Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ONDER DE STREEP

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ONDER DE STREEP

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verhouding hervormd en rooms in vroeger tijd

De kroniekschrijver is mét vakantie. Daarom schrijven wij nog maar eens een en ander in deze rubriek uit de zogenaamde „kleine kerkgeschiedenis". We snuffelen graag in oude archieven en we zoeken daarbij vooral ook naar die dingen in bepaalde gemeenten die een weerspiegeling zijn van hetgeen er in grote lijnen van de kerkgeschiedenis plaats vond. Nu was het over het algemeen voor de brabantse hervormde gemeenten niet gemakkelijk om in dit overwegend roomse land zijn plaats te bewaren. Wel was de hervormde of gereformeerde kerk — men noemde in die tijd de belijders van de hervormde beginselen over het algemeen gereformeerd omdat er toen nog geen onderscheid gemaakt hoefde te worden tussen de hervormde en de gereformeerde kerk — een bevoorrechte kerk en voor de tijd van de franse revolutie mochten de roomsen eigenlijk hun godsdienst niet uitoefenen, maar het aantal leden van de hervormde gemeenten was over het algemeen zeer klein in het zuiden van het land, waar immers de Spanjaarden het langst hun gezag hebben kunnen uitoefenen.

Zo was het ook in de hervormde gemeente van Loonopzand, hoewel daar één van de grootste gemeenten was rondom 1750, die wel negentig „ledematen" telde. Maar tegenover de roomsen was het maar een klein getal. Toch mochten alleen de hervormden deel uitmaken van de gemeenteraad — de leden werden schepenen genoemd. Tot de Franse overheersing waren de roomsen uitgesloten van het bekleden van overheidsambten. Alleen op die plaatsen waar niet genoeg Hervormden woonden, werd bij uitzondering toegestaan, dat ook roomsen tot schepenen werden benoemd. Nu had de heer A. Verheijen, de rentmeester van de heerlijkheid Loonopzand, tot de Raad van State het verzoek gericht, dat ook 3 roomsen tot schepenen van Loonopzand benoemd mochten worden. Aan de kerkeraad wordt om advies gevraagd. In hun advies wijzen de broeders er op, dat de „gemeente van Venloon" de grootste is van de Meijerij van den Bosch en wel 90 „ledematen" telt en dat uit hun midden dus genoeg schepenen benoemd kunnen worden. Verder wijzen ze er op, dat dit verzoek van de rentmeester van Loonopzand niet nieuw is. Maar hij komt nu wel met nieuwe argumenten. In Loonopzand zouden maar enkele gereformeerden wonen, de meeste leden dier kerk wonen een uur of anderhalf gaans van de „parochie van Venloon". En voor spoedeisende zaken zou het dan ook nodig zijn, dat er enkele schepenen te Loonopzand woonden.

De kerkeraad-geeft nu toe dat de meeste leden ver van de kerk wonen. Daarom heeft de kerkeraad van ook al verzocht om een kerk of loods aan de Loonschedijk. Maar het is niet waar dat er geen lidmaten wonen in Loonopzand, die tot schepenen gekozen kunnen worden. De koster, tevens schoolmeester, woont er toch, „en een sekere Arnoldus Ophorst woont hier nu al tien maanden". En verder worden er nog enkele namen genoemd. Het waren er niet veel. De kerkeraad vraagt toch: „vervalt nu niet het ganse gebouw op dese sandtgrondt opgetrokke". Trouwens, zo schrijven ze verder, de secretaris heeft geen klachten. De schepenen verschijnen trouw op de vergaderingen. En de twee commissarissen, wethouders, zouden we nu zeggen, komen iedere woensdag naar Loonopzand. En zij behartigen de zaken goed. Daarom verzoekt de kerkeraad om ook in 't vervolg alleen gereformeerde schepenen te benoemen. Het verzoek van de heer wan Loonopzand werd daarna door de Raad van State afgewezen en de regering van Loonopzand bleef in handen der Hervormden.

