Meditatie
Uit de benauwdheid heb ik de HEERE aangeroepen, de HEERE heeft mij verhoord, stellende mij in de ruimte. De HEERE is bij mij, ik zal niet vrezen wat zal mij een mens doen? Psalm 118:5 en 6
Geliefde lezer,
David, de auteur van deze Psalm, roept, geïnspireerd door Gods Geest, op om God te loven. Het is een oproep waar we niet aan voorbij mogen gaan. De Heere heeft de mens immers geschapen om God te loven? Hoe wonderlijk is de tijd geweest dat de mens waarlijk Gods eer mocht bedoelen en God mocht loven. We weten allemaal dat hier op een vreselijke wijze een einde aan is gekomen. Het heeft de mens niet goed gedacht om God in erkentenis te houden en is geworden tot een hater van God en van zijn naaste. Het is noodzakelijk dat wij dit bevindelijk leren verstaan. David mocht hiervan afweten.
En wanneer we een ogenblik het vijfde vers overdenken: Uit de benauwdheid heb ik den HEERE aangeroepen, dan is het goed te beseffen dat David vele momenten in zijn leven heeft gekend van grote benauwdheid. Het begon al jong, wanneer hij paste op de schapen en er een wild dier kwam, dan kunnen we er gerust op rekenen dat David benauwd is geweest.
Hier zijn in latere tijden nog vele momenten op gevolgd. Denk aan de bittere vijandschap die hij ondervond van koning Saul. Denk ook maar aan de hachelijke omstandigheden te Ziklag. Waarin vrienden werden tot degenen die de stenen oppakten met het doel David op een laffe wijze om het leven te brengen. Doch David sterkte zich in de HEERE Zijn God (1 Sam. 30:6c).
David werd hier in de benauwdheid gebracht. We zouden vanuit de grondtaal ook kunnen zeggen: in de engten. Hij kon geen kant meer op. Echter, David kende ook andere omstandigheden waardoor hij in de engten gebracht werd. En zo Gods gehele Kerk. De Heere leidt Zijn volk immers altijd in de engten. Hij brengt ze in de klem, Hij doet ze inleven dat ze tegen God gezondigd hebben. Hij doet hen inleven dat zij Gods heilige deugden op een vreselijke wijze geschonden hebben. Hij brengt ze in de engte door ze te leren dat ze een ziel omdragen die eenmaal voor God moet verschijnen; die rekenschap zal moeten afleggen van al haar daden. Hij leert Zijn volk dat God de allerhoogste Majesteit is, een eeuwige Gloed en een verterend Vuur bij wie niemand wonen kan. Hij leert ze dat al hun eigengerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. Ja, dit zijn ogenblikken in de engten.
De Heere leerde echter David niet alleen in de engten, in de benauwdheid komen, maar leerde David ook tot God roepen. We lezen het toch: uit de benauwdheid heb ik de HEERE aangeroepen. En ook dat leert niet alleen David maar Gods gehele Kerk. Zij gaan roepen tot God uit de benauwdheid. Hij leidt Zijn volk in de diepte opdat ze gaan roepen vanuit de grote nood, vanuit de diepste engten. Vanuit de diepste afgronden leren zij tot God te roepen.
Bij dagen en bij nachten gaan ze roepen om ontferming. Zij roepen uit met de tien melaatsen: Jezus Gij Zone Davids, ontferm U onzer (Luk. 17:13b). Zo leert de Heere Zijn volk hun nood recht en grondig kennen. Opdat zij tot God leren roepen om ontferming en om op Gods tijd te leren buigen onder Gods heilig recht.
David gaat verder verklaren. Niet alleen van zijn nood, van zijn engten en benauwdheid. Niet alleen van Zijn roepen tot God, niet alleen van het aanroepen van Jehovah. De verbonds-God, Die Hij aangeroepen heeft vanuit de nood maar ook dat de Heere gehoord heeft. En niet alleen vanuit de aanspraakplaats van Gods heiligheid heeft gehoord maar ook verhoord!
