�Geluk"
(I)
EERSTE HOOFDSTUK De weduwe Uitwellingerga hoeft niet
De weduwe Uitwellingerga hoeft niet "Wnderd- en meer malen de kinderen te wepen om te komen eten. Die komen vanzelf op de middagpot af. Vanmorgen ^fa ze op een stuk roggebrood met 'n Wak koolraap naar school gegaan en aan willen ze 's middags wel komen Voor de warme hap. 't Gebeurt ook wel, {•at ze op een plak koude koolrapen alleen naar school moeten. Een heel rogfebrood kost een kwartje en de kwartjes groeien de weduwe niet op de rug. *'? öu is er al zo'n man van de diaconie geweest en die heeft als om een gunst gevraagd, of ze haar niet een reetje mochten helpen met een bij dra- Se. Maar die man heeft ze afgescheept *et te harde woorden. Zij heeft daar "og spijt van, maar 't was er uit vóór ze er eigenlijk erg in had. Ze geeft veel liever, dan dat ze van iemand iets ontvangt. Haar hand houdt ze niet gemakkelijk op. Zolang die hand nog werken kan, è;al ze zelf voor haar kinderen.zorgen. De ene dag verdient ze twee kwartjes met werken en eens in de week maakt ze twaalf stuivers met ergens de grote was te doen. Zes dagen in de week is ze er op uit om de kost te bescharrelen. Hoefde ze nu maar niet 's middags naar huis om voor de kinderen eten te koken, dan kon ze zelf mee eten bij de mensen waar ze werkte. Maar haar kinderen brood mee naar school laten nemen, dat durft ze niet en dat wil ze niet, want een ander heeft niets met haar armoede ^te maken. En 's middags kan zij volop aardappelen te eten geven en kool is goedkoop. Vet? Welnee, vet is duur, vet is voor de lekkerbek, vet — aardappelwater is ook vet!
Heel dun heeft ze de vorige avond de slechte zandpiepers geschild en ze zijn gelukkig gaar. En waar de kinderen bij staan, stampt ze de glazige aardappelen fijn in hun afkookwater.
De opvlammende damp lekt om haar gezicht en hoger. De ijzeren pot kan er gelukkig tegen, want het gaat weer hardhandig.
— Haal de kool uit de kelder!
De oudste jongen weet wat hem te doen staat. Het is maar lastig om oudste te zijn. Dat brengt grote verplichtingen mee. Dan ben je verantwoordelijk voor heel veel dingen en moet je altijd de wijste wezen. Houdt maar op: oudste te zijn valt niet mee. Soms hindert dat Bernardus. Maar als
Soms hindert dat Bernardus. Maar als hij eenmaal groot is, dan zal hij werken dat zijn moeder thuis blijven kan. Hij zegt dat vele malen per dag. Andere moeders zijn ook thuis en zijn moeder zal ook thuis zijn, en rustig achter zo'n toverend theelichtje zitten naaien of breien. Dat vindt Bernardus zo mooi. Hij vindt meer mooi — maar alles wat mooi is, is zo ver af en altijd van een ander. Hij vindt beesten mooi, vooral paarden, en thuis hebben ze niet eens een poes. Geen kippen, geen konijnen, niets. Een kelder met slechte aardappelen en koolrapen en kool, die hebben ze.
Maar moeder heeft beloofd, als het erenigszins af kan, dat ze dan wortelen zal kopen; van die hele grote wortelen, die moeder dan schoon maakt en waar ze bij de lamp wagens met raderen van mogen maken, en poppen, en Van wortelen kun je zowat alles maken: scheepjes en bootjes en huisjes. Bernardus heeft al een hele hoop afgestreken luciferhoutjes en lege doosjes opgespaard. Die moet je daar bij gebruiken. En Bernardus zal vast proberen of hij geen beesten kan maken van wortelen. Ja beesten! — echte beesten.
— Zitten jullie? Dan bidden
Zo gaat dat. Kort. Moeder heeft niet veel tijd. Zij moet weer naar 't werk. Vlug eten ze af. De buikjes komen vol. En dat is een lekker gevoel.
