Op weg naar Kanaän
22. Bíleam op weg naar Balak
Toen de boden of gezanten van Balak vroegen of Bíleam met hen wilde gaan om het volk van Israël te vloeken, antwoordde hij: ‘Blijf deze nacht bij mij, want dan zal ik aan de Heere vragen wat ik doen moet.’ De Heere kwam die nacht tot hem en vroeg hem wat die mannen uit Moab kwamen doen. Daarop antwoord-de Bíleam dat zij hem verzochten mee te gaan naar koning Balak om Israël te vloeken. Toen antwoordde de Heere: Gij zult met hen niet trekken en dat volk niet vloeken, want het is gezegend (Num. 22:12). Het was een grote tegenvaller voor Bíleam, maar ondanks dat zei hij tegen de boden: ‘Ga terug naar uw land, want de HEERE weigert mij toe te laten met ulieden te gaan’ (vers 13).
Het was eveneens een grote teleurstelling voor Balak toen hij zijn boden zonder Bíleam begroette, maar de koning liet de moed niet zakken. Opnieuw zond hij boden uit die voornamer waren dan de eersten en mogelijk meer geschenken bij zich hadden om Bíleam over te halen alsnog tot hem te komen. Bij de valse profeet aangekomen, vroegen zij uit naam van koning Balak: ‘Ga toch met ons mee om dat volk Israël te vloeken. De koning heeft gezegd dat hij u zeer hoog vereren zal en vraagt u: Zo kom toch, vervloek mij dit volk’ (vers 17). Hierop antwoordde Bíleam: ‘Al gaf Balak mij zijn huis vol zilver en goud, zo mag ik toch het bevel van de Heere niet overtreden. Hij heeft mij verboden om met jullie mee te gaan. Blijf vannacht hier en dan zal ik opnieuw aan de Heere vragen wat Zijn wil is.’ Het ware mooie woorden van Bíleam, maar in zijn hart hunkerde hij om mee te gaan en het volk van Israël te vloeken en tevens een behoorlijke beloning te ontvangen.
Die nacht sprak de Heere opnieuw tot hem en zei: ‘Sta op, ga met hen; en nochtans zult gij doen, hetwelk Ik tot u spreken zal’ (vers 20). Maar de Heere had het hem toch verboden om mee te gaan en mocht het nu ineens wel?
Inderdaad had de Heere hem dat verboden en het bleef in Gods ogen verkeerd dat hij meeging, want we lezen iets verderop: Toen stond Bíleam des morgens vroeg op en zadelde zijn ezelin, en hij trok heen met de vorsten (de gezanten) van Moab. Doch Gods toorn werd ontstoken omdat hij heentoog (vers 21 en 22a).
Omdat Bíleam het volk van Israël wilde vloeken en verzot was op de hoge verering door Balak, wilde hij met alle geweld meegaan. Ondanks het verbod van de Heere! En de Heere, Die zijn hart kende, gaf hem over aan zijn vuile begeerte en gaf hem daarom in Zijn ongunst de toestemming om mee te gaan. Als een zeurend kind heeft hij de Heere de toestemming afgedwongen.
Blij en opgewekt dat hij zijn zin gekregen had, aanvaardde Bíleam met de gezanten de reis naar koning Balak. Maar wat gebeurde er onderweg? Drie keer werd hij tegengehouden door een engel des HEEREN. De engel verscheen hem de eerste keer met een uitgetrokken zwaard op een weg, zodat de ezelin waarop Bíleam reed door een berm moest uitwijken. Bíleam zag niets van het gevaar dat hem dreigde en sloeg de ezel omdat het beest van de weg afweek.
De tweede keer stond de engel in een pad van de wijngaarden tussen twee muren en de ezel ontweek de engel door dicht langs een van de muren aan te houden, zodat hij Bíleam bezeerde. Daarom kreeg de ezel er voor de tweede keer flink van langs. De derde maal stond de engel in zo’n nauwe plaats dat de ezel niet verder durfde en zich op de grond neerlegde. Toen ranselde Bíleam het onwillige dier flink met zijn stok af.
Op dat moment opende de Heere de mond van het dier en het vroeg aan Bíleam: ‘Waarom hebt u mij nu driemaal geslagen? Waaraan heb ik dat verdiend?’ Boos antwoordde Bíleam: ‘Ik wilde wel dat ik een zwaard in mijn hand gehad had om je te doden!”
Hierop opende de Heere Bíleam de ogen en zag hij de engel met een uitgetrokken zwaard staan en besefte dat hij aan een groot gevaar was ontsnapt. Daarop maakte de Heere hem opnieuw duidelijk dat hij er verkeerd aan had gedaan om naar koning Balak af te reizen. Daarom wilde Bíleam alsnog terugkeren. Maar de engel sprak: ‘U bent nu op weg naar Balak en daarom moet u uw weg vervolgen. Alleen dat woord dat ik tot u spreken zal, dat zult gij spreken.’ Alzo toog Bíleam met de vorsten (de gezanten) van Balak (vers 35).
Toen koning Balak hoorde dat Bíleam eraan kwam, verwelkomde hij hem aan de grens van zijn land en sprak: ‘Waarom bent u niet eerder gekomen? U weet toch dat ik u zeer vereren zal?’ Hierop antwoordde Bíleam: ‘Ik kan alleen maar spreken wat de Heere mij gebieden zal.’
Toen nam Balak de valse profeet mee naar huis en richtte een grote offermaaltijd aan. Daarna bestegen ze een berg vanwaar zij het leger van Israël konden zien. Op verzoek van Bíleam werden er zeven altaren gebouwd. Hij hoopte alsnog het volk van Israël te kunnen vloeken. Daarna liet hij Balak bij het brandoffer achter en klom alleen de berg op om door een onbekende toverij Gods wil aan de weet te komen.
Toch had de Heere hem al duidelijk Zijn wil bekendgemaakt door hem: 1. aanvankelijk te verbieden met de gezanten naar Balak mee te gaan, en 2. door een engel die hem driemaal de weg versperd had. Ondanks dat alles was het Bíleams bedoeling het volk van Israël te vloeken (zie kanttek. 22 op Num. 22:19).
Hij zal mijn haters we - ren,
Hen straks terug doen keren,
Beschaamd, en vol van schrik;
Zijn grimmigheid, aan ’t blaken,
Zal hen te schande maken,
Zelfs in een ogenblik
(Ps. 6:10).
(Volgende keer D.V. 23. Bíleams zegen en listige raad)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 30 november 2023
De Wachter Sions | 12 Pagina's