk wordt het niet opgeheven, want hoe zal een droevig hart een vroolijk gelaat toonen naar buiten. Maar het mag slechts begeleidend verschijnsel zijn en moet ten deele worden verborgen. Neen, die man was niet diep bedroefd, die zijn zuchten wilde laten hooren om toch maar iets te schijnen. Ook in vertoon van droefheid kan de schijnheiligheid binnen sluipen. De mensch is nergens te goed voor.
Daarom, zal onze ziel waarlijk verootmoedigd zijn, zoo in ons noodig te verkeeren onder den dadelijken indruk van Gods deugden.
In Israël lag dus nadruk op het uitwendige teeken der boetvaardigheid. Toen Israël van des Heeren wege hoorde, dat Hij niet in hun midden kwam vanwege hun afgoderij deed niemand van hen zijn versiersel aan.
Toen David treurde over zijn kranke kind wiesch en zalfde hij zich niet.
De Jood Maimonides zeide, dat niemand zich zelfs mocht wasschen op dien dag behalve de koning en de pas gehuwde vrouw. Daarin zocht de rabbijn zijn kracht en het Farizeesche Jodendom, doch de Heere vroeg niet slechts het uitwendige teeken. doch de inwendige verootmoediging.
Scheurt uw hart en niet uw kleederen. Maak los de knoopen der goddeloosheid. Niet hierin heeft de Heere lust, dat wij ons hoofd buigen als een bies, maar dat ons hart zich nederbukt in ons. Een gebogen hoofd kan een hoogmoedig hart zoeken te verbergen. Maar de Heere ziet het hart aan en proeft de nieren. Wie zich kent in zijne zonde, kan zijn hoofd niet opheffen, maar is den tollenaar gelijk, die van verre bleef staan. Alle waan van eigen verdienste moet versmelten als sneeuw voor de zon. Gods offeranden zijn een verbroken geest. Een gebroken en verslagen hart zal God niet verachten. Het vasten moest verbeelden, dat de ziel zich van alle leven en voedsel beroofd wist, moest omkomen zonder verzoening der zonde.
Van alle leven en voedsel beroofd, zonder verzoening! Was het zoo ooit bij u? Anders zult gij nooit den ritus van den grooten Verzoendag verstaan, noch de zalige beteekenis van het offer van Christus kennen voor uw hart. Indien gij niet geleerd hebt hoe groot uwe zonden en ellenden zijn, is er geen behoefte aan verlossing.
Niemand van Gods kinderen is er of hij leerde zijne ellende kennen buiten Christus. Een zware strafbepaling voegde de Heere toe voor overtreding van het gebod der verootmoediging.
Want alle ziel, welke op dienzelfden dag niet verootmoedigd zal zijn geweest, die zal uitgeroeid worden uit hare volken, (vs. 29.)
Een zwaar oordeel trof dus den overtreder van Gods inzetting. Maar, wat wil dit nu zeggen? Alle ziel welke op dienzelfden dag niet verootmoedigd zal zijn geweest, die zal uitgeroeid worden uit hare volken?
Het is aanstonds duidelijk, dat de verootmoediging alléén naar zijn uitwendige zijde valt onder de controle van menschen. Want het inwendige is niet zichtbaar voor het oog en kan dus ook niet worden beoordeeld. Alleen de daden en woorden kunnen worden nagegaan. Wanneer dus iemand de ceremoniën van dien dag niet opvolgde, de uitwendige eischen der verootmoediging in het vasten veronachtzaamde of verachtte, moest hij worden uitgeroeid uit zijn volken door de bevoegde macht, door de oudsten onder wiens opzicht iemand stond. Want in het verachten der ceremoniën werd de Heere getergd in zijn inzettingen en in plaats van deel te krijgen aan de verzoening laadde men een oordeel op zich, door verachting van het offer dat zonder de verootmoediging geen toepassing kon vinden.
Zoo is het toch nog? Wie niet verootmoedigd is van ziel, door schuldbesef verbroken en verslagen, vertreedt daarin het bloed des Nieuwen Testaments, acht het onrein.
