Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. GIJSBERTUS VAN REENEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. GIJSBERTUS VAN REENEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

10 Januari 1864 - 3 September 1935

In den vroegen morgen van den 3en September 1.1. heeft het den Heere behaagd Zijn ouden dienstknecht, Ds. Gijsbertus van Reenen, emeritus-predikant der Geref. Gemeenten te Leiden, uit den bangen strijd van dit leven te voeren tot den eeuwigen triumph der volmaakte zaligheid en hem de kroon te geven, die Hij Zijn getrouwe dienstknechten heeft weggelegd.
Zijn leven was in bangen strijd. Wel verheugde zich zijn ziele gedurig in de overwinningen des geloofs en in de uitlatingen van Gods vrije liefde, maar toch telkens wederom moest hij uitroepen: Ik heb vele bestrijders, o Allerhoogste! Voor wie hem niet van nabij kende, wist hij dit wel te verbergen en openbaarde hij zich veeleer als een blijmoedig man. Doch de inzinkingen waren dikwerf te grooter naarmate hij zich had ingespannen om voor een ander te verbergen, welke bange aanvechtingen hem innerlijk folterden.
10 Jan. 1864 werd Ds. van Reenen, naar zijn eigen getuigenis, uit Godvruchtige ouders geboren. Genade echter is geen erfgoed. De jonge Gijs koos zijn weg. Hij werd glasschilder. In verschillende kerken heeft hij gewerkt; ook in Roomsche kerken. Dat hinderde hem niet, tot de Heere hem de oogen opende. Met kracht kwam hem op een keer, toen hij beelden versieren moest, deze waarheid op het hart: Dat die ze maken hun gelijk worden. Toen was het hem onmogelijk daarmede voort te gaan. Het gevolg was dat hij met vrouw en drie kinderen op straat kwam. Wonderlijk heeft de Heere toen gezorgd. Zelf heeft hij als patroon met enkele knechten gewerkt. Van zijne verandering deelt hij zelf in een predikatie over 2 Cor. 4 : 16-18 mede:
„De eerste twintig jaren van zijn leven heeft ook de schrijver opgeofferd op het altaar van den god dezer eeuw. Dat zou zeker zoo gebleven zijn. Maar toen behaagde het den Heere, uit vrije ontferming, om de wereld te laten vergaan voor hem. - Ziet toch, dat moet eens een keertje in ons leven gebeuren; dat was Paulus ook gebeurd op den weg naar Damaskus. - Toen kregen we, behalve den uitwendigen mensch, waarvoor we altijd geleefd hadden, dien inwendgen mensch, waarvan Paulus spreekt. En toen werd het anders. Toen kregen die eeuwige dingen waarde; en die kregen hoe langer hoe meer waarde; en nu hebben zij alleen maar waarde. Althans, ik verheug mij er wel in, dat de uitwendige mensch verdorven wordt van dag tot dag".
Als middel tot krachtdadige overtuiging van den staat der ellende, waarin hij met alle menschen verkeerde, gebruikte de Heere de Christenreis van Bunyan. En Gods werk werd openbaar in hem; niet het minst door de oefening des geloofs, die zijne ziele naar Christus hongeren deed en in Hem alleen ruste zoeken en vinden. Als een vuur brandde het in zijne beenderen Hem te verkondigen, in Wien alleen voor Adamskinderen zaligheid is.
9 October 1898 sprak hij voor het eerst in Utrecht. De bestrijdingen waren zooveel, dat hij zeide: „Dat doe ik nooit weer". Toch kon hij niet nalaten te doen, waartoe hij zich van den Heere geroepen en gedrongen gevoelde. Een jaar later, het was 17 September 1899, werd Van Reenen door Ds. P. v. d. Heyden in de bediening des Woords en der Sacramenten te Zeist bevestigd, nadat hij in een vergadering van de gemeenten Enkhuizen, de Lemmer, Vlaardingen en Zeist, met gunstig gevolg was onderzocht. Hij had een goede broodwinning prijs gegeven. Slechts een zeer klein inkomen was hem in de eerste jaren zijner bediening weggelegd; zoo klein, dat hij dikwijls in groote moeilijkheden verkeerde.
6 Maart 1904 werd Ds. v. Reenen bevestigd in Leiden. Deze gemeente is onder zijn dienst zeer gebouwd. Voor zoover wij kunnen beoordeelen heeft hij daar zijn besten tijd gehad. Zijn dienst werd dan ook zeer gewaardeerd, en hij had er oprechte vrienden. Tot einde 1912 mocht hij arbeiden. Toen leidde zijn weg naar Opheusden, waar hij 1 December 1912 bevestigd werd. Van daar werd hij naar Gouda geroepen. 9 Januari 1916 deed hij zijn intrede in de Gouwsche Gemeente, die hij 3 October 1920 verwisselde met Werkendam.