U kunt hieruit merken hoe de verhouding tussen de roomsen en de gereformeerde belijders lagen. Nog duidelijker komt dit uit door een andere zaak. Er komt een nieuwe kwestie met de roomsen over twee wezen, die onder toezicht van de kerkeraad gesteld waren. Het waren kinderen van Jan Kievit. Nadat deze gestorven was, waren er voogden over deze kinderen aangesteld, die hen moesten grootbrengen in de gereformeerde godsdienst. Maar op de een of andere wijze hebben de roomsen invloed gekregen op deze jongens. Ze wilden zich niet aan hun voogden onderwerpen en ze gingen naar de roomse kerk. De kerkeraad schreef aan de Raad van State en deze verwijderde de jongens uit Loonopzand en 7 februari 1756 werd de roomse kerk in deze gemeente gesloten. Eigenlijk was de uitoefening van de roomse godsdienst bij plakkaat verboden, maar men-het het in de meeste gemeenten oogluikend toe. Hier mocht nu echter in de roomse kerk geen dienst meer gehouden worden. Enkele maanden later komen de jongens van Jan Kievit weer naar Loon terug, maar ze gaan niet naar hun voogden, doch ze trekken bij roomse mensen in. Niettemin kreeg de roomse kerk 19 juni weer vergunning om de deuren te openen.

De kerkeraad kwam 1 augustus bijeen om „dese smertelijcke saeck" te bespreken. Besloten wordt om weer te schrijven naar de Raad van State en deze gelastte nu de schout om de kinderen van onder de roomsen uit te halen en onder toezicht van de voogden te stellen. De schout moet aan de Raad van State verslag doen. Deze krasse maatregelen hebben geholpen. De roomsen moeten de kinderen afgeven en de voogden moeten door de kinderen gehoorzaamd worden, zodat ze in de gereformeerde godsdienst konden worden grootgebracht. Het is eigenlijk maar een kleine kwestie, maar ze is tekenend voor de verhoudingen van toen.

Doopkwestie

Het kon niet uitblijven dat er in zo'n gemeente met zoveel roomsen allerlei kwesties over dopen en dergelijke zouden ontstaan. Twee voorvallen willen we u vertellen:

Vroeger lag er in Loonopzand een klein garnizoen onder de bevelen van de heer der gemeente. Toentertijd diende daar een zekere Jan Daame, die kennis maakt met Willemijna Swart. Het gevolg was, dat zij moesten gaan trouwen. De soldaat was echter rooms, het meisje gereformeerd. Jan Daame beloofde echter aan de predikant dat hij ook gereformeerd zou worden en dat hij zijn kinderen in de gereformeerde godsdienst zou grootbrengen. Toen heeft de predikant nog gezegd „dat hij niet alleen voor mij, maar ook voor Godt, welke hier tegenwoordig was, die dit sag en hoorde, betuigde". Maar hij zei, dat niemand hem van dit voornemen zou afbrengen. Daarop is hij door de predikant op de gezette tijd getrouwd met Willemijna Swart.

Hoort nu echter wat maandag 19 oktober 1753 voorviel ten huize van Jan Daame. De dominee zal wel het een en ander hebben gehoord. Daarom nam hij een ouderling mee om samen eens een bezoek te brengen bij deze soldaat. De dominé vertelde zijn kerkeraad van zijn bezoek op de volgende wijze: „Ik vraegde op 't hoore van een schreeuwent kindt, hoe, is hier al een kindt? Hij antwoordde: Ja, Waarop ik vroeg: Wanneer is dat gekoome? Hij antwoordde: Vrijdag. Vraegde ik: is 't al gedoopt? Hij antwoordde: Ja. Wanneer? Saterdag. Bij wien? Bij de pastoor. Is dit, sijde ik, volgens uw belofte? " Ds. van der Houwen herinnerde hem toen aan zijn belofte, dat hij zijn kinderen gereformeerd zou grootbrengen. Hij zei o.a. dat als zijn vrouw nu „een duisend of drie beseten zou hebben" hij dit wel gedaan zou hebben. Waarop dominé hem antwoordde, dat hij tevoren geweten had, dat zijn vrouw niet zoveel geld bezat. Een aanklacht werd ingediend tegen de pastoor en tegen Jan Daame, omdat volgens de wetten des lands de pastoor het kind niet had mogen dopen en Jan Daame niet had mogen laten dopen. De boeken vertellen niet meer noe dit afgelopen is. De onderlinge verhoudingen verbeterden echter niet door dergeüjke voorvallen.

