Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Door de tijdgeest bevangen (2)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door de tijdgeest bevangen (2)

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De openbaring Gods doet licht opgaan óver de daden Gods tot volvoering van zijn raad der verlossing. Zoals we vorige keer zagen zonk de kerk aan het einde van de richterentijd dieper weg dan ooit tevoren. Naar dat het zich liet aanzien ging het definitief de afgrond tegemoet.

Maar dan lezen we in Ruth 1 : 1: ln de dagen, als de richters richtten, zo geschiedde het... God is bezig de weg open te breken en open te houden naar Bethlehem heen. De heidense Ruth zal de voormoeder zijn van David en dus van de Christus. Stil voltrokken zich in de gebeurtenissen de grote daden Gods tot heil en verheerlijking van zijn naam in zijn Koninkrijk. En slaan we dan het eerste hoofdstuk van Samuël op, zo lezen we weer: Daar was een man van Ramathaïm- Zofim, enz.

Geeft het boek Ruth zicht op de centrale heilsdaden Gods en de weg daarheen (Christus), het boek Samuël laat ons zien, hoe de God van het verbond aan zijn kerk gedenkt en haar terugvoert tot zijn Woord, opdat de weg naar Bethlehem verder worde gebouwd door woestijnen van onmogelijkheden heen. En dat met te beginnen in het godvruchtig gezin van een eenvoudige Israëliet ergens in Efraim.

Maar tegelijk laat het Woord ons zien, dat hierbij Gods kerk niet in het minst in zichzelf roem wegdraagt. Want — op de keper beschouwd — ook zij blijkt in haar beste zonen tenslotte toch ook bevangen te zijn door de tijdgeest.

Op dit laatste wil ik nu nog wat nader ingaan. Elkana had twee vrouwen, Hanna en Peninna. We horen van de spanningen en het verdriet, die daaruit voortgekomen zijn en het geluk van het gezinsleven hebben verduisterd. Hanna werd getreiterd en vertrapt, juist het meest op de kerkelijke hoogtijdagen. Elkana, die toch eigenlijk ondanks alles met zijn ganse ziel aan Hanna hing, kon alleen maar zijn verlegenheid uitleven. Want van wijsheid spreekt toch zijn geven van een aanzienlijk deel aan Hanna niet. En wat is Hanna gebaat met zijn opmerking: Ben ik u niet beter dan tien zonen?

Daar zien we, waar we terechtkomen, als we ons door onze „wijsheid", ook onze „godvruchtige" wijsheid laten leiden. Want we moeten zeker aannemen, dat Elkana tot het bezit van twee vrouwen gekomen is vanwege de onvruchtbaarheid van Hanna.

Kinderloosheid was een zware bezoeking. Daarmee werd als het ware verdonkerd het uitzicht op het messiaanse heil. „Van geslachte tot geslacht wordt naar onze dure plicht bij het volk Uw gunst herdacht..." Was niet het ergste in Israël, als de lamp van een geslacht werd uitgeblust? Zo was dan een kinderloos huwelijk uitzichtsloos.

Elkana had dan grondige redenen gehad om Peninna als tweede vrouw te nemen. Hij leverde daarin het bewijs ervoor, dat hem het heil Gods ter harte ging. Bovendien moet hij zijn maatschappelijke welstand gezien hebben als een mogelijkheid, die God hem gaf. Want alleen welgestelden konden zich de luxe van een tweede vrouw permitteren, die toch een zware belasting voor het gezinsbudget betekende. Maar Elkana had het er graag voor over.

Zo waren er vele redenen op te geven: God had de mogelijkheden en de middelen gegeven; het getuigt van godsvrucht, dat Elkana het er voor over had, enz.

Ik wil maar zeggen: allerlei „goede" motieven waren er aan te voeren, ook vrome. En... niemand nam er aanstoot aan. Het was niets bijzonders. Het was een algemeen ingeburgerde gewoonte. In Israël evengoed als onder de heidense volken rondom.

Gods Woord laat er echter geen twijfel aan, dat het van den beginne niet zo is geweest en dat we daarom hier te maken hebben met een vrucht van de aantasting van het heilige huwelijk door de zonde.

Zo zien we in deze geschiedenis van Elkana — zoals trouwens ook bij andere bijbelheiligen — hoe ook Gods kinderen door de geest van de tijd bevangen kunnen zijn, zonder dat het eigenlijk goed tot hen doordringt.

Vaak wordt zo gedachteloos de uitdrukking gebezigd, dat Gods kinderen de kurken zijn, waarop de wereld drijft. Gods Woord leert ons echter met dit gezegde voorzichtigheid te betrachten. Zij zijn de kurken, voor zover het Woord bij hen ié en zij dat Woord prediken. Maar in zichzelf hebben ze niets, zelfs met de genade, die ze hebben ontvangen. Ze leven er dan mee van de Heere af en pronken met andermans veren. Zulke ellendige goddelozen zijn we. Gelukkig als we er last van krijgen; als God ons vast doet lopen. Ik denk aan Christen in Bunyan's „Christenreis". Toen hij de berg „Moeilijkheid" beklimmende in een liefelijk priëel kwam, begon hij met het lezen van zijn boekrol (het Woord), maar daarna ging hij eens goed bezien de nieuwe klederen, hem aan de voet van het kruis geschonken. „Zichzelf op die wijs verlustigend, geraakte hij aan het sluimeren en viel in een diepe slaap, die hem aan deze plaats deed toeven, totdat het bijna nacht was geworden; en al slapende liet hij zijn rol los, die hem daardoor ontviel." — Dat is hem opgebroken, zoals we wel zullen weten. Driemaal moest hij dezelfde weg lopen.

Maar zo ellendig brengen we het er af, pronkers die we zijn.