Slechts 3 maanden heeft hij de laatste gemeente mogen dienen. Ernstige krankheid overviel hem. Wel is het hem nog weer enkele malen vergund te Werkendam op te treden, doch 1 September 1923 verkreeg de diep bedroefde leeraar zijn emeritaat. Hij vertrok naar Zeist. Weder een weinig gesterkt, vertrok hij in 1925 naar Bodegraven. Een honderdtal keeren heeft hij de kleine gemeente daar nog mogen dienen in de prediking des Woords. Toen was het met het openlijk voorgaan in de gemeente afgedaan. In 1927 vestigde hij zich metterwoon in zijn onvergetelijk Leiden, waar hij 3 September 1.1. tijd en eeuwigheid verwisselde.
Zooeven sprak ik reeds er van, dat het leven van den overleden dienstknecht des Heeren niet zonder strijd gebleven is. Het was hem soms zeer bange; ja tot zijn einde toe ging hij dikwerf onder vele folteringen gebukt. Hij zelf heeft ook hiervan een weinig medegedeeld in een zijner uitgegeven leerredenen. Hij deelt daarin mede, dat toen hij dertien jaar had gepreekt, hij zeer gekweld werd met de vrees voor krankzinnigheid, en schrijft dan:
„Wat heb ik een angst gehad; van die angstzenuwen! En als satan er dan bijkwam om mij wijs te maken dat ik krankzinnig werd, en dan zou ik de menschen kwaad doen en dien lieve Heere vloeken, lasteren! Denk eens wat dat zegt! En dat heeft jaren en jaren geduurd. Soms was de angst minder, soms had ik tijden dan scheen het over - dan leed ik meer ingewandspijn - maar dan kwam het weer met verdubbelde woede terug. Wat ik gebeden heb en gesmeekt, ja, gesoebat heb, dat de Heere mij niet zou overgeven in satans klauwen, bij dag en bij nacht, dat weet de Heere. Nooit sprak ik er met iemand over, alleen degenen die mij goed kenden lazen op mijn gelaat wel eens de angst. En destemeer de Heere mijn werk wilde zegenen, des te kwader had ik het. Soms kon ik aan mijn angst bemerken Zaterdagsavonds, of de Heere des Zondags wat doen zou. Wat is satan boch veel-wetend! Hij weet soms weken en maanden vooruit of de Heere iemand bekeert. Ik heb het bij mij zelf bemerkt, en Bunyan beschrijft het in zijn heiligen oorlog. Met dat al had ik een nauw aanklevend leven aan God en Zijn genadetroon. En had ik aan de andere zijde een bang leven, maar aan de andere zijde had ik een zalig leven. (Eens heeft de Heere mij bijzonder verkwikt onder het gehoor van Ds. Fr. van B. Toen mocht zijn Eerw. mijn geheelen weg op den kansel brengen, naar aanledding van Mal. 3 : 3. Toen de leeraar het over het doorlouteren had van het zilver, en er heel wat van gezegd had, wees hij op mij, zeggende: die man zou er u veel meer van kunnen zeggen, want die heeft het doorleefd. - Hoe de dominé dat wist, weet ik niet, ik geloof dat God hem dat deed zeggen).
Voor drie jaar geleden, toen mijn angst zeer erg was, heeft de Heere mij er plotseling van verlost door middel van Psalm 31 : 17 (berijmd). En dat de Heere mij goed genezen heeft van deze kwaal, dat kunt - ge aan dit stukje bemerken; want voorheen zou ik het voor geen geld van de wereld hebben kunnen of durven schrijven. Het is waar, over dit kruis heb ik voorheen geklaagd, ik heb er wel over gemord; en nu reken ik het onder de dingen die meegewerkt hebben ten goede. Ik reken het nu voor een zegen dien ik niet gaarne gemist zou hebben".
Door deze en andere aanvechtingen werd Ds. van Reenen dikwijls benauwd. Evenwel heeft de Heere hem staande gehouden.
Door voortdurende ongesteldheid verhinderd te preeken, zocht hij de kerk te dienen met schrijven. Het is de opmerking waard, dat hij in de Saambinder van 22 Augustus 1.1. zijn artikelen beëindigde, slechts enkele dagen voor zijn sterven met deze woorden:
„En zoo moeten we onze samenspraken, door Gods goedheid en genade beëindigen. Ik voel dat de tijd mijner ontbinding nabij is. Mijn Bruidegom komt om mij af te halen. Psalm 43 vers 4 (berijmd). Wat ik mocht doen, dank ik Gods genade. Die mij bekwaamde tot dien arbeid, in mijn zwakheid. Ik mocht honderd vier en twintig leerredenen schrijven en ongeveer zevenhonderd kolommen druks in De Saambinder! En dat door zoo'n ongeleerde zwakke man. Alleen Gode de eer! Hij zegene wat van Hem is, en doe verzoening over het mijne! Dat zij zoo!"
Wij herhalen het: Dat zij zoo! 
In den grafkelder, eigendom der Gemeente Leiden, waarin Ds. Los en Ds. Den Hengst begraven zijn, is het stoffelijk overschot van Ds. van Reenen onder groote belangstelling bijgezet op Vrijdag 6 September, des middags te ruim 3 uur. Ds. W. C. Lamain van Rotterdam-Zuid leidde de begrafenis en sprak in het kerkgebouw met Ds. van Oordt. Op de groeve spraken Ds. Heikoop, Ds. Verhagen en Ds. Ligtenberg.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1935

De Saambinder | 4 Pagina's

Ds. GIJSBERTUS VAN REENEN

Bekijk de hele uitgave van donderdag 12 september 1935

De Saambinder | 4 Pagina's