Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Blijde Inkomste (I)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Blijde Inkomste (I)

7 minuten leestijd

En terstond dreef de Geest Hem uit in de woestijn. En Hij was aldaar in de woestijn veertig dagen, verzocht door de satan, en was bij de wilde dieren; en de engelen dienden Hem. En nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galilea, predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods. Marcus 1 vers 12-14

Het begin van het Evangelie brengt tot uitdrukking de overgang naar een nieuwe tijd. Het Oude Testament ligt achter ons. De tijd van Wet en Profeten is voorbij. Johannes heeft als laatste der Profeten zijn taak als heraut en voorloper afgesloten. Wij lezen, dat hij "werd overgeleverd"; bijna is het of hij wordt afgedankt omdat hij overbodig is geworden. Zo staat het ook in het Evangelie van Lucas: "Wet en Profeten waren tot Johannes; van die tijd af wordt het Koninkrijk Gods verkondigd" (Lucas 16 : 16). Zeker, ook Wet en Profeten hadden als inhoud het Koninkrijk Gods, maar anders: als belofte, als heenwijzing naar de toekomst. Nu echter wordt het geproclameerd als vervulde belofte, als realiteit: het Koninkrijk Gods is doorgebroken; het is aanwezig en midden onder ons in de Persoon van Jezus, op wie de Geest gelijk een duif was neergedaald en van wie een stem uit de hemel had getuigd: "Gij zijt Mijn geliefde Zoon!"

Het Evangelie is het intochtslied, de blijde inkomste, van de nieuwe tijd, de nieuwe heilsbedeling. Hoe merkwaardig zet echter dat lied in: met de veertig dagen in de woestijn! "En terstond dreef de Geest Hem uit in de woestijn . . . ." Alleen al dat woord uitdrijven wekt verwondering. Het heeft iets gewelddadigs, bijna iets dwingends. Het vooronderstelt iets wat dringend gebeuren moet; wat voorrang heeft. Eerst daarheen!

Wat heeft zich afgespeeld in die veertig dagen in de woestijn? Niemand is er getuige van geweest. Toch lezen wij erover in de Evangeliën. De Here Jezus moet er dus naderhand met Zijn discipelen over gesproken hebben. Hij moet het van wezenlijk belang hebben geacht om een tipje van de sluier over dat geheimzinnige voorval op te lichten, opdat zij er iets van zouden weten en wij met hen. Met andere woorden: wij verstaan het Evangelie van de blijde inkomste niet, indien wij niets afweten van de strijd die gedurende veertig dagen in de woestijn is gevoerd tussen de Here Jezus en de satan. Want een strijd was het, zonder weerga! Een strijd met het Evangelie als inzet. Wij moeten weten hoe, voorafgaande aan Christus' openbare optreden in Galilea, plotseling een acute vijandschap en diepe haat tegen de prediking van het Evangelie is gerezen, die alle middelen te baat nam om de blijde inkomste in Galilea te beletten. Eerst moest die tegenstand gebroken worden! Eerst dat gevaar afgewend worden! Vandaar dat de Geest Hem uitdreef in de woestijn. De Geest, die alle dingen doorzoekt, onderkende het gevaar.

Christus heeft Zich in die strijd de Sterkere betoond. Als Overwinnaar trekt Hij straks het lieflijk landschap van Galilea binnen met de prediking van het Evangelie. Het zal iets hebben van de intocht van een Bruidegom, die zijn bruid komt werven. Het zal herinneringen oproepen aan een ver verleden toen de jonge David terugkeerde van het slagveld en de menigte op straat hem toezong: "Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden!" Het zal een tafereel zijn alsof airede het Koninkrijk Gods werkelijkheid is geworden. Er zullen krachten en tekenen geschieden. Reden te over om te jubelen: "Hosanna! Gezegend Hij, die komt in de Naam des HE­ REN; gezegend het komende Rijk van onze vader David; Hosanna in de hoogste hemelen!" (Marcus 11:9, 10).

Zeker zal dat straks zo zijn. Maar wie is er, die dan zal opmerken de sporen van de strijd die de Zone Davids in de woestijn gestreden heeft? Wie heeft oog voor de trekken van vermoeidheid en uitputting, van doorleden honger en dorst, op Zijn gelaat en in Zijn gestalte? Dit is toch geen Koning in de bloei van zijn jeugd, geen Bruidegom in de fleur van zijn jonkheid! Veeleer zal wie Hem opmerkzaam gadeslaat, zich herinneren de schildering van de lijdende Knecht des HE­ REN in Jesaja 53: "Hij had geen gedaante noch heerlijkheid; als wij Hem aanzagen, zo was er geen gestalte dat wij Hem zouden begeerd hebben .... een man van smarten en verzocht in krankheid . . . .". Of om een ander oudtestamentisch beeld aan te halen: "Die het zaad draagt dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende . . . ." (Psalm 126 : 6). Wie zou zich bij het verlangend uitzien naar de nieuwe heilsbedeling de Zone Davids, de Heilskoning, ooit zó voorgesteld hebben?

