Schemermensen in de nacht
En Nicodémus kwam ook (die des nachts tot Jezus eerst gekomen was). Johannes 19:39a
Nog eenmaal zien we in de Bijbel Nicodémus terug. In Johannes 19 vers 38 tot en met 42 lezen we over de begrafenis van de Heere Jezus. Als Jezus aan het kruis gestorven is, schrijft Johannes over Jozef van Arimathéa, een lid van de Joodse Raad. Toch is hij ook een volgeling van Jezus van Nazareth, hoewel, in het geheim, ‘bedekt om de vreze der Joden’ (Joh. 19:38b).
Jozef krijgt van Pilatus de toestemming om het lichaam van de middelste kruiseling te mogen begraven. Bij het kruis krijgt hij opeens hulp, gezelschap, van Nicodémus. Ze zijn ambtsbroeders, collega’s van het Sanhedrin. Ze kennen elkaar, maar niet goed genoeg om te weten wat er in het hart van de ander leeft. Van elkaar weten ze niet dat ze beiden de onberouwelijke keus hadden gemaakt, dat ze allebei in de Rabbi uit Galiléa de Christus der Schriften hebben gezien. Met z’n tweeën gaan ze het lichaam van Jezus begraven. Deze geheime volgelingen van de Meester, deze ‘schemermensen’, zoals ze wel zijn genoemd, zetten hun licht niet langer onder de korenmaat, maar gaan het helder laten schijnen.
‘Als de nacht komt, verschijnen de sterren. En zo hebben in de nacht van Christus’ dood twee schitterende sterren een heerlijke glans verspreid. Sommige bloemen bloeien slechts in de nacht; zulk een bloesem nu was de moed van Jozef en van Nicodémus’ (Spurgeon).
Beide kameraden hebben een mengsel van mirre en aloë (dure zalven en specerijen) bij zich, en ook een nieuw lijnwaad als grafkleed. Samen gaan ze als begrafenisdienaars hun Meester eervol ter aarde bestellen, want Hij is al hun liefde waardig geworden. Zo wordt de profetie vervuld, want dit is alles testamentair bepaald. Maar daar begrijpen Jozef en Nicodémus nog niets van.
Bij de middelste kruispaal op Golgotha beklimmen ze de ladder, wrikken voorzichtig de spijkers uit Zijn handen en voeten los en nemen behoedzaam het dode lichaam van de Leeuw uit Juda’s stam af van het kruis. Dan voorzien ze het lichaam van specerijen, wikkelen het in linnen doeken, Zijn doodshemd. Toen Hij geboren werd, werd Hij in doeken gewonden door twee mensen die Hem liefhadden. Nu Hij begraven zal worden, is het niet anders.
Dan nemen ze Hem in hun armen en dragen ze hun enige troost in leven en in sterven weg van het kruis. Zo schuifelt de stille rouwstoet in staatsie de vloekberg af. En onderweg zien ze niemand dan Jezus alleen.
In de tuin van Jozef van Arimathéa bewijzen Jozef en Nicodémus hun Meester eerbiedig de laatste eer. In Jozefs hof gaan ze met Jezus de dood in.
Er is niet veel belangstelling. Slechts een paar verslagen vrouwen kijken vanaf een afstand toe. Hier passen ook geen rituelen, geen formaliteiten en geen toespraken. Niemand die het woord wenst te nemen, zelfs Petrus niet. Een stille begrafenis past het beste bij Hem, Wiens Koninkrijk niet komt met uiterlijk gewaad.
In stilte leggen Jozef en Nicodémus het ontzielde lichaam van hun Zielenvriend neer in de grafkamer, in het stof des doods. Lager kunnen ze Hem niet leggen. Ze zaaien de Fontein des levens als een tarwekorrel in de aarde. Zo zetten ze een dode Jezus bij in het voltooide verleden.
Als alles gedaan is, rollen ze de zware steen voor de deur van het graf.
Dan gaan ze weg, de sabbat tegemoet en de morgen der verrijzenis.
slot
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 24 april 2025
De Saambinder | 24 Pagina's