David, de man naar Gods hart
14. Koning Saul bij de waarzegster van Endor
De Filistijnen waren Israël weer binnengevallen en vergaderden zich te Sichem. Meteen verzamelde koning Saul zijn troepen op het gebergte van Gilbóa. Toen hij het leger van de Filistijnen zag, overviel hem grote vrees. Door middel van de Urim en Thummim liet hij aan de Heere vragen of hij de Filistijnen zou mogen verslaan. Maar de Heere antwoordde hem niet, noch door dromen, noch door de Urim, noch door de profeten (1 Sam. 28:6).
Een boze geest had hem bezield en daarom was Gods goede geest van hem geweken en kreeg hij geen antwoord van de Heere meer. Het was met hem zoals het met veel mensen gaat. Zij bekommeren zich niet om de Heere en Zijn dienst, maar als ze onverwachts in moeilijkheden geraken, vragen ze of de Heere hen helpen wil. In de oorlog werden de kerken vaak trouw bezocht, maar toen het vrede werd, nam het aantal kerkgangers weer drastisch af.
Toen Saul in nood verkeerde, had hij de Heere nodig, maar kreeg toen geen antwoord meer. Daarom wendde hij zich in zijn grote nood tot een vrouw die een waarzeggende geest had en door middel van duivelse krachten de toekomst zou kunnen voorspellen. Het gebruikmaken van dergelijke waarzeggers of waarzegsters was door de Heere streng verboden. We lezen in Deut. 18:10-13: Onder u zal niet gevonden worden (…) die met waarzeggerijen omgaat, (…) want al wie zulks doet, is de HEERE een gruwel; en om dezer gruwelen wil verdrijft hen de HEERE uw God voor uw aangezicht uit de bezitting. Oprecht zult gij zijn met de HEERE uw God.
In gehoorzaamheid aan dat gebod had koning Saul de waarzegsters en duivelskunstenaars uit Israël uitgeroeid (vers 9), maar nu hij in grote nood verkeerde, vroeg hij aan één van zijn knechten of er ergens in het land toch nog een waarzegster te vinden was. Spoedig vernam hij dat er in de plaats Endor zo’n vrouw woonde en nadat hij zich als gewone burger verkleed had, bezocht hij haar. Maar de vrouw aarzelde hem te woord te staan, want zij herinnerde haar bezoeker eraan hoe de koning destijds dergelijke waarzegsters en duivelskunstenaars had laten uitroeien. En daarom vreesde zij dat zij alsnog door Saul gedood zou worden als hij vernam dat zij nog in leven was. Maar Saul stelde haar gerust en zwoer haar zelfs met een eed dat haar geen kwaad overkomen zou. ‘Wie zal ik doen opkomen? Wie wilt u spreken?’ vroeg de vrouw. Daarop antwoordde Saul: ‘Doe mij Samuël opkomen, want ik wens hem te spreken.’ Toen de vrouw door haar duivelskunst een boze geest die op Samuël leek, te voorschijn liet komen, riep zij verschrikt uit: ‘Waarom hebt u mij bedrogen? Ik zie dat u Saul bent!’
Voor de tweede keer stelde hij de vrouw gerust en vroeg haar waarom zij zo ontsteld reageerde. Daarop antwoordde zij: ‘Ik zie in een mantel een deftig persoon opkomen!’ Saul meende dat het Samuël was en daarom boog hij zich heel eerbiedig voor de opgeroepen verschijning neer. De gedaante vroeg aan Saul: ‘Waarom hebt u mij doen opkomen?’ Saul antwoordde: ‘De Heere heeft mij verlaten en de Filistijnen zijn in het land gekomen. Ik heb tot de Heere geroepen, maar Hij geeft mij geen antwoord meer en daarom ben ik gekomen om aan u raad te vragen.’ Daarop antwoordde de boze geest: ‘U bent Gods stem ongehoorzaam geweest. U hebt de Amalekieten volgens Zijn bevel niet uitgeroeid en daarom heeft Hij het koninkrijk van u afgescheurd en het aan David gegeven. Morgen zult u tegen de Filistijnen moeten strijden en in die oorlog zult u met uw zonen omkomen, terwijl de Filistijnen de overwinning zullen behalen.’
Na het vernemen van deze vreselijke boodschap viel Saul van schrik en ontsteltenis languit op de grond neer en de hele dag en nacht was er geen kracht meer in hem. De waarzegster probeerde hem te bewegen om wat te eten. Eerst weigerde hij, maar op aandringen van zijn knechten nam hij wat vlees en ongezuurde koeken van de vrouw tot zich waardoor hij weer wat op krachten kwam. Na met zijn knechten gegeten te hebben, stond hij op en ging in de nacht weer naar huis.
Intussen trokken de Filistijnen met honderden en met duizenden (1 Sam. 29:2) op om met Israël te strijden en onder hen bevonden zich ook koning Achis en David. Toen de andere Filistijnen David en zijn mannen opmerkten, spraken zij tot Achis: ‘Wat moeten deze Hebreeën? Werd er niet van David gezongen: “Saul heeft zijn duizenden, maar David zijn tienduizenden verslagen?” Wij willen niet hebben dat zij met ons zullen strijden, want tijdens de strijd zouden zij weleens naar hun volk kunnen overlopen om zich op die manier bij koning Saul aangenaam te maken.’
Omdat Achis eerst tegenstribbelde, werden de Filistijnen boos en nadat Achis zijn verontschuldiging aan David had aangeboden, stuurde hij hem met zijn mannen naar Ziklag terug. David deed alsof hij ten onrechte van kwade bedoelingen verdacht werd, maar ondertussen moet het hem tot grote blijdschap geweest zijn dat de Heere het zó wilde besturen, dat hij niet tegen zijn eigen volk behoefde te vechten. Intussen maakten de Filistijnen zich gereed voor de strijd met de Israëlieten die zich op het gebergte van Gilbóa zou afspelen.
(Volgende keer D.V. 15. Doch David sterkte zich in de HEERE zijn God)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 januari 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's