Zeker, wij kennen nu niet uitroeiing uit het volk als maatregel van de geestelijke overheid en alleen de tucht kan hier een taak hebben om van de gemeente af te snijden, bij openlijke verachting van God en zijn dienst. Maar de Heere oefent toch gericht.
In Israël was dit anders, zooals wij weten, en stond de doodstraf op tal van vergrijpen, die vielen onder de berechting der menschen.
Reeds merkten wij op, dat alleen wat naar buiten openbaar wordt valt onder het bereik van menschen, anders vervalt de mensch in ieder geval toch aan het oordeel Gods.
In vers 30 lezen wij dan ook: die ziel zal Ik uit het midden van hare volken verderven.
Moeten wij daarbij denken aan een plotselingen dood, een bijzonder oordeel? Wij zullen daarbij wel moeten denken aan uitsluiting uit Gods verbond en de vervreemding van de voorrechten zijns volks. Zoo iemand wordt van God geacht en behandeld als geen Israëliet, als niet bondeling of nog liever als verachter des verbonds, die niet door de genade des verbonds maar door zijn vloek wordt getroffen als verbondsschender. De schending des verbonds wordt gewroken door den Heere, die een ijverig God is, een wreker en zeer grimmig. Ook nu heeft dit oordeel nog beteekenis, want het zal den vertreders van Christus' bloed kwalijk gaan. Zij zullen ervaren, dat God zijn Zoon niet laat bespotten.
Denken wij aan het oordeel waarvan de Heere spreekt in de Openbaringen: Want Ik betuig aan een iegelijk, die de woorden der profetie dezes boeks hoort: Indien iemand tot deze dingen toedoet, God zal over hem toedoen de plagen, die in dit boek geschreven zijn; en indien iemand afdoet van de woorden des boeks dezer profetie, God zal zijn deel afdoen uit het boek des levens, en uit de heilige stad en uit hetgeen in dit boek geschreven is. (Openb. 22 : 18, 19.)
Deze wijze van spreken wil natuurlijk niet zeggen, dat zoo iemand ooit in werkelijkheid heeft deel gehad aan de zegeningen des verbonds naar zijn wezen maar slechts naar de uitwendige zijde in velerlei weldaden des verbonds. De Heere wil zeggen, dat Hij zoo iemand voor immer verwerpt, en niet veroorlooft, dat hij die zegeningen deelachtig wordt. Dat spreekt de Heere tot een ieder, die deze Openbaring ontvangt, tot ieder die hare woorden hoort.
Zie daarom toe, dat gij dien die spreekt niet verwerpt.
Denken wij ook aan het woord uit Psalm 69: Laat hen uitgedelgd worden uit het boek des levens en met de rechtvaardigen niet aangeschreven worden. (Ps. 69:29.) Heere, schrijf hen niet op de rolle van hen, die U toebehooren, en laat hen niet aangenomen worden met Uwe Kerk. Toon veeleer duidelijk en onmiskenbaar door hen te verdelgen, dat Gij hen hebt verworpen. En hoewel zij gedurende eenigen tijd eene plaats innemen in het midden uwer geloovigen, zoo snijdt hen ten laatste toch af, opdat men wete, dat zij vreemdelingen zijn geweest, toen zij zich in het midden der huisgenooten bevonden. Zeker blijft echter ook van kracht dat niemand, die waarlijk in Israël ingelijfd was door den Geest, is omgekomen.
Denk ook aan hetgeen de Heere zegt door Ezechiël: En mijne hand zal zijn tegen de profeten, die ijdelheid zien en leugen voorzeggen; zij zullen in de vergadering mijns volks niet zijn en in het schrift van het Huis Israëls niet geschreven worden, en gij zult weten, dat Ik de Heere ben. (Ez. 13:9.)
Hun straf is uitroeiing uit de gemeenschap van het volk des Heeren, dat waarlijk Israël is. Zij zullen geen deel hebben aan het komende Messiasrijk en zullen daarom ook niet wederkeeren naar het land der vaderen, vanwaar de Messiasheerlijkheid zal uitstralen.
