Samenspraak over de brief van Paulus (54a)
Nademaal Hij een enig God is, Die de besnijdenis rechtvaardigen zal uit het geloof, en de voorhuid door het geloof. Doen wij dan de wet teniet door het geloof? Dat zij verre; maar wij bevestigen de wet. Romeinen 3: 30 en 31
HOPENDE: Alle mensen zijn Gods schepselen. De heidenen zijn dat zowel als de Joden. Alle mensen zijn in Adam van God afgevallen. Wat dat betreft behoeft een Jood zich ook niet boven een heiden te verheffen. Dat toont de apostel in deze zendbrief aan de Romeinen ook wel heel duidelijk aan. Wel had de Heere de Joden van de heidenen onderscheiden, daar Hij de Joden deed leven onder de openbaring van het verbond der genade. De heidenen moesten Zijn getuigenissen en Zijn verbondsgeheimen missen. Maar God was toch zowel der heidenen God als der Joden God. Het was naar Zijn vrijmacht, dat de Heere in de tijd van het Oude Testament de heidenen voorbijging wat het beschijnen met het licht des Evangelies betrof, terwijl Hij de Joden in dat grote voorrecht deed delen van door dat licht bestraald te worden.
Wat de apostel nu bedoelt vinden we duidelijk toegelicht in onze Dordtse Leerregels (3-4, par. 7), als we daar zo lezen: ‘Deze verborgenheid van Zijn wil heeft God in het Oude Testament aan weinigen ontdekt, doch in het Nieuwe Testament (het onderscheid der volkeren nu weggenomen zijnde) heeft hij haar aan meer mensen geopenbaard. Van welke onderscheiden uitdeling de oorzaak niet moet gesteld worden in de waardigheid van het ene volk boven het andere, of in het beter gebruik van het licht der natuur, maar in het gans vrije welbehagen en de onverdiende liefde Gods; waarom ook diegenen wien buiten, ja, tegen alle verdiensten zo groot een genade geschiedt, haar met een nederig en dankbaar hart moeten erkennen, maar in de anderen, wien deze genade niet geschiedt, moeten zij met de apostel de gestrengheid en rechtvaardigheid van Gods oordelen aanbidden en die geenszins curieuselijk onderzoeken’.
De Jood had dus niet de minste reden om zich boven de heidenen te verheffen, omdat hij het teken van Gods verbond in de besnijdenis had verkregen ter onderscheiding van de heidenen die niet besneden waren. God rechtvaardigde de Jood niet omdat hij besneden was. In het volgende hoofdstuk zal de apostel daar nader op ingaan, met te wijzen op het voorbeeld van Abraham.
UITZIENDE: Men zou kunnen denken dat de apostel hier een onderscheid maakt wat de wijze van de rechtvaardigmaking betreft, als hij spreekt over de rechtvaardigmaking van de Jood uit het geloof en van de heiden door het geloof. Het lijkt me echter dat de bedoeling van de apostel hier heel duidelijk is. De Joden konden gelovig genoemd worden omdat God onder hen Zijn volk had dat met het ware geloof mocht zijn begiftigd, terwijl de heidenen nog geheel tot het geloof gebracht moesten worden.
Op een zelfde wijze werden de heidenen echter gerechtvaardigd als de Joden. Jood en heiden beiden worden niet om, maar door en uit het geloof gerechtvaardigd. Alle roem op eigen werken is hier uitgesloten. God is een enig God. Hij is ons aller Schepper en wij staan door onze diepe val allen even schuldig tegenover diezelfde God.
Nu had God wel aan de Joden Zijn wetten en inzettingen gegeven, maar dat wilde niet zeggen dat zij op een andere wijze gerechtvaardigd werden dan de heidenen. Door de werken der wet kan niemand gerechtvaardigd worden. De apostel heeft gezegd: Wij besluiten dan dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt, zonder de werken der wet. (wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 13 juni 2024
De Wachter Sions | 12 Pagina's