Dr. Jan Scharp, predikant in roerige tijden (IV)
Op weg naar een Gezangenbundel
We zien nog even terug naar de voorgeschiedenis van de bundel van de Evangelische Gezangen, waarin Scharp zo’n werkzaam aandeel heeft gehad. Een belangrijk moment daarvoor was de aanbieding geweest van de voltooide nieuwe Psalmberijming in 1773. Uitvoerig wordt haar ontstaansgeschiedenis beschreven door Josua van Iperen in zijn Kerkelijke Historie van het Psalm-gezang der christenen.1 Hij kon het weten, want hij was een van de zeer betrokken samenstellers van deze nieuwe berijming geweest. De Staten van Zeeland hadden hem afgevaardigd om deel uit te maken van die commissie. De opdracht (van de overheid!) was: u dient te kiezen uit drie bestaande berijmingen van de 150 Psalmen.2 Bij de aanbieding van dit nieuwe Psalmboek aan de vertegenwoordigers van de Staten Generaal en Prins Willem IV sprak namens Hunne Hoog Mogenden, “met eenen zwier van edelmoedige deftigheid”3 de heer W.F.G. baron van Lynden tot Hemmen, die namens de overheid de commissie had begeleid. Na hem hield ds. A. van den Berg uit Barneveld, afgevaardigd namens de provincie Gelderland, een toespraak. Tegen het einde daarvan sprak hij de wens uit dat “spoedig de blyde dag voor de Nederlandsche Kerk moge aanbreken, dat zy, gelijk nu eerlang door een beschaafd en verbeterd Psalmgezang, alzoo ook, naar het voorbeeld van mogelyk alle hare geloofsgenoten in andere landen, door het gebruik van Evangelische lofliederen haren God en Heiland moge verheerlyken.”4 Was dit een persoonlijke wens van ds. Van den Berg? Dat is wel zeker niet het geval. Bij die plechtige gelegenheid kon hij moeilijk iets naar voren brengen waarmee de andere leden van de Psalmencommissie het niet eens waren en wat onenigheid zou kunnen veroorzaken in dat gezelschap dat maandenlang, in 121 zittingen, in het Mauritshuis in Den Haag had samengewerkt. Wij kunnen aannemen dat de behoefte naar méér dan alleen maar Psalmen in de eredienst bij alle leden van de Psalmencommissie werd gevoeld.
De commissie voor het ‘Evangelische Gezangboek’
Het verlangen, ook van Scharp, naar andere liederen in de eredienst dan alleen de Palmen, gaat na enkele tientallen jaren in vervulling, maar wel heel anders dan in 1773 wellicht werd gedacht, Zeven van de negen leden van de commissie die hiernaar uitzagen, beleven dit niet meer. En de tijden zijn heel ingrijpend veranderd. De Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden, met de erfprins Van Oranje als stadhouder, heeft in 1795 opgehouden te bestaan. De Prins is naar Engeland gevlucht. De omwenteling van dat jaar heeft het sein gegeven “tot de onttroning der hervormde kerk, bedreigde een tijdland lang zelfs haar bestaan” Steeds meer is Nederland onder de invloed van Frankrijk gekomen, niet veel anders dan een satelliet, een kolonie van dat land geworden, tot in 1810 Nederland bij Frankrijk zal worden ingelijfd.
In deze moeilijke tijd, wanneer het ene bewind na het andere over Nederland het gezag uitoefent, wordt het besluit geboren om tot een gezangenbundel te komen. Het initiatief daartoe gaat in 1796 uit van de Provinciale Synode van Noord-Holland. De andere Provinciale Synoden sluiten zich daarbij in traag tempo aan. De kerkelijke molens draaien dikwijls langzaam. In 1803 is het zover dat dit werk kan begin nen. Op de 27e september van dat jaar ontmoeten zestien predikanten en twee oud-ouderlingen elkaar in de consistoriekamer van de Utrechtse Dom om aan het hun opgedragen werk te beginnen.5 Elk van de negen Provinciale Synoden6 heeft twee of drie van hen aangewezen, Opdrachtgeefster is nu niet de overheid, dat is nu de kerk zelf, die ook alle kosten daarvan draagt. Aan de gezangenbundel die uit de kring van deze achttien ambtsdragers en oud-ambtsdragers geboren zal worden, zal niemand kunnen verwijten, zoals ten aanzien van de Psalmberijming wel is gebeurd, dat het een ‘staatscreatuur’ is.
