27. De opstand van Absalom (1)
David, de man naar Gods hart
Toen Absalom door zijn vader David weer in genade was aangenomen, ging Absalom steeds meer zijn best doen om het volk voor hem te winnen. In zijn hart leefde het sterke en zondige verlangen om koning te worden en zijn vader van de troon te stoten. Na Amnon was hij immers de oudste zoon van koning David. Telkens zag men hem met wagens en paarden, voorzien van vijftig lakeien, door het land trekken. Om zijn doel te bereiken, probeerde hij via pluimstrijkende woorden ingang bij het volk te krijgen. Hij had zijn persoon mee, want we lezen dat er in gans Israël geen man zo schoon was als Absalom (2 Sam. 14:25). Hij had een enorme haardos en probeerde op een heel slimme manier ingang bij het volk te krijgen. Dat deed hij heel geraffineerd en het doel was om zichzelf te verhogen en zijn vader te vernederen.
Dat bleek heel duidelijk wanneer er mensen in moeilijkheden zich beriepen op koning David om als rechter een uitspraak voor hen ten goede te doen. Aan de poort stond dan Absalom de mensen op te wachten en sprak: ‘Wat komen jullie doen? Denk je dat de koning jullie recht zal doen? O nee, geen sprake van. De koning trekt zich niets van jullie zaken aan en spreekt helemaal geen recht. Och, dat men mij ten rechter stelde in het land; dat alle man tot mij kwame, die een geschil of rechtszaak heeft, dat ik hem rechtsprake’ (2 Sam. 15:4). En het bleef niet alleen bij woorden, want daarna reikte hij de mensen de hand en kuste hen. Alzo stal Absalom het hart der mannen Israëls (vers 6). Geen wonder dat zijn naam in heel Israël bekend werd en dat er in het hele land met grote waardering over hem gesproken werd.
Toen hij meende een flink aantal volgelingen achter zich te hebben staan, vond hij de tijd rijp om naar de macht te grijpen. Hij ging naar koning David en vroeg hem met een aantal knechten naar Hebron te mogen gaan. Zijn doel was om zich in die stad tot koning te laten uitroepen! Met een godsdienstig praatje wist hij zijn vader om de tuin te leiden en sprak: ‘Vader, u weet dat ik na de dood van Amnon verbannen werd en toen ik in het verre Gesur bij mijn opa woonde, heb ik de Heere beloofd Hem een dankoffer te brengen als Hij mij weer in mijn eigen land zou terugbrengen. De Heere heeft dat gedaan en daarom hoop ik in Hebron, mijn geboorteplaats en de plaats waar u destijds koning werd, de Heere daarvoor te danken.’
Natuurlijk vond David het goed dat zijn zoon de Heere wilde erkennen voor Zijn daden en zo vertrok Absalom met een aantal knechten, die totaal geen vermoeden hadden wat Absalom in zijn schild voerde, uit Jeruzalem naar Hebron.
Maar zijn gaan naar Hebron was echt niet zo onschuldig als hij zich voordeed. Gods Woord zegt: Absalom nu had verspieders uitgezonden in alle stammen Israëls, om te zeggen: Als gij het geluid der bazuin zult horen, zo zult gij zeggen: Absalom is koning te Hebron (vers 10). In het hele land waren er dus handlangers van Absalom die uitzagen naar het ogenblijk dat hij zich als koning in Hebron zou laten uitroepen om vervolgens het voor hen blijde nieuws overal te verspreiden. Inmiddels werd de aanhang van Absalom steeds groter ten koste van koning David. Toen Absalom zich hierna in Hebron als koning liet uitroepen, werd spoedig in het hele land de tijding gehoord: ‘Absalom is koning!’
Via een boodschapper vernam ook koning David het voor hem ontzettende nieuws. Toch had hij nog de moed om zijn knechten te bevelen: ‘Laten we meteen uit Jeruzalem vluchten, want als we hier blijven, zullen we straks in de handen van Absalom vallen en zal onze stad in een bloedbad veranderd worden.’ Hoewel het merendeel van de inwoners van Jeruzalem aan de kant van Absalom stond, zo waren er gelukkig ook nog mensen die koning David trouw bleven. Zijn lijfgarde, de Krethi en de Plethi, alsook 600 Gethieten onder leiding van Ithaï, met hun vrouwen en kinderen en een aantal mensen uit Jeruzalem en omgeving, vluchtten met de koning zo snel mogelijk de stad uit. Het was een ontzettend gezicht dat de door de Heere gezalfde koning thans noodgedwongen Jeruzalem moest verlaten omdat zijn zoon hem naar het leven stond. We lezen dan ook in 2 Samuël 15:23: En het ganse land (Davids volgelingen) weende met luider stem.
Ook brachten de priesters de ark Gods naar David, maar de koning beval hen de ark weer terug te brengen en sprak: Indien ik genade zal vinden in des HEEREN ogen, zo zal Hij mij wederhalen, en zal ze mij laten zien; (…) maar indien Hij alzo zal zeggen: Ik heb geen lust tot u; zie, hier ben ik, Hij doe mij zoals het in Zijn ogen goed is (de verzen 25 en 26).
Toen de oude Eli door Samuël een ontzettend oordeel werd aangezegd dat hem overkomen zou, sprak hij: Hij is de HEERE, Hij doe wat goed is in Zijn ogen (1 Sam. 3:18). Zoals Eli mocht bukken onder Gods rechtvaardige en slaande hand, zo mocht ook David tijdens de achtervolging door zijn eigen zoon buigen onder het oordeel dat hem om zijn zonde overkwam. Wat zal hij zich in deze bange en bittere ogenblikken herinnerd hebben aan het woord van de profeet Nathan die tot hem gesproken had: Het zwaard zal van uw huis niet afwijken tot in eeuwigheid.
(Volgende keer D.V. 28. De opstand van Absalom-2)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 april 2025
De Wachter Sions | 12 Pagina's