Ja, als het Woord bij hen is, en in en om dat Woord zijn de gelovigen de kurken. Maar in zichzelf, met de genade, die ze ontvangen hebben...? — Ik vind het toch maar een gevaarlijke uitdrukking. Juist omdat er zoveel afgoderij mee bedreven wordt.

Maar nu gaat het er mij om duidelijk te maken, dat men in de kerk bij zijn overleggingen, zijn theologiseren veel meer door de tijdgeest bevangen kan zijn dan men zelf zich bewust is; dat men tot op zekere hoogte de algemene opinie mee heeft; en dat men daarbij bepaalde echt vroom aandoende motieven doet gelden, die het doen.

Aan dat alles moest ik denken, toen ik kennis nam van het rapport over sex en huwelijk, dat de synode in haar laatste vergadering aanvaardde.

We behoren met dankbaarheid vervuld tee zijn, dat het vorige rapport, dat alle bijbelse normen met voeten trad, werd verworpen. Maar dat neemt niet weg, dat ook dit thans aanvaarde rapport blijkt niet geheel ontkomen te zijn aan de invloeden van de tijdgeest.

Als voorbeeld noem ik wat er in gezegd wordt over de homofilie. Op een gegeven ogenblik valt de uitdrukking: in Christus is noch man noch vrouw; in Christus is noch homo-, noch heterofiel. M.a.w. de homofiel herinnert ons niet aan de schending der schepping door de zonde, maar spreekt ons alleen maar van de verscheidenheid in geaardheid, van het anders zijn. Waarom aan de homofiel ook zijn levensruimte dient gegeven te worden.

Als zo geredeneerd wordt meen ik dat een knieval gedaan wordt voor de geest van de tijd en voor de mens met zijn vrome overwegingen. In plaats van dat begonnen wordt met de orde Gods en de schending daarvan door de zonde.

Inderdaad klinkt het vroom, als men zo voor het recht van leven voor de homofiel opkomt. Men heeft daarin de algemene opinie mee. De nood spreekt aan.

We mogen van die nood niets afdoen. En ongetwijfeld is in het algemeen de bejegening van de homofiel en het denigrerend spreken over hem beneden de maat van het waarachtig christendom. En zeker behoort opgeroepen te worden tot recht begrip voor deze mens in nood, tot recht begrip voor zijn anders zijn met al de konsekwenties, die dat met zich meebrengt, vooral de onvoorstelbaar grote eenzaamheid, waaraan geleden wordt.

Dat er zo weinig begrip xoor hem en zijn nood is, moet wel daarin gezocht worden, dat we zo weinig zelfkennis hebben en niet gebukt gaan onder de last van onze eigen verdorvenheid. We weten niet van het ontdekken en aantreffen van de zaden van alle zonden in ons eigen hart en bestaan. Daarom menen wij, heterofielen, wezensvreemd te zijn aan de homofiel, terwijl dat in werkelijkheid niet zo is. Daarom kan alleen echte zelfkennis ons nopen ons met elkaar op één hoop te werpen. En als we dan mogen weten allemaal dezelde genade nodig te hebben, kunnen we alleen zo elkaar van dienst zijn, opdat er

bevrijding zij uit de nood van het eigen bestaan. Waarbij dan geweten wordt, dat de nood voor de één — in het konkrete — weer anders ligt dan voor de ander.

Tot deze waarachtige christelijke houding moet altijd weer opgeroepen worden. Dat moet worden vooropgesteld. •— Maar daarom gaat het hier niet. In het rapport is het uitgangspunt verkeerd. Men begint met de mens, met zijn nood, en laat zich daarin — mogelijk gedeeltelijk onbewust < — leiden door de geest van de tijd.

We hebben echter te beginnen met het paradijs, waar God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie het was zeer goed." — En daartoe behoorde de schepping van de mens. „Man en vrouw schiep Hij ze." Ook dat was goed: de eenheid en de gemeenschap van man en vrouw, het hoog-heilige en heerlijke huwelijk.

Wat er aan geschondenheid, onvolmaaktheid en gebrokenheid in het mensenleven thans is, is er door de zonde. Dat geldt zowel het huwelijksleven als het ongehuwd zijn, en ook de homofilie.

Nu is het onmogelijk dat er genezing komt door de zonde te negeren of te vergoelijken, of ook ze af te zwakken. Dan gaat ze vooreten als de kanker. De samenleving laat straks de verschrikkelijke gezwellen zien, waaraan ze kapot gaat.

Nood wordt waarlijk alleen maar gelenigd, als de zonde en haar gevolgen afgewezen en veroordeeld worden, d.w.z. vernietigd. En dat geschiedt alleen door het bloed en de Geest van Christus. Daarom is het onverkorte en krachtige Evangelie der genade Gods het enige geneesmiddel, ook voor de homofiel.

De wet worde haar eer gelaten, opdat het Evangelie kan worden het bad der verzoening en de kracht der oprichting.

Want het Evangelie doodt de zonde, naar haar schuld en haar kracht.

Daarvan had de kerk dienen te getuigen. opdat het kruis van Christus niet te schande zou zijn gemaakt.

Tenslotte kan nog gezegd worden, dat iemand, die een bepaald gebrek heeft, zal moeten leren er mee te leven. Dat geldt voor een blinde, een dove, een hartpatiënt, ook een homofiel. Maar dit „leven" in de diepste en rijkste zin van het woord wordt alleen ons deel, waar ons kruis verbonden wordt en verslonden wordt aan en in Hèt Kruis, n.1. van Christus.

Bij dit alles werden we gebracht door betrachting van Elkana's geschiedenis in

1 Samuël 1.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 september 1972

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Door de tijdgeest bevangen (2)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 september 1972

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's