Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

IN MEMORIAM.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

IN MEMORIAM.

Ds. W. DEN HENGST

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

4 Sept. 1859—7 Juni 1927.
Een droeve slag heeft ons weder getroffen!
Allereerst het huis en de familie Den Hengst. Wij gevoelen het voor de weduwe en voor hare kinderen en voor de verdere familie-leden hoe groot dit verlies zijn moet, hoe onbeschrijfelijk de smart.
Ds. Den Hengst was zoo nauw aan zijn familie gebonden. Dat was nog te bemerken toen ik hem dienzelfden Donderdag bezocht, waarop hem de krankte aanviel, die hem grafwaarts sleepte. Gaarne nam hij mijn voorstel aan, de Theol. School eens te komen bezichtigen, daar hij die nog niet gezien had; doch onder voorwaarde hij niet „lang bij mij bleef." Ik begreep het wel. Enkele minuten van mijn huis woont een neef, met wien hij te Doetinchem gelijktijdig verkeerde; en aan wien hij altijd zich gebonden gevoeld heeft. Het heeft echter niet zoo mogen zijn. Nauwelijks waren wij ter kerk (ik moest dien avond in Leiden preeken) of Mevrouw werd uit de kerk geroepen.
Een beroerte had den leeraar getroffen.
Nog eenmaal heeft hij de oogen opgeslagen om zijn vrouw te groeten . . . . en toen . . . . zonder meer te spreken . . . . Dinsdagmorgen tegen half vier . . . . is hij de ruste ingegaan.
Ja de slag is voor de familie groot.
Maar voor de familie niet alleen.
De Gereformeerde Gemeenten trof in het verscheiden van Ds. Den Hengst zulk een zware slag. Hij was ons geschonken. Oorspronkelijk was hij bestemd om andere kerken te dienen. Gaf niet Dr. v. d. Flier, die toen als Hervormd predikant te Delft stond den stoot tot de opleiding tot predikant van den jongen Willem, die 4 Sept. 1859 in de Prinsenstad geboren werd ? Twee jaren had hij na op 13 jarigen leeftijd de school verlaten te hebben zijn vader, wiens eenige zoon hij was, geholpen in diens zaak. Doch Dr. v. d. Flier wist den vader te bewegen zijn Willem voor het predikambt af te staan. Zoo kwam deze dan weder ter school. Eerst drie jaren naar de M.U.L.O.
Te Doetinchem genoot Ds. Den Hengst gymnasiaal onderwijs; aan de Vrije studeerde hij af. Onder invloed van de doleantie ging hij over tot de „Gereformeerde Kerken." In 1888 verklaarde een gecombineerde vergadering der classen Haarlem-Alkmaar hem beroepbaar en 2 Sept. van dat jaar trok hij naar den Helder, waar hij arbeidde tot eind Sept. '94. 7 Oct. van dat jaar te Veenendaal bevestigd, mocht hij daar gedurende bijna 19 jaren arbeiden.
Toen viel de breuke; 't was 4 Juni 1913.
Ds. Den Hengst kon het in de „Geref. Kerken" niet meer uithouden. Met alle kracht had hij de leer der veronderstelde wedergeboorte voorgestaan; doch het liep vast. Reeds twee jaren vòòr zijn uittreden sprak hij mij er van. Sinds dat zijn eerst bezoek hoorde ik niet meer van hem, tot hij schreef: „Wat ge voor twee jaren gezegd hebt, dat komen zou, is geschied. Ik heb alleen, geheel alleen de stap moeten doen." Hoe had hij zich vrij gemaakt van de gemeente. Geen Veenendaler, die dien Zondag ter kerk was zal het licht vergeten. Geheel de gemeente was bewogen, toen Ds. Den Hengst de lichtvaardige prediking herriep en de noodzakelijkheid van waarachtige bekeering voorstelde.
Hij ging heen.