In 1787 zijn er moeilijkheden met een zekere Margaretha van Dongen. Ze past slecht op, gaat om met een roomse soldaat en de gevolgen blijven niet uit. Ze wordt onder censuur gezet en door de kerkeraad vermaand om zich te bekeren van haar boze wegen. Maar ze verhardt zich tegen alle vermaningen en waarschuwingen in. En tenslotte wordt ze zelfs rooms. Nu worden we echter getroffen door de liefde, die ds. van Roijen betoonde tegenover het verlorene. Verschillende malen gaat hij haar nog opzoeken. Ze is bij roomse mensen in gaan wonen, maar zelfs daar gaat hij haar nog vermanen. Hij wijst haar op de enige offerande die Christus aan het kruis volbracht heeft als het enige fundament onzer zaligheid, dat ze nu verlaten heeft om tot de zogenaamde heiligen en de engelen te bidden en de beelden ere aan te doen. Maar, zo lezen we, ze werd „bij dese vermaning kwaadaardig, seggende, al stond de galg voor de deur, soo sal, nog wil ik niet veranderen". En daarna het ze de predikant zitten door naar haar werk te gaan.

Maar nog gaf ds. van Roijen het niet op. Want in een vergadering met de kerkvisitatoren deelt hij mee, dat hij nog pas bij haar is geweest, waarbij hij haar gewezen heeft op de „afgoderij van de paepsche mis". Maar toen werd ze zo boos en kwaadaardig, „dat se begon onordentelijke woorden te spreken sonder eenig ontsag of eerbiedt voor den predikant". En de roomse mensen, waarbij zij inwoonde, zeiden hem, dat ze in hun huis geen kwaad woord meer wilden horen over de roomse godsdienst. De kerkvisitatoren zeiden toen dat men genoemde Margaretha van Dongen uit het lidmatenboek moest schrappen en verder geen paarlen voor de zwijnen moest werpen. Aldus werd besloten. En zo is het ook. Want men moet zeker het uiterste beproeven om iemand van de dwaling zijns wegs terug te brengen, maar wanneer men dan niet horen wil, ligt de verantwoordelijkheid hiervoor niet bij de kerkeraad, maar men zal door eigen schuld verloren gaan. En waar men stuit op een volkomen verhard hart, heeft het vermanen geen zin meer.

Verandering

De Franse tijd brengt volkomen verandering in de onderlinge verhoudingen. Het jaar 1795 is een zwart jaar in de geschiedenis van ons volk. De Prins van Oranje vertrok naar Engeland. De Fransen werden hier als bevrijders ingehaald, hoewel spoedig zou bÜjken, dat het overheersers waren. De leuze: vrijheid, gelijkheid en broederschap werd aangeheven.

Dit alles had grote gevolgen ten aanzien van de onderlinge verhouding der verschillende kerken. Tot nu toe was de roomse kerk alleen maar geduld, terwijl de Hervormde Kerk de z.g. heersende kerk was. We hebben hierboven al gezien hoe men alleen een staatsambt mocht bekleden, wanneer men lid was van die kerk. Ja, een roomse mocht zelfs geen lid zijn van de gemeenteraad.

Opeens kwam hier nu echter verandering in. Alle kerken werden gelijkgesteld en alle burgers hadden dezelfde rechten. Dat gaf vooral in het zuiden van ons land, waar de roomse bevolking schier overal in de meerderheid was, grote moeilijkheden. En die moeilijkheden zijn ook Loonopzand niet gespaard gebleven. Het bleef eerst nogal tamelijk rustig. De roomsen moesten nog wennen aan de nieuwe verhoudingen. Maar het begint in januari 17%. Ds. van Roijen vertelt er het volgende van: „Op 13 januari, tegen de avond komen veel burgers, wonende aan de Kerkstraat, naar de

pastorie om hem te vertellen, dat er zondag a.s. geluid zal worden, wanneer de mis en het lof in de roomse kerk zal beginnen, 's morgens om 7 en 10 uur en 's middags om 2 uur. Dat moest geschieden met de klok van de Hervormde Kerk, die het eigendom van de gemeente was".

