Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Vervolgverhaal

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vervolgverhaal

7 minuten leestijd

12

Hij scheldt op de ketters en noemt de Spanjaarden de beschermers van de heilige moederkerk.

Plotseling grijpt Jan Simon bij de arm. „Zie je dat... daar!" wijst hij en blijft staan.

„Ik zie nog niets", veinst Simon.

„Daar..."

„O ja, nou zie ik het ook, dat lijken wel Spanjaarden".

Simon doet alsof het niets bijzonder sis.

„Je moet net doen alsof je ze niet ziet. Jan". Nog even lopen ze verder. Dan opeens grijpt Simon Jan bij de schouder en begint hard te schreeuwen.

„Help! Help! een ketter! een ketter!"

De soldaten krijgen hen in de gaten en hollen naar Simon en Jan. Jan probeert zich los te rukken en te vluchten. Het gaat niet. Simon laat niet los.

„Verrader!" schreeuwt Jan. Het is alsof de angst hem reuzekrachten geeft. Hij sleurt Simon een eind met zich mee. Hij kan echter niet hard lopen. Simon laat hem niet los en de Spanjaarden halen hen gemakkelijk in en zij nemen hem gevangen. Huilend van woede en teleurstelling loopt Jan tussen de soldaten in.

„Ha, ha, lelijke geus, ketters!" roept Simon. Jan antwoordt niets. Hij kan het ook niet, want telkens geven de soldaten hem klappen en porren met hun musketten in zijn rug. Op het dorp ziet hij pas de grote ellende, die de vijanden hebben aangericht. Overal liggen doden.

Jan kan niet verstaan wat de Spanjaarden tegen hem schreeuwen. Hij begrijpt er uit, dat hij bij hen moet blijven en dat ze hem dood zullen schieten als hij zou proberen weg te lopen. Er zit niets anders op dan de soldaten te gehoorzamen.

De Spanjaarden zetten hun rooftocht voort en Jan moet met hen mee, huis in, huis uit. Zonder ook maar iets te kunnen doen, moet hij het aanzien, dat de mensen allergruwelijkst worden behandeld. Alles wat zij uit de huizen meenemen wordt in een grote zak gedaan, die Jan moet dragen. Op een gegeven ogenblik krijgen de onverlaten het in hun hoofd om hun gevangene bijna geheel uit te kleden. Lachend en spottend drijven ze de arme Jan voor zich uit. Soms stoten zij met de tromp van hun musketten tegen zijn blote rug. De last, die Jan moet dragen, wordt steeds zwaarder. Hij kan niet meer zo vlug lopen, maar dat is niet naar de zin van de rovers. Onbarmhartig ranselen ze er op. Als ze in de nabijheid van de markt komen, klinkt er trompetgeschal. De soldaten blijven vloekend staan. Wat betekent dat? Ze moeten 'verzamelen' en ze zijn nog lang niet klaar? Langzaam lopen ze naar de markt. Daar is het een drukte van belang. Van alle kanten komen soldaten aanlopen, zwaar beladen met buit. Jan begint hoopt te krijgen, dat ze hem nu zullen

Jan begint hoopt te krijgen, dat ze hem nu zullen vrijlaten. Op de markt staan vele gevangenen, die de buit moeten dragen en daar wordt Jan niet naar toe gebracht. Bevelen klinken en de wanordelijke troep zet zich in beweging. Jan wordt gedwongen mee te lopen. Maar na al de mishandelingen is hij er bijna niet toe in staat. Met inspanning van alle krachten kan hij zich op de been houden.

Eindelijk kan hij niet meer. Bij de Larenseweg valt hij op de grond. Nauwelijks is hij gevallen, of het regent slagen. Jan gilt het uit en roept om hulp.

