De man uit de boerenhemel
"De ben blij, dat u zo met mij gesproken hebt, moeder. Ik vind het fijn. Het heeft me verlost van een heel beroerde gedachte". "Welke dan..."
"Dat durf ik niet zeggen. Toe, moe... Dat kan ik niet". Hij dacht er aan, hoe hij zich bedorven voelde door het zien van Coba en hoe hij zo ook Nan zag en soms een ander meisje en hoe vuil hij dat wist.
"Laat het dan maar", zei moe, "je moet er maar aan denken, dat dat meisje, datje gezien hebt toen, bij die dronken troep, als een geschenk van God bedoeld was voor een man, zoals zij daar stond. Maar dat de duivel haar genaast heeft en dat de duivel dat doet om ook de ziel te nemen".
Zo ongeveer eindigde het gesprek.
"Ja, ik had het moeten doen. Allang", erkende 's avonds in bed domi nee De Wit. "Ik ben blij, dat je het gedaan hebt". "Misschien heb ik te veel gepraat. Maar we 'hadden' elkaar. Het ging niet langs ons heen".
"Je hebt goed gedaan", prees hij. "Maar dat het nu net Nan is... Daar komt nooit wat van, natuurlijk. Zo'n stijfkop van een boer!" En in de duisternis van de slaapkamer zag hij de man uit de Boerenhemel voor zich: de machtige Rens Hoogendoom! "Hebt uw vijanden lief! Een mooie opdracht!"
HOOFDSTUK 11
VAN NU AF AAN begon door de donkere gewichtigheden van Vorma, die hoogtij vierden in verband met kerkelijke kwesties, de draad van Nan en Roelfs hefde te lopen. Geen gouden draad aanvankeUjk. En te veel personen bemoeiden zich er mee hoe ze in het bestaande patroon van Vormase gebruiken ingeweven moest worden.
Niemand wist daar eigenlijk raad op. De boeren helemaal niet. Stel je voor! Ja, als de jongen nu dokter
De boeren helemaal niet. Stel je voor! Ja, als de jongen nu dokter werd of, - maar dan in de Grote Kerk - dominee. Doch dat zou de arme man uit de Achterstraat nooit kuimen betalen. Ze lachten er om op de Beurs, 's zaterdagsochtends. Waar zou de dominee van de knikkers dat geld vandaan halen! Heimeüjk waren er, die zich er in verkneuterden dat het leven ouwe Rens zo'n loer draaide.
Hij was de boer der boeren. OntegenzeggeUjk. Ze eerden hem ook alzo. Maar zijn koningschap was niet zo hecht gefundeerd, dat de oude Leen Geluk hem niet durfde vragen, op een zaterdagochtend in De Gouden Leeuw waar de anderen bij waren: "Noe gaet Nan van joe zeker ook over naer de griffermeerden?"
Ouwe Rens merkte wel, dat ze mekaar achter z'n rug aankeken en gezichten trokken. Maar niemand had in de gaten hoe koud het hem op z'n dak viel. Had hij Nan te veel vertrouwd? "Da's nog te bezien", zei hij en keek z'n achtemeef scherp aan. "Het kerkje zou er niet op achteruutgaen". En recht daaroverheen: "Die Lindert van joe, wanneer is die noe is een keer klaer? Ze zeggen, dat die jongen van vrouw Quist uit Tholen z'n bul geäeld eit!" Leen Geluk neep even met z'n linkeroog. Een wereld van mogeUjkheden en combinaties van oorzaken en gevolgen wentelde in zijn brein. Een veearts in het land hier, die de steun van Rens kreeg! Maar hij herstelde zich, zei: "Da's gelukkig voor z'n moeder!" En keerde zich toen vertrouwelijker naar Rens, wenkte hem aan een tafeltje apart. "Hoe zit het noe mit het beroepingswerk?" Rond hen gonsde het geluid van de druk pratende boeren. Op het
Rond hen gonsde het geluid van de druk pratende boeren. Op het tafeltje voor hen lag de schaduwtekening van de raamsponningen en van het kantwerk van de gordijnen. Daarin lagen hun witte handen en stonden de twee dikke koffiekommen.