Misschien dat er onder de discipelen enkelen geweest zijn, die iets bespeurd hebben van deze lijdenstrekken in de Here Jezus tijdens Zijn prediking in Galilea, en die het toen gewaagd hebben er heel voorzichtig een opmerking over te maken of een vraag over te stellen. Dat zou dan voor de Here Jezus het 9 ogenblik geweest zijn om hun iets mee te delen omtrent de veertig dagen in de woestijn. Zij mochten, neen, moesten weten hoe er achter de coulissen van de zichtbare dingen een duister complot van afgrondelijke haat en vijandschap schuilgaat tegen het Koninkrijk Gods, tegen de doorbraak van Gods liefdesheerschappij in deze wereld. Zij als degenen die straks het Evangelie zouden uitdragen in de volkerenwereld, moesten weten dat de blijde inkomste van de nieuwe heilsbedeling niets heeft van een triomfantelijke fanfare vol feestgedruis, maar een moeizame arbeid is die voortdurend bedreigd wordt door de boze aanslagen en listen van een intelligente, vijandige macht, die als vader der leugenen en vorst der duisternis zich keert tegen de heilsvoornemens van de Vader der lichten.

Meermalen wordt in het Nieuwe Testament over die tweestrijd gesproken. In het Oude Testament nauwelijks. De reden daarvan is, dat met het Nieuwe Testament de nieuwe heilsbedeling is ingegaan. Het Koninkrijk Gods breekt zich baan in de wereld. Het is niet meer een belofte voor de toekomst, maar een Heden. De liefdesheerschappij van God is verschenen en aanwezig in de Heilskoning, de Zone Davids. Reden te over om Zijn blijde inkomste te vieren! Maar, — die blijdschap wordt bedreigd: "Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende, dat hij een kleine tijd heeft" (Openbaring 12 : 12). En wie die tot de nieuwe heilsbedeling is ingegaan, weet uit ervaring niet van die bedreiging? Zo lezen wij: "De satan heeft zeer begeerd u te ziften als de tarwe" en: "De duivel gaat rond als een briesende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden", en elders wordt gerept van "de listige omleidingen van de duivel" (Lucas 22: 31; I Petrus 5 : 8;Efeze6: 11). Gevaren dus alom!

De aangehaalde teksten over het woeden van de duivel hebben betrekking op de discipelen van Christus en op de nieuwtestamentische gemeente. Maar als zij als jongeren zó bedreigd worden door de vorst der duisternis, hoe groot moet dan de haat en woede geweest zijn van de boze tegen Christus zélf?! Gedurende de veertig dagen in de woestijn heeft hij al zijn machtsmiddelen in de strijd geworpen om de Heer der heerlijkheid van Zijn weg af te brengen. Slechts een tipje van de sluier wordt ons daarvan opgelicht. Wij willen niet proberen er méér van te weten te komen. Ons past hier schroom en eerbied. En ook huiver. Hoezeer is er om de voortgang van het Koninkrijk Gods gestreden, getrokken, gevochten!

Wij spraken in het voorafgaande over de lijdenstrekken van de Knecht des HEREN, die reeds in Christus waarneembaar waren bij Zijn blijde inkomste in Galilea. In Jesaja's beschrijving komt een uitdrukking voor, die in dit verband uiterst verhelderend is. Er wordt gesproken over "de arbeid Zijner ziel". In andere vertalingen lezen wij van "de beproevingen van Zijn ziel" of van "de moeite van Zijn ziel". De bedoeling van de uitdrukking is duidelijk. De prediking van het Evangelie is voor de Here Christus geenszins geweest een triomftocht, maar moeizame ziele-arbeid. En zij is dat gebleven tot Hij riep: "Het is volbracht!" Maar de Geest die Hem ertoe gedreven heeft, is ook de Geest die Hem ondersteund, geholpen en bekrachtigd heeft. Wij lezen 10 immers: "En de engelen dienden Hem" (Marcus 1 : 13). En wat zijn engelen in de geschiedenis van Gods heilsheerschappij anders dan gedienstige geesten ten dienste van hen die het heil zullen beërven?! (Hebreeën 1 : 14).

En zou nu wat ons in deze eerste verzen van het Marcus-Evangelie wordt meegedeeld, niet ook gelden van Christus' jongeren die straks het Evangelie van het Koninkrijk Gods zullen uitdragen in de volkerenwereld? Moeizame ziele-arbeid, stellig; maar engelen dienen hen!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1989

Ecclesia | 8 Pagina's

De Blijde Inkomste (I)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 januari 1989

Ecclesia | 8 Pagina's