De HEERE heeft te midden van de omstandigheden uitkomst willen geven. Dat lezen we immers in het vervolg van de tekst: stellende mij in de ruimte. De HEERE hoorde, de HEERE verhoorde en verloste uit de engten en gaf ruimte. Wat zijn dat onvergetelijke ogenblikken. Als de Heere temidden van alles te kennen geeft: Ik heb uw roepen gehoord, Ik heb uw benauwdheid gezien. En nu wil Ik u verhoren. En nee, de Heere verhoort niet vanwege het gebed. Maar vanwege de enige grond van verhoring. De Heere gaf verhoring op grond van de verdienste van Christus. Het ontnam de benauwdheid en stelde in de ruimte.
En wat is dan die ruimte? Wel, dat de HEERE bij mij is. Wat een inhoud! Laat het eens een ogenblik op u inwerken wat hier staat. De HEERE is bij mij.
Hier wordt ook gelijk duidelijk wat de grootste benauwdheid in het hart van David geweest is. De HEERE is niet bij mij. De HEERE is tegen mij. Gods recht eist betaling en daarom: de HEERE is tegen mij. Maar nu zo geheel anders: de HEERE is bij mij. Daar verkeert een arme zondaar van zichzelf, maar zo rijk in Gods nabijheid! Zo laag daalt de Heere af en geeft ruimte in de ziel van David. Hij was tegen mij, Zijn toorn rustte op mij, Zijn gerechtigheid eiste van mij waar ik nooit meer aan kon voldoen. Maar wat een wonder van vrije genade als het dan door het waar zaligmakende geloof uitgeroepen mag worden: De HEERE is bij mij! De HEERE is voor mij, de HEERE is van Mij! Ja, Zijn gerechtigheid is mijn gerechtigheid. Is het nu uw begeerte om te horen hoe dit wonder nu kan plaatsvinden? Welnu, Hij is het Die in de Raad des Vredes aanvaard heeft te komen. Hij is gekomen en heeft uitgeroepen: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? (Ps. 22:2a). Opdat u, volk des Heeren, mag zeggen: de HEERE is bij mij. Hij heeft in de grootste zielsangsten verkeerd, ja gekropen als een worm en geen man. Opdat u mag zeggen door het geloof: ik zal niet vrezen, wat zal mij een mens doen? Het zijn zielsinnemende ogenblikken als door het geloof gezien mag worden op de lijdende Borg. Het ontneemt de benauwdheid, het ontneemt alle vrees, het ontneemt uw grote verdriet. U ziet Hem immers, de volheerlijke Middelaar Gods en der mensen! Uw ziel komt in de ruimte, u mag een ogenblik boven het stof uitkomen. U mag het in grote verwondering uitroepen: smaakt en ziet dat de Heere goed is (Ps. 34:9a). Hij is het toch, Die Zijn volk terugbrengt tot God. Hij is het Die als de verhoogde Koning van Zijn Kerk onophoudelijk bidt aan de rechterhand Gods.
Hij is het Die Zijn volk hier op aarde de voorsmaken geeft van de hemelse vreugde. En wat is dan die hemelse vreugde? We kunnen het niet beter verwoorden dan de opstellers van de Heidelbergse Catechismus het gedaan hebben in Zondag 52, het antwoord op vraag 128: ‘en dat alles, opdat daardoor niet wij, maar Uw heilige Naam eeuwiglijk geprezen worde.’ Wat een overeenkomst tussen het begin van Psalm 118 en het einde van onze Catechismus. Hoe verschillend Gods Kerk ook geleid wordt: allen zullen ogenblikjes kennen dat ze er zelf tussenuit mogen vallen en het werkelijk te doen is om de nooit genoeg volprezen heilige Naam des Heeren. Om straks tot in eeuwigheid vol verwondering uit te mogen roepen: De HEERE is bij mij.
De HEER’ is bij mij, ’k zal niet vrezen; De HEER’ zal mij getrouw behoên; Daar God mijn schild en hulp wil wezen, Wat zal een nietig mens mij doen? (Ps. 118:3b ber.)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 januari 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 16 januari 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's