Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het bevindelijke aspect in de prediking (4)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het bevindelijke aspect in de prediking (4)

8 minuten leestijd

Het ontdekkende werk van de Heilige Geest

U merkt dat hier het werk van de Heilige Geest bepalend en beslissend is. Calvijn zegt zo treffend (op Handelingen 14:27): ‘Wel wordt het koninkrijk der hemelen ons door de uitwendige prediking van het evangelie geopend,… maar niemand treedt het binnen, indien God de hand niet naar hem uitsteekt. Niemand nadert het, indien hij niet inwendig door de Geest getrokken wordt’ [!]. Er is geen enkele Dienaar van het goddelijke Woord, die zijn hoorders tot goddelozen in hun eigen oog kan maken, al is het duizendmaal waar dat hij al zijn hoorders heeft te zeggen dat zij het zijn. Hier zijn we afhankelijk van en aangewezen op het ontdekkende werk van de Heilige Geest Die in Zijn smidse en werkplaats onder de bediening van het Woord doet wat geen mens vermag. Hij werkt schuldbesef, zondekennis, verootmoediging. Hij is het Die niet alleen laat preken dat Christus in Bethlehem is geboren, maar Die Hem geboren doet worden in het hart. Het is zo waar: ‘Al was Christus duizendmaal in Bethlehem geboren en niet in mij, ‘k waar nóg verloren’. Als dát niet zou gebeuren, zou Hij een vreemde voor mij zijn en blijven. U en ik moeten Hem persoonlijk leren kennen, wil het wél zijn voor de nimmer eindigende eeuwigheid. Zo heeft Christus, de Zaligmaker gepreekt. Hij heeft bevindelijk gepreekt. Hoor maar wat Hij zegt: ‘Zo iemand van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid leven’ (Joh. 6:51). Dat houdt dan ook meteen in: Zo iemand niet (!) van dit Brood eet, die zal in der eeuwigheid niet (!) leven. Die zal omkomen, voor eeuwig.

De bevinding door de Heilige Geest gewerkt

Gods Geest is het alleen Die de zonden wegneemt en vergeeft, Die ruimte geeft in Christus en Die blijdschap werkt in het gemoed. ‘Ik vroeg niet: Mijn ziele, doorziet gij uw lot? Hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God? Maar toen mij Gods Geest aan mijzelf had ontdekt, toen werd in mijn ziele de vreze gewekt. Toen voelde ik wat eisen Gods heiligheid deed. Daar werd al mijn deugd een wegwerpelijk kleed! Toen vluchtte ik tot Jezus! Hij heeft mij gered. Hij heeft mij verlost van het vonnis der wet. Mijn heil en mijn vrede en mijn leven werd Hij: Ik boog me en geloofde en… mijn God sprak mij vrij. Nu ken ik die waarheid, zo diep als gewis, dat Christus alleen mijn gerechtigheid is.’ Zie, zó werkt God. Zo wordt de waarheid bevindelijk verstaan en geleerd. Hier is die voor ons ongrijpbare factor, hier is het getuigenis van de Heilige Geest in het hart. Omdat de Heilige Geest uiteindelijk de Auteur is van de Heilige Schrift, daarom is de bevinding die Gods Geest in het hart van Gods kinderen werkt, altijd gebonden aan Gods Woord.

Daarom blijft altoos gelden [en ik kan dat niet genoeg benadrukken]: Altijd moet de bevinding getoetst worden aan Gods Woord. Het is een doperse dwaling en een aan Gods Woord vreemde gedachte dat de gelovige zélf het ijkpunt van de bevinding is. Er zijn gelovigen, ook reformatorische christenen, die beweren: ‘Gód heeft mij deze zaak zó geleerd. Dús moet ieder mens het zó leren, zoals ik het geleerd heb.’ Daarmee is niets mis, zolang de bedoelde zaak Bijbels te toetsen en te verantwoorden is, zolang het in de Schriften is terug te vinden. Maar zodra het lós staat van de Schrift, wordt het een persoonlijke ondervinding ánders dan een Schriftuurlijke bevinding. Daarmee moet u maar heel voorzichtig wezen. Daar moet men het nog maar eens nakijken. Ik zou dat laatste bevindelijkheid willen noemen in tegenstelling tot bevinding. Dáár is de gezonde bevinding, waar Gods kinderen ademen in de lucht van de ganse Schrift.

Een aanbeveling om Schriftuurlijk-bevindelijk te preken

U hebt mij de woorden voorwerpelijk en onderwerpelijk horen gebruiken. Ik beroep mij voor deze terminologie op mannen als wijlen dominee I. Kievit die een boekje over de voorwerpelijk-onderwerpelijke prediking schreef als eis der Heilige Schrift, professor Wisse, die in zijn dagen sprak over een voorwerpelijke verklaring en een onderwerpelijke toepassing en dominee A. Vroegindeweij die er rond 1953 over schreef in een lange artikelenserie in het Gereformeerd Weekblad. Wat u beslist moet vasthouden van deze mannen, is dit: zij hebben voortdurend benadrukt dat er tussen de beide woorden voorwerpelijk-onderwerpelijk een streepje staat, dat in hun ogen een onmisbaar verbindingsstreepje is geweest! De prediking dient niet óf voor- óf onderwerpelijk te zijn, maar zij dient beide tegelijk te zijn. U mag het van mij ook noemen de Schriftuurlijk-bevindelijke prediking. Het verbindingsstreepje tussen beide woorden onderstreept én de samenhang én de volgorde van de dingen.