Leeren wij dus onszelven onderzoeken, en toezien of de inwendige kenteekenen, waardoor God zijne kinderen van de vreemden onderscheidt, in ons zijn, namelijk de levende wortel van godzaligheid en geloof. Want er is niets vreeselijkers dan verworpen te worden van de kudde des Heeren. Want nergens anders kunnen wij heil vinden, dan wanneer God onder één Hoofd in één lichaam ons vergadert. Ten eerste zetelt in Christus al ons heil en daarom kunnen wij van Christus niet gescheiden worden of alle goederen des heils worden ontnomen. Daarom is niets vreeselijkers dan de afscheiding waarvan de profeet spreekt. Hoe past dan de bede: Gedenk mijner Heere, naar het welbehagen tot uw volk, bezoek mij met uwe zaligheid.
Bedenken wij toch, dat het een ontzettend oordeel is door God in den ban te worden gedaan om ons ongeloof en vijandschap in de verachting van Christus.
Zoo werd dus het bondsvolk eiken grooten Verzoendag gekeurd naar zijn innerlijke wezen door den hartenkenner. Wat dunkt u van den Christus, wat dunkt u van de verzoening? Zijt gij verootmoedigd, verbroken over uwe zonden? Aanvaardt gij Gods weg tot vergeving en vrede? Ik ben tot een oordeel in de wereld gekomen. Wij worden getoetst aan den Christus Gods.
God houdt dien niet voor bondgenoot, die niet gelooft in Zijnen Zoon.
De Heere zal hem niet willen vergeven, maar alsdan zal des Heeren toorn en ijver rooken over denzelven man en al de vloek, die in dit boek geschreven is, zal op hem liggen en de Heere zal zijn naam van onder den hemel uitdelgen. En de Heere zal hem ten kwade afscheiden van de stammen Israëls; naar alle vloeken des verbonds, die in het boek dezer wet geschreven is. (Deut. 29:20, 21.)
Over het verbond Gods wordt veel gesproken maar weinig beseft welke geweldige verantwoordelijkheid het oplegt aan degenen die eronder leven, over wie de naam des Heeren is aangeroepen. De vloekbedreiging voor den verwerper des heils moge als met vlammend schrift voor ons staan, opdat wij bedenken wat tot onzen vrede dient.
Aan de eene zijde wordt met het verbond gespeeld en wordt het gemaakt tot een oorkussen van vleeschelijke gerustheid. Zelfonderzoek is niet noodig; men moet gelooven bondeling te zijn, aannemen dat de Middelaar des verbonds voor ons is gestorven al kent men van het werk des Geestes niets; weet niet van ware zielsverbrijzeling, noch van het recht Gods. Daarom zullen velen zoeken in te gaan maar zullen niet kunnen. Welk een bittere ontgoocheling zal dit zijn!
Aan de andere zijde echter moeten wij er wel op bedacht zijn. dat het verbond niet alleen Gods uitverkorenen geldt. Er is niet alleen de vraag van verbond en verkiezing, maar ook van verbond en het Woord en zijne bediening in het midden der Kerk. Wie daarvoor geen oog heeft verwaarloost een deel van Gods Woord tot groote schade der zielen en tot oneere des Heeren. Dan versteent de gemeente en het volgende geslacht verzinkt in de wereld. Der zulken onverschilligheid gaat die der brute wereld weldra te boven. Een Kerkformatie kan niet alleen te gronde gaan door verbondsafgoderij, maar ook door verbondsverzaking.
Verbond en verkiezing wordt tot begrippenspel gemaakt, de eisch der bekeering wordt verwaarloosd, de aanbieding des heils, men kan er geen plaats voor vinden, verstrikt in verstandsbeschouwingen, die niet opkomen uit het levend geloof.
Er is toch een tweeërlei behooren tot het verbond, zooals wij ook hier zien bij den grooten Verzoendag. Er kan toch van geen uitroeien uit het volk des Heeren sprake zijn als wij er niet op een of andere wijze toe gerekend worden en behooren. Vergeten wij dit niet.
De Schrift leert ons ook in hetgeen van den grooten Verzoendag staat geschreven welke breede plaats het verbond inneemt. De zonde van Israël wordt juist als schending des verbonds begrepen, zoodat de gruwelen van zijn volk grooter worden geacht dan die der heidenen.