Maar de gemeente volgde; bijna geheel. Een Geref. Gemeente werd geïnstitueerd; tellend toen 900 leden. Zoo kwam Ds. den Hengst in het verband onzer kerken. Twee jaren nog, tot 4 Juli 1915, diende Ds. den Hengst de gemeente te Veenendaal. Toen trok hij naar Amsterdam. Ik heb altijd den indruk gehad, dat die verwisseling niet meegevallen is. Hij sprak niet veel; daarvoor was hij te gesloten. Maar je kon dat toch wel gevoelen; vooral wanneer je hem te Veenendaal had gekend. 7 April 1918, dus nog geen­ drie jaar later, trok den Hengst naar Leiden, waar hem emeritaat verleend werd. 7 April 1926 nam hij afscheid, doch hij gevoelde zich zoo thuis te Leiden, dat hij er wonen bleef.
De gemeenten hebben hem weten te waardeeren. Wat vooral in hem aantrok was zijn groote eenvoud. Nooit zou je nu aan hem merken zoo iets als: „hier heb je nu mij; de man van studie!" O, neen. Wat beter was, je kon dat aan hem bemerken. Hij diende, waar noodig de gemeenten met zijn adviezen en rapporten. En dan luisterde een ieder. Ook in De Saambinder schreef hij, wat velen met graagte lazen om hun kennis te verrijken. En daar was het weer hetzelfde; geen groote gedachten van zich zelf. Toen van oprichting van een eigen kerkelijk blad gesproken werd, had ik het er op gezet, dat hij de redactie op zich nemen zou. Geen sprake van; de uitgave werd er door vertraagd, en zou nimmer volvoerd zijn, als niet toegegeven werd: Den Hengst niet No. 1. Zoo was het eigenlijk ook met de opleiding gegaan. Of die zijn hart niet had? Tot het laatst toe. Maar om hem er toe te krijgen, zag ik slechts een weg. Ik bedankte in 1916 en toen moest hij wel. Neen Ds. den Hengst was geen „hoog" man; hij had kleine gedachten van zich zelf.
Zoo was het ook inwendig. Wat bang was soms zijn zielestrijd. Over zijn staat; en ook over zijn roeping tot leeraar. Meermalen dacht hij het ambt er neer te leggen; reeds toen zijn moeder nog leefde. Nog eens dacht hij te vertrekken naar Amerika. Maar toen is de Heere tusschen beide gekomen, en klaarde zijn toestand op. „De rivier Gods is vol waters"; zoo was het hem toen. De familie heeft zijn leven zoo kennelijk geteekend, toen zij op de rouwkaart liet drukken: „Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden."
Sinds lang kon hij niet meer. De dokter had nog hoop gegeven, als hij eens een half jaar volkomen rust nam, dat alles terecht kwam; doch de moed ontzonk hem. Donderdag nog, toen ik hem bezocht, zei hij: „De dokter heeft het mis gehad." Wie had echter toen kunnen denken, dat de dood zoo nabij was.
De Heere zij met de diep bedroefde weduwe en hare kinderen. Hij vertrooste met dien eenigen troost, die geldt beide in leven en in sterven.
Hij ook vervulle de opengevallen plaats in de gemeenten. Het getal onzer leeraars wordt klein, en met droefheid zien wij de ouden heengaan; en met kracht grijpt ons het aan wanneer weer een van hen valt.
Ook voor de Saambinder moge nieuwe hulp komen.
Maar tegenover dat gemis voor ons, staat het heil, dat wij gelooven mogen, dat Ds. Den Hengst deelachtig geworden is. Zooveel doormaakte, hij nog den laatsten tijd; zelf werd hij ziek; onder zijn kinderen was ernstige krankte; maar de Heere hielp door; ja deed zoo kennelijk van Zijne genade doorblinken op zijn ziekbed; en . . . bracht hem het leed nu te boven. O, mochten wij zoo hem met al de verlosten zien door het geloof; daar waar geen inwoner meer zegt: „Ik ben ziek"; waar geen moeite meer is; en geen verdriet meer wordt gevonden; waar geen twijfel meer bestaat, en geloof niet meer noodig is, wijl het verwisseld is in aanschouwen. Waar de Heere Zijn getrouwe knechten het beloofde heil doet beërven.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juni 1927

De Saambinder | 4 Pagina's

IN MEMORIAM.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 9 juni 1927

De Saambinder | 4 Pagina's