Of ze vanavond brood krijgen, vragen de kinderen. Brood? Misschien wel. Misschien dat moeder brood krijgt van de mensen waar ze werkt; dan neemt ze het mee en ze delen het samen. Misschien zit er wel boter op of kaas. Lieve mensen! dat kan een feest geven. Maar als moeder het niet mee krijgt, als ze het daar per se aan tafel op moet eten.... wat dan? Ja, wat dan!
Moeder zegt, dat ze wel eens zal kijken. Er is zoveel nodig: stopgaren en breigaren en ze moet zo nodig een bonte schort kopen om netjes bij de mensen te verschijnen. En er moeten nieuwe klompen komen en de huur moet betaald en ze moet sparen voor wat hout en turf tegen de winter. En de petroleum is zo maar op, ach kinderen, er is zo heel veel.
— Maar als ik groot ben.... zegt Bernardus.
En dan, op een middag, gebeurt het. Een man in een blauwe kiel, een bijzondere pet op, een baardje en met een ietwat gebogen rug, vraagt aan de deur om volk. Moeder is thuis.
Die man wil niet binnen komen, hij moet ook gaan eten. Waar hij voor komt, is dit: Hij zou zo goed nog een paar jongens in de wiedploeg kunnen gebruiken en nu had hij ook aan Bernardus van de weduwe Uitwellingerga gedacht. Zulke jongens kunnen als ze hun best doen, dertig centen per dag verdienen, 't Is voor 'n week of zeszeven.
Bernardus heeft er moeite mee om de anderen bij te blijven. Hij klauwt en krabt en trekt het onkruid rond de cichoreiplantjes vandaan en sleept z'n benen mee.
Juist, die benen van hem. Daar zit zo'n raar gevoel in. 't Is of ze doof zijn. Ze willen niet mee. Hij moet met geweld er aan trekken. En dat zegt hij tegen de ploegbaas. Die weet wat het is. Hij noemt het „wasdom". Dat komt van te harde groei. Hij heeft wel meer van die gevallen gehad. Maar als Bernardus niet best meekomen kan, zal hij in plaats van dertig centen een kwartje per dag moeten verdienen..
Als de ploegbaas dit gezegd heeft, is het of al de jongens veel harder vooruit komen. Bernardus kan wel huilen. Hij ligt achter. Maar zijn maat naast hem neemt een rijtje mee. Nu schiet hij lekker op. Dan vragen de jongens of de ploeg
Dan vragen de jongens of de ploegbaas eens wat vertellen wil. Vorige jaren deed hij dat toch ook. Goed, de ploegbaas vertelt. Eerst vertelt hij van een man die zo erg lekker en heel veel eten kon. Toe maar, aardappelen met peultjes, spek, vlees en rijstebrij na. Bernardus krijgt een raar gevoel in zijn maag. Gelukkig heeft hij nog een paar sneetjes roggebrood in zijn jasje verstopt zitten. Ze krijgen thuis meer brood nu hij mee verdient..
De ploegbaas vertelt maar door. Spook verhalen zijn erg geliefd. En die kent hij bij tientallen.
En hij lacht zelf nooit, blijft altijd even ernstig. Hij weet best, hoe hij de jongens aan 't werk kan houden. Hard is hij niet. Maar hij kent zijn taak. Deze jongens moeten arbeiders worden. En hoe jonger ze leren om geregeld door te werken en flink aan te pakken, des te beter is het. Voor henzelf en ook voor de boeren of bosbazen. Hard werken is een best ding voor dat jonge goed. Dan halen ze ook geen kattekwaad uit. En de ploegbaas doet een erg sterk verhaal. Hij komt uit een andere streek, dat weten de jongens. Nu, daar woonde eens een veehandelaar, die 's avonds wel eens wat erg lang in een café bleef zitten borrelen. Op zekere avond fietste de man — het was een avond van donkere maan — een weg terzijde van een mooi brede vaart. Aan de andere kant van de vaart liep ook een verharde weg. Zijn fietslantaam, een echte Solarcarbidlantaarn, brandde helder.... suisde alleen een beetje. Plotseling, zonder dat de man iets of iemand zag.... werd hij zonder handen als opgenomen, over de vaart getild en achterstvoor op de andere weg gezet. Met fiets en al.
{Wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1957
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 november 1957
Eilanden-Nieuws | 10 Pagina's