Met moeite staat hij op en sleept zich voort. Telkens struikelt Jan en dit oponthoud heeft tot gevolg, dat ze achterblijven. De troep wacht niet, ook al vordert deze langzaam. Eindelijk zien de drie Spanjaarden in, dat hun gevangene totaal uitgeput is. Zelf zijn ze er ook moe van geworden en willen rusten. De anderen halen ze toch niet meer in. Plotseling grijpen ze Jan vast en binden hem met touwen aan handen en voeten. Daarna leggen ze hem aan de kant van de weg. Hij kan geen vin verroeren. Zelf gaan de soldaten om hem heen liggen. Alles doet hem pijn. De Spanjaarden drinken voordat ze gaan slapen nog een behoorlijke hoeveelheid brandewijn. De kruiken hangen aan hun riemen. Het duurt dan ook geen half uur of de schurken slapen als ossen. De brandewijn heeft goed gewerkt.

Het wordt stil op de weg. Het gedruis van de troep is reeds lang weggestorven. Stil ligt Jan te kijken. Zijn gehele lichaam is bont en blauw en schrijnt. Boven hem twinkelen de sterren en daarboven... woont de Heere!

„Heere, Gij weet, dat ik in de macht van de Spanjaarden ben. Gij weet, dat ik een groot kwaad heb gedaan om weg te lopen, maar wil Gij het vergeven en mij uit de handen van de Spanjaarden verlossen, Amen".

Jan bidt. De Spanjaarden snurken en worden nog steeds niet wakker. Zij zijn dronken en het duurt wellicht nog een hele tijd voordat zij weer nuchter zijn. Jan blijft bidden. Voor de eerste maal in zijn leven bidt hij zelf. Veel hoop heeft hij echter niet, totdat...

* * *

,,Het is jammer, dat er vier Spanjaarden zijn omgekomen, maar het moest".

„Laten we er samen de Heere voor erkennen, jongen".

In een ootmoedig gebed dankt Everts vader de Heere voor de wonderlijke bewaring. Na het 'amen' zegt de boer: „Het lijkt me het beste om nu eerst een poos te slapen. Je bent veel te moe om nog wat te kunnen doen". „Maar...?"

„Maar...?"

„Nee, ik blijf hier, en als er gevaar is, dan waarschuw ik je onmiddellijk".

Evert gaat naar zijn slaapvertrek en ligt weldra in bed. Na al het vreselijke valt hij spoedig in slaap. Opnieuw loopt de boer naar de put met de vier dode Spanjaarden. Wat moet hij doen? Zij kunnen toch niet in die put blijven. Het lijkt hem het beste, om hen één voor één uit de put te halen en op een paar bossen stro in de schuur te leggen. Misschien leeft er nog één, ook al is dat nu niet te zien. Wat was dat een wei! De soldaat die nog leeft, blijft nog steeds bewusteloos en Hendriksz heeft er dan ook niet veel verwachting van dat hij nog bij kennis zal komen.

Hij vouwt de handen en bidt voor zijn vijand. Daarna gaat hij terug ome bedekking van de put te herstellen. Als er eventueel nog meer Spanjaarden zouden komen, dan kunnen ze op een warm onthaal rekenen. Telkens onderbreekt hij het werk om naar Evert en de soldaat te kijken. Evert slaapt echter door en de boer is er blij om.

Het is namiddag als de put klaar is. De zoden liggen er weer netjes op en men moet het weten, anders is het vrijwel niet te zien. In zijn hart heeft hij bewondering voor Evert. Hij zou er zelf nooit aan gedacht hebben.

In de keuken maakt hij een maaltijd klaar en wekt Evert. Deze heeft moeite om wakker te worden en het duurt enkele ogenblikken voordat hij uit bed stapt. Hij heeft buitengewoon goed geslapen en na het eten voelt hij zich weer fit. „Nu ga ik eerst Wolf begraven, vader".

„Nu ga ik eerst Wolf begraven, vader".

„Dat is goed. Jammer, het was een mooie hond". „Wat heeft hij gevochten ­ merkt Evert op ­ o ja, ik heb nog iets vergeten te vertellen. Hij heeft nog achter Simon de beeldjeskoopman gezeten. Ik heb niet gezien of hij hem te pakken heeft gekregen.

(wordt vervolgd)

Dit artikel werd u aangeboden door: Eilanden-Nieuws

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 15 februari 1994

Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's

Vervolgverhaal

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 15 februari 1994

Eilanden-Nieuws | 8 Pagina's