De heren in de Utrechtse consistoriekamer zijn allen in de kerk bekende personen, velen van hen ‘hebben iets’ met de dichtkunst.
Laten we even in die kring rondzien of wij ook bekenden opmerken. Ja, daar is ds. Ahasuerus van den Berg, afgevaardigd door de Gelderse synode. Destijds stond hij in Barneveld, nu sinds 1778 in Arnhem.7 Hij is de enige van de twee nog in leven zijnde dominees van de commissie voor de nieuwe Psalmberijming.8 Hij wordt tot voorzitter gekozen. Er is nog een bekende. Dat is mr. P.L. van den Kasteele. Hij was veertig jaar geleden ‘amanuensis’ bij het gezelschap dat toen in het Mauritshuis in Den Haag samenkwam. Daar is ds. Matthias Jorissen uit Den Haag, die het complete Psalmboek in de Duitse taal heeft berijmd. En mr. Rhijnvis Feith, die vele gedichten op zijn naam heeft. Tweemaal ontmoeten we een dominee Rutgers, de een is predikant in Haarlem, de ander in Groningen. De Haarlemse ds. Rutgers zal dadelijk een grote inbreng in de gezangenbundel hebben. En daar is ds. Scharp uit Rotterdam. Hij wordt tot secretaris gekozen.
Men streeft naar 150 gezangen. Een goede keuze uit allerlei bestaande bundels te doen vindt men moeilijk. Er wordt ijverig gewerkt, men komt meermalen samen en heeft schriftelijk veel contact met elkaar. Het resultaat is een bundel van meer dan 150 liederen. Het zijn er 192. Wat de melodie betreft heeft een aantal een nieuwe melodie (‘Nieuwe zangwijze’) gekregen, maar verreweg de meeste kerkliederen zullen gezongen worden op de melodie van een Psalm of op die uit een Duitse of Franse bundel. Plechtig worden deze kerkliederen op 5 september 1805 aangeboden aan de Raadspensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck.9 De gemeenten mogen op nieuwjaarsdag 1807 de bundel in gebruik nemen, overigens op vele plaatsen niet zonder tegenstand.
Scharps aandeel in de gezangen
Veel liederen worden gekozen uit bundels van Rhijnvis Feith en Hieronymus van Alphen. Nogal wat gezangen zijn van de hand van Abraham Rutgers, Ahasuerus van den Berg, P.L. van de Kasteele, Jodocus van Lodenstein. Negen gezangen zijn van zijn hand, enkele andere zijn ten dele van hem. Laten we Scharps aandeel kort bezien. De eerste rubriek van het Evangelisch Gezangboek is gewijd aan God en zijne volmaaktheden. Gezang 5, van Scharp, heeft als beginregels: ‘Oneindig, onbegrijplijk Wezen! ’t Heelal gehoorzaamt uw gebied.’10 Gezang 38 is wel een van de bekendste. Het telt acht verzen en begint met de regels: “Alle roem is uit gesloten! Onverdiende Zaligheên heb ik van mijn God genoten.” Ook het heel bekende “Jezus neemt de zondaars aan” (39) en “Is dat, is dat mijn Koning”(123) zijn van Scharp. In de Vervolgbundel van 1866 werd een zendingslied van Scharp opgenomen (245).