Rens haalde z'n schouders op: "Een zaek van de kerkeraed!" "Je mot je laete gelden, Rens! Als we weer zo een als Van Veen kriege! Ze drienge d'r eige overal in!"
Rens knikte. 'Ze' dat waren de burgers, de 'luchte lui'.
"'t Gaet nu toch goed mit Vaandrager", meende Rens.
"Prachtig!" erkende Geluk. "Maar het kan zo niet büjven. Je moet er achter zitten, Rens. We moeten een zware, deftige dominee hebben. Een van de ouwe stijl, die weet hoe het op een boerendorp toegaat. Die 'luchtspriengers' van tegenwoordig houden het met de arbeiders. Die De Wit is er ook zo een en bij ons vind je net zulke doerakken. Halve socialisten zijn het!" Rens luisterde amper. Dat van Nan spookte door zijn hoofd. Leen Geluk zaagde door over het soort dominees, dat ze niet moesten hebben.
"...Ze bemoeien d'r eigen overal mee. In Rhoon, waar neefje Van Dijke is gaen weune...!"
Rens knikte, dat wist hij wel, die kende hij wel.
"Nou, daer motte ze een domenie ebben, die vanaf de preekstoel een hele lieste opgelezen eit. Met naem en van, van de boeren wat ze per jaer verdienden en wat een arrebeier verdient".
"Dat was niet in Rhoon!" Rens schudde z'n hoofd dat een grimmige trek kreeg. "Dat was in Heenvliet! Maar die vent is gek geworden ook. Die zit nou in Maasoord. Nee, Leendertje, zo een kriege we hier niet. Maar ja!" Rens dronk bedachtzaam zijn koffie, draaide het kopje rond om de suiker op te lossen. "Er moet wat gebeuren. Weet jij wel wat het ongeluk is?" Vragend keek hij, met het kopje nog in zijn hand, neef Geluk aan.
"Dat er zat domenies zijn. Volop! Maer weinig zoals wij er een nodig ebbe!"
Daar waren de boeren het over eens.
Rens stond op en ging naar huis, liep eerst zijn grote tuin en zijn modem aangelegde boomgaard nog eens rond, deed of hij naar iedere boom in het bijzonder keek hoe het met de vruchten stond, - het was al bijna september - bleef even met Toon van Ast staan praten over het werk. Maar in zijn hart was hij alleen maar bezig met Nan. Soms klemde hij de lippen op elkaar, liet na een harde p. de saamgeperste lucht uit zijn mond ontsnappen. "Mos dat er nog bie komme! Verdorie!"
Vanochtend was er natuurlijk weer de plechtigheid van het boerenbezoek. Misschien maakten de anderen er ook nog wel een opmerking over. Niet dat hij er op in zou gaan. Niks hoor! Het zijn zijn zaken! Maar dat het zo kon zijn! Dat Nan het aan zou durven leggen met zo'n afgescheiden armoedzaaier!
De torenklok sloeg elf uur. Hij liep nog achter in de boomgaard, te foeteren. De prachtige, gezonde piramiden met hun gladde bruine stammetjes en takken, het gezonde groen van het blad boven de grijze klei, boeiden hem niet. En zijn kasteel daarachter het hoge, deftige huis, vei-vulde hem vanochtend niet met trots. Ja! Hij zou er de boeren weer ontvangen! Nan zou bedienen! Maar hij wist, dat ze zouden denken: "Nou, nou, Rens! Als dat doorgaat met die jongen van dominee De Wit!"
Hij schopte tegen een kleiklonter, die hard gebakken in de zon als een grote bal over het pad rolde. Tegelijk dacht hij aan kleine Rensje met zijn bolleket: "Dat is de domenie van de knikkers, grotevaoder!" De boer vloekte. Zo had de oude, nooit geheel overwonnen wilde natuur van zijn jeugd hem weer te pakken en als een dwaze jonge kerel rende hij de kleiklonter achtema en trapte hem tot stof. "Verdorie!" Die dominee van Heenvliet hadden ze naai" Maasoord gebracht! Ha! Hij lachte om de mop. Daar liep hij nu zelf, als een halve zot achter een kleiklonter aan en hij trapte hem in gruizels alsof het de... Ja wat? (wordt vervolgd)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 2001
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 2001
Eilanden-Nieuws | 12 Pagina's