Zoo leert het toch ook de zondaar, over wiens ziel het licht van Gods Geest opgaat. Hoe zwaar zal het vallen onder de bediening des Evangelies om te komen.
Gezondigd tegen alle licht.
Gedoopt en de genade miskend. Zooveel zegeningen te hebben genoten en den zegen in Christus te verwerpen.
Ook in de bediening des Woords gaan wij door onder de goddelijke keur. Wee onzer, indien wij op zoo groote zaligheid geen acht nemen.
Het wordt ons ook hier gepredikt, dat de kennis der ellende voorafgaat aan de verlossing, ook al houdt zij met de verlossing niet op.

Alle werk verboden.
elke voorschriften nu golden voor dezen grooten dag in Israël nog meer?
En op dienzelfden dag zult gij geen werk doen, want het is de verzoendag om over u verzoening te doen voor het aangezicht des Heeren uws Gods.
Ook alle ziel die eenig werk op dienzelfden dag gedaan zal hebben, die ziel zal Ik uit het midden haars volk verderven. Gij zult geen werk doen; het is eene eeuwige inzetting voor uwe geslachten in alle uwe woningen. (vs. 28.)
Alle werk is dus van zonsondergang tot zonsondergang verbóden. Volstrekt verboden, het is een sabbath bij uitnemendheid.
Waarom toch? zoo vragen wij. Wel, zoo zegt het Woord: het is de Verzoendag. Daarmee wordt dus de volstrekte rust in verband gebracht. Geen werk op dezen verzoendag. De verootmoediging was geen werk meer, maar openbaring van smart over de zonde, de erkenning van schuld, die moest worden verzoend. Hieruit zien wij, dat de Sabbath in Israël niet alleen beteekenis had krachtens scheppingsordinantie, want dan kon er immers geen sabbath zijn op den tienden der maand.
Een ingelaschte sabbath. W i j zien hieruit, dat de Sabbath ook iets ceremonieels had. Het strenge rusten moest beduiden als schaduw: het ophouden van alle werk voor den Heere om enkel door genade behouden te worden. W i e niet werkt, maar gelooft in degene dien de Vader gezonden heeft, dien wordt zijn geloof tot rechtvaardigheid gerekend. W i j die geloofd hebben, gaan in in de rust.
Het is van belang hierop te letten om den waren zin van den Sabbath voor Israël te verstaan en hem niet alleen te zien als scheppingsordinantie, maar óók als opgenomen in het schaduwenbeeld van Christus. Geen werk doen op den grooten Verzoendag. Geen vuur mocht worden ontstoken, geen spijze bereid. Tot op de komst van Christus bleef dit goddelijk voorschrift omdat deze volstrekte rust heenwees naar het ophouden van alle werk om door genade te worden behouden en te werken vanuit de aangebrachte rust. Zich verootmoedigen en niet werken. Kan werken met verootmoediging gepaard gaan? Neen, dat kan niet, want wie werkt is niet tot den grond van zijn hart verbrijzeld. Werken op grooten Verzoendag wil zeggen — gezien in de schaduw — door de wet gerechtigheid zoeken bij God. En dat beduidt weer: zich der rechtvaardigheid Gods niet onderwerpen. Dus, dat niet werken had schaduwachtige beteekenis, stelde iets geestelijks voor. Daarom was het werken in letterlijken zin aanranding van het gebod Gods, dat zag op het werken van Christus waardoor de rust is aangebracht in de verzoening. Dan pas blijven wij niet aan de oppervlakte steken maar dalen af naar de diepte om de Schrift te verstaan naar de meening van den Geest, als wij hierop letten.
Het volkomen afzien van werken in verootmoediging is niets minder dan den vloek der zonde aanvaarden, dan alleen heil zoeken in de genade van het offer van dezen dag. Men moest dus 24 uren vasten en zich onthouden van alle werk van zonsondergang 9 tot zonsondergang 10 Tisri.
Troost troost mijn volk zal ulieder God zeggen; spreekt naar het hart van Jeruzalem en roept haar toe, dat haar strijd vervuld is, dat zij van de hand des Heeren dubbel ontvangen heeft voor alle hare zonden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juli 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Groote Verzoendag I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 juli 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's