Welke liederen van Scharp kregen ook in de bundel van 1938 een plaats? Naar de beginregels zijn dat: ‘’Is dat, is dat mijn Koning”? (43), “Slaat d’ ogen naar ’t gebergte heen” (102), “Zingt, gij afgelegen landen”(107), “Ik nader voor uw heilig’ ogen”(158), “Jezus neemt de zondaars aan”(168), “Alle roem is uitgesloten” (173) en “Ik geloof in God den Vader” (208), een berijming van de geloofsbelijdenis. In het Liedboek voor de kerken van 1973 treffen we één lied van Scharp aan. Het is verkort tot drie verzen: “Alle roem is uitgesloten” (451). In het Liedboek van 2013 is dit niet meer opgenomen. Het Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente in Nederland van 1968 nam, enigszins bewerkt, een zestal verzen van de acht op.11 Slechts één lied uit de eerste bundel Gezangen heeft steeds weer een plaats gekregen, tot in het Liedboek van 2013 toe. Dat is de prachtige berijming van het Te Deum laudamus uit de Vroege Kerk. Deze is van de hand van de meermalen genoemde ds. Ahasuerus van den Berg.
De achttien samenstellers verklaren in het woord vooraf “in gemoede” onder meer dat in de 192 gezangen “niets gevonden wordt, in het allerminst afwijkende” van het Woord van God en van de Formulieren van enigheid. Is deze zin uit de pen van Scharp gevloeid? Als scriba heeft hij deze woorden ondertekend. Hij en de anderen zullen daar inderdaad van overtuigd zijn geweest. Daarin zien we dat zij geen oog hadden voor de duidelijk merkbare invloeden van het Verlichtingsdenken, zowel op de berijming van 1773 als op de eerste bundel gezangen van Nederlands kerk der Hervorming.
In de volgende en laatste bijdrage willen we nog zien naar Scharp als dichter, schrijver, redenaar en naar zijn levenseinde.
Noten
1 Correctie: In noot 7 van de vorige bijdrage werd verwezen naar een artikel van prof. M. van Rhijn over ds. J.L. Verster. Van Rhijn vertelt hierin ook over het contact van dr. Alex. Comrie met Verster. Dit artikel staat echter niet in het 29 e maar in het 30 e deel van het Nederlandsch Archief voor Kerkgeschiedenis (1938). Het werk telt twee delen. Het werd in 1777 en 1778 uit gegeven door Johannes Allart in Amsterdam. Van Iperen was toen predikant in Veere. Ds. W. Peene wijdde in 2017 zijn dissertatie aan hem.
2 De oudste bundel was samengesteld uit 17 bundels door Hendrik Ghijsen (1686), de tweede bundel was van de Haagse arts Johannes Eusebius Voet (1763) en het Amsterdamse dichtgezelschap ‘Laus Deo, salus populo’ had in 1765 een berijming in het licht gegeven.
3 Van Iperen, a.w., deel II, 392.
4 a.w. deel II, 407v.
5 Later zal men in de Schuttersdoelen in Den Haag samenkomen.
6 Deze negen Provinciale Synoden vertegenwoordigen de gehele kerk, die na de beroemde Nationale Synode van 1618/19 niet meer in een generale synode bijeen kon komen.
7 De tweede Gelderse afgevaardigde is Petrus Isaäcus de Fremery, sinds 1774 predikant in Den Bosch en tevens professor Grieks aan de Illustere School aldaar. Vanwege het belang van deze ‘hoofdstad’ werd Den Bosch met het oosten van Brabant kerkelijk niet tot de Generaliteitslanden gerekend, maar tot de provincie Gelderland. Na de inname van Den Bosch in 1629 door Frederik Hendrik werd een nieuwe Latijnse school, alsook een Illustere School gesticht, die tot 1810 een kommervol bestaan leidde. Ondanks de vijf of zes predikanten die in de tijd van de Republiek gelijktijdig in Den Bosch werkzaam waren bleef Den Bosch een ‘roomse stad’.
8 De andere nog in leven zijnde predikant was Dirk Semeijns van Binnevest, destijds te Deventer, vanaf 1773 te Amsterdam. De synode van Noord-Holland had hem niet afgevaardigd naar de gezangencommissie.
9 De commissie heeft de bundel “in een plechtige audiëntie aan de raadspensionaris Schimmelpenninck aangeboden. Men meende, ondanks de scheiding van kerk en staat, de invoering toch te moeten opdragen aan diens vermogende bescherming,” A.J Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795, Kampen 1974, 39.
10 ‘Gebied’ betekent hier: het gebieden door God.
11 Lied 414.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 19 oktober 2023
Ecclesia | 8 Pagina's