De heilige oorlog (45)
Gewillige slavernij
Prins Immanuël slaat het beleg om de stad Mensziel. Hij geeft de stad eerst de kans zich vrijwillig over te geven, maar de reactie van Mensziel is teleurstellend.
De start van het beleg
Het leger van Immanuël stelt zich op enige afstand van de stad op, totdat de vier kapiteins de situatie in ogenschouw hebben genomen. Als deze afdelingen verder marcheren, worden ze met groot gejuich ontvangen door de daar al aanwezige soldaten. Diábolus schrikt vreselijk.
Het leger stelt zich nu niet alleen op tegen de poorten van Mensziel, maar omsingelt de stad aan alle zijden. Waar de burgers van de stad ook kijken, ze zien overal de macht en de kracht van de belegeraars. Er worden wallen opgeworpen waarop de belegeringswerktuigen worden geplaatst. Links en rechts bevinden zich de bergen Genadig en Rechtvaardig met ieder vier stenen slingers. De overige slingers worden handig verdeeld over kleinere heuvels, zoals Zuivere Waarheid en Geen-zonde. Van de stormrammen werden de vijf zwaarste, die bedoeld zijn om de Oorpoort open te breken, opgesteld op de berg Opmerken.
Als de inwoners van Mensziel dit alles zien, met daarbij de schitterende wapenuitrustingen en de wapperende vaandels, worden hun gedachten helemaal door elkaar geschud. Ze verliezen hun vroegere moed en vragen zich af wat hen boven het hoofd hangt.
Zorgeloos
Prins Immanuël laat de eerste twee dagen de witte vlag met daarin het teken van de drie gouden duiven uitsteken tussen de gouden stenenslingers op de berg Genadig. Daarmee laat Hij Mensziel zien dat Hij genadig wil zijn als zij zich overgeven én dat men zich des te minder kan verontschuldigen als Hij hen moet vernietigen voor het geval dat ze zich opstandig blijven gedragen. Mensziel doet echter net alsof deze genadige uitnodiging niet wordt gedaan.
Dan beveelt de Prins de rode vlag enige dagen te laten wapperen op de berg Rechtvaardig. Maar ook van deze vlag, met de brandende oven als teken, trekken de burgers zich niets aan.
Vervolgens krijgen de dienaren van de Prins het bevel de zwarte vlag van verwoesting te tonen. Ook als deze vlag met het wapenschild van drie felle bliksemschichten te zien is, blijft men in de stad voortleven alsof er niets aan de hand is.
Medelijden
Als de Prins merkt dat genade, gerechtigheid en bekendmaking van het oordeel het hart van de burgers niet kunnen bereiken, wordt Hij door diep medelijden bewogen. Hij zegt dat dit vreemde gedrag eerder het gevolg is van onwetendheid met oorlogsgebruiken. Hij gaat er niet van uit dat ze Hem verachten of dat ze geen zorg hebben voor hun eigen welzijn. In ieder geval beseffen ze niet de ernst van de strijd die wordt gevoerd tegen Diábolus.
Daarom laat de Prins duidelijk maken wat Hij bedoelt met al die vlaggen. Hij wil weten of ze kiezen voor genade en barmhartigheid, of voor het oordeel en de uitvoering daarvan.
Het antwoord van Mensziel
De poorten worden echter in grote haast versterkt met extra grendels, bouten en staven. De bewaking wordt verdubbeld en verscherpt. Diábolus doet er alles aan om de burgers tot verdediging aan te moedigen. Die reageren in hoofdzaak als volgt op de boodschap van de dienaren van de Prins: ’Grote Heerser, U stelt ons voor de keus om Uw genade te accepteren of gestraft te worden door Uw gerechtigheid. Wij kunnen U echter geen positief antwoord geven omdat wij gebonden zijn aan de wetten en koninklijke macht van onze koning. Zonder zijn toestemming mogen wij geen vrede sluiten of oorlog voeren. Maar wel zullen wij onze koning verzoeken naar de muur te komen en U te antwoorden zoals het hem past en ten goede voor ons is.’