We luisteren even mee naar dominee A.Vroegindeweij, als hij stelt: ‘De gereformeerde prediking is voorwerpelijk-onderwerpelijk. Om het nog iets anders te zeggen: De gereformeerde prediking is bevindelijk. In sommige kringen onzer kerk staat het woord bevinding in een heel kwade reuk. Trouwens niet alleen in onze kerk. Er zijn nog wel andere kerken die zich gereformeerd noemen en die toch van bevinding niets willen weten. Het is goed en nodig dat wij echter een bevindelijke prediking voorstaan. Natuurlijk liggen hier gevaren. Er zijn soms uitwassen op te merken die te veroordelen zijn en die door een werkelijk gereformeerd belijder niet voor zijn rekening genomen worden.’ Ook stelt hij terecht: ‘Inderdaad, we zullen het heil persoonlijk moeten leren kennen, we zullen Christus bevindelijk moeten leren kennen. Wanneer gepredikt wordt dat men maar geloven moet dat men gelooft en het maar aannemen moet dat het heil er voor ons is, wanneer men er niet de nadruk op legt dat het ons persoonlijk eigendom moet worden, dan doet men tekort aan hetgeen de Reformatie weer opnieuw uit de Heilige Schrift heeft geleerd.’ Van de bevindelijke mensen zegt hij met een citaat van de gereformeerde bondsprofessor S. van der Linde: ‘Maar deze mensen, al waren ze meestentijds geen theologen, hebben toch zeer juist en diep verstaan dat de komst van Christus in het vlees dan ook ten gevolge heeft dat Hij ook kan en moet worden gekénd en ontmoet in het mensenleven, vol vernedering en strijd. En dan niet op een of andere beschouwelijke manier, wat Calvijn zo pittig noemt: ijskoude speculaties, maar met leven en warmte, met schaamte en schande, door hoop en wanhoop heen, dus: bevindelijk.’

De Geestelijke zin der Schrift ontdekken

De keerzijde benoemt dominee Vroegindeweij ook: ‘Er zijn predikers die alleen maar een onderwerpelijke prediking brengen. Zij spreken alleen over wat de Heere doet door zijn Heilige Geest in het hart van een mens. […] Zij spreken er dus over wat God doet, niet voor, maar in en aan de mens [!] die toebereid wordt om bij de Heere in de hemel te wonen. Hier dreigt echter een groot gevaar. En omdat we hier te doen hebben met mensen die het zeker wel goed bedoelen, willen we trachten om de gevaren die hier liggen aan te tonen. Want we hebben hier niet te doen met vijanden van de waarheid of van Gods Woord. We hebben hier te doen met mensen die hunkeren naar Gods gemeenschap gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, wanneer het tenminste echt is.’ Hij signaleert in alle eerlijkheid een zeer groot gevaar, namelijk ‘dat de vrome méns in het middelpunt gesteld wordt en dat het Woord Gods en de Christus der Schriften achteraan komt. Want we mogen ons geloof nimmer losmaken van de Schrift en ons maar laten drijven op ons gevoel. Het geloof is onlosmakelijk met de Schrift verbonden. De gelovige moet zich onvoorwaardelijk aan de Schrift onderwerpen. Wie gelooft, is overweldigd door de majesteit der eeuwige waarheid Gods die in het Woord tot hem spreekt.’ Wijlen dominee I. Kievit zegt in dit verband: ‘Wee onzer, als we er maar op los praten, [als we maar] wat bevinding bijeenrapen! Als de vraag ons wordt voorgelegd: Is dat nu de mening des Geestes, is dat nu de sprake Gods in deze tekst? Kunnen we dan ja zeggen?’ Op een andere plaats noemt hij dit soort eenzijdig spreken ‘een verkrachten van het Woord door dwaas vergeestelijken om het pasklaar te maken voor eigen zonderlinge ideeën. Dat heeft weer als gevolg, dat alle vastheid van het Woord wordt ondermijnd, ook al houdt men in theologisch opzicht het gezag der Schrift nog hoog. Vergeestelijken is trouwens veel gemakkelijker dan de geestelijke zin der Schrift te ontdekken. Dát gaat alleen bij Geesteslicht, maar ‘vergeestelijken’ kan men zeer wel bij eigen lamp.’

Harskamp, ds. A. Vlietstra


Lezing, gehouden op de ambtsdragersbijeenkomst van de Stuurgroep in de Hersteld Hervormde Kerk in het kerkgebouw van de HHG te Achterberg op zaterdag 23 november 2019.

Dit artikel werd u aangeboden door: Hersteld Hervormde Kerk

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 juli 2020

Kerkblad | 24 Pagina's

Het bevindelijke aspect in de prediking (4)

Bekijk de hele uitgave van donderdag 2 juli 2020

Kerkblad | 24 Pagina's