Ds. van Roijen vraagt om daarmee nog niet te beginnen, maar eerst toestemming te vragen aan de drost. En dan vertellen ze, dat de pastoor het goed vindt, dat ze luiden en dat ze allang genoeg gewacht hebben. Overal in de omtrek wordt al geluid voor de roomse kerkdiensten en hier nog niet. Dan waarschuwt de predikant hen, dat ze godsdienstoefeningen der Hervormden niet mogen storen door met de zware klok te luiden, wanneer er kerk is en bovendien zouden de mensen in de war komen wanneer de klok op andere tijden geluid werd.

De roomsen storen zich echter aan niets. Ze gaan de klok luiden op hun tijden. En daar toen slechts enkele mensen een uurwerk in huis hadden en men nog veel meer dan tegenwoordig aangewezen was op het luiden van de klok, moest men noodgedwongen de Hervormde kerkdiensten ook om 10 uur en 2 uur laten "beginnen.

Na een bespreking met de pastoor en de drost echter wordt toegezegd, dat men in het vervolg weer gewoon om half tien en half twee kan beginnen, daar de roomsen met het kleinste klokje zullen luiden, zodat de kerkgangers er geen last van zullen hebben. En na Pasen kan de kerk dan weer zoals gewoonlijk, om 9 uur beginnen. Maar men houdt zich aan deze afspraak niet. De pastoor verschuilt zich achter „het hoofd der klokkenluiders" die niet anders dan met de grote klok wil luiden. Dit was natuurlijk een verzinsel. De kerkeraad besluit dan ook een klacht in te dienen bij de regering wegens verstoring van de godsdienstoefeningen door de roomsen, daar men door de klank van de zware klok de dominé niet kon verstaan en de gedachten werden afgeleid. Hoe het afgelopen is, vermelden de archiefstukken niet. Zo bracht de Franse tijd voor de Hervormde Kerk in 't algemeen en voor Loonopzand in 't bijzonder veel zorgen. De kerk was in diep verval gekomen. Slechts hier en daar kon men nog een opgewekt geestelijk leven aantreffen. Daarom heeft ons volk ook geen weerstand kunnen bieden aan de Franse revolutie. Over 't algemeen werd men meegevoerd door de geest des tijds. Ook in Loonopzand was het verzet tegen de Fransen en tegen de revolutiegeest niet groot. Men leefde zo weinig uit de beginselen van Gods Woord. En alleen dan, wanneer we de Heere in 't oog hebben, wijken we nooit, ook al moet het ons het leven kosten.

Ook ds. van Roijen en zijn kerkeraad leefden in deze tijd niet naar de regel, dat men Gode meer gehoorzaam moet zijn dan de mensen. We lezen in de notulen iets waar we ons over schamen: „De wijle het oefenen van godsdienstige plechtigheden buijten de muren van kerken en bedehuijsen verboden is, so maakten de predikant swarigheid met een ouderling om huijsbesoeking te doen." Ds. van Roijen zal op de classis vernemen hoe de andere predikanten hierover denken. En de kerkeraad keurt dit alles zonder protest goed. Neen, moedig is ds. van Roijen niet geweest tegenover de bezetter. Voorzover we kunnen nagaan is er vier Jaar lang geen huisbezoek gedaan. In 1801 is men er echter weer mee begonnen.

Het zijn maar betrekkeüjk kleine dingen, waarvan we hier verhaald hebben. Maar ze geven wel een beeld van een bepaalde tijd. We kunnen er ook uit leren dat er juist als het er op aankomt velen zijn die niet getrouw zijn aan hun roeping.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 augustus 1974

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

ONDER DE STREEP

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 augustus 1974

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's