Het smart Prins Immanuël in Zijn hart als Hij merkt hoe gewillig ze zich hebben overgegeven aan de boeien van Diábolus, zoals het Hem altijd verdriet doet als iemand tevreden is met de slavernij van de reus.
Christus’ bewogenheid en ’s mensen zorgeloosheid
Bunyan laat zien hoe stevig de boeien van satan zijn waarmee deze de mens aan zich verbonden heeft. Oproepen tot wederkeer, waarbij gewezen wordt op Gods genade enerzijds en Zijn rechtvaardigheid anderzijds, worden veracht. Hoewel de Heere dat weet, laat Hij Zijn genade en rechtvaardigheid toch verkondigen, zodat de mens nimmer te verontschuldigen is als hij het aanbod om terug te keren in de wind slaat en zorgeloos doorleeft.
Genade en rechtvaardigheid voorgesteld …
Op vele wijzen betoont God Zijn genade. Aan Zijn kinderen betoont Hij Zijn bijzondere genade, maar Hij betoont ook Zijn algemene genade aan onbekeerden, opdat Hij erkend zal worden als de Gever van alle goed. Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Matth. 5:45). Hij wijst ook op Zijn gerechtigheid en Zijn oordelen, opdat de mens Hem te voet zal vallen. Vraagt naar den HEERE en Zijn sterkte, zoekt Zijn aangezicht geduriglijk. Gedenkt Zijn wonderen die Hij gedaan heeft, Zijn wondertekenen en de oordelen Zijns monds (Ps. 105:4 en 5). En wie onder Gods Woord leeft is al helemaal niet te verontschuldigen. De profeet moet schrijven: Wordt den goddeloze genade bewezen, hij leert evenwel geen gerechtigheid, hij drijft onrecht in een gans richtig land 1 , en hij ziet de hoogheid des HEEREN niet aan (Jes. 26:10). Nadat Paulus erop gewezen heeft dat we het recht Gods kunnen weten (zie Rom. 1:32a), vervolgt hij in het volgende hoofdstuk: Daarom zijt gij niet te verontschuldigen, o mens, wie gij zijt (Rom. 2:1a). De witte vlag van vrede, de rode en zwarte vlag van Gods brandende en felle toorn verschrikken de ziel echter niet als de Heere er niet in meekomt.
… en met zorgeloosheid beantwoord …
Al de mest die om de levensboom wordt gelegd, lijkt niets uit te werken. Met alles wat de mens in zich heeft, zegt hij: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust (Job 21:14). Rechtvaardig kan de Heere zeggen, en dat niet alleen over Juda en alle inwoners van Jeruzalem: Zie, Ik zal over Juda en over alle inwoners van Jeruzalem brengen al het kwaad dat Ik tegen hen gesproken heb; omdat Ik tot hen gesproken heb, maar zij niet gehoord hebben, en Ik tot hen geroepen heb, maar zij niet hebben geantwoord (Jer. 35:17). Wie moet niet huiveren bij zo’n onbezorgdheid van een mens, levend als op de rand van de hel?
… tot smart van Gods Zoon
Toch trekt de Heere Zijn hand niet af van de ziel. De woorden die Jeremia sprak, kunnen ook gezegd worden als komende van de lippen van Gods Zoon: Ik heb toch niet aangedrongen, meer dan een herder achter U betaamde; ook heb ik den dodelijken dag niet begeerd, Gij weet het; wat uit mijn lippen is gegaan, is voor Uw aangezicht geweest (Jer. 17:16). Bewogen heeft Hij gesproken: Hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugelen, en gijlieden hebt niet gewild (Matth. 23:37). Wie moet zichzelf niet beschuldigen dat we Hem zo’n smart aandoen?
Noot
1. Kantt. 7: dat is, in het land waar Gods Woord geleerd wordt, hetwelk den rechten weg der zaligheid aanwijst. De zin is: Ofschoon zij in de uiterlijke gemeenschap der kerk zijn, zo leiden zij evenwel een boos leven.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 maart 2020
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 maart 2020
De Wachter Sions | 12 Pagina's