De separerende prediking (2)
WE EINDIGDEN HET VORIGE ARTIKEL MET TE STELLEN DAT ER ONDERLING VERSCHIL IS TUSSEN KERKGANGERS DIE VREEMD ZIJN AAN HET GEESTELIJKE LEVEN. EN DAT ONDERSCHEID MOET IN DE PREDIKING WEL WORDEN AANGEGEVEN. ER ZIJN ER ONDER DE HOORDERS DIE NAAR HETGEEN DE HEERE JEZUS HEEFT GEZEGD ‘NIET VERRE ZIJN VAN HET KONINKRIJK GODS’. OF ‘DIE TOT DE HEMEL TOE VERHOOGD ZIJN’. ZE ZIJN ER NIET VER BIJ VANDAAN, MAAR ZE ZIJN ER WEL BUITEN. EN ALS ZIJ VERLOREN GAAN, DAN ZULLEN ZE MET VELE SLAGEN GESLAGEN WORDEN. NU VRAGEN WE UW AANDACHT VOOR HET ONDERSCHEID TUSSEN GODS KINDEREN, TERWIJL WE OOK AANDACHT BESTEDEN AAN WAT DE BELIJDENISGESCHRIFTEN ZEGGEN OVER DE SEPARERENDE PREDIKING.
Het onderscheid tussen Gods kinderen bij de Heere Jezus
Ook tussen Gods kinderen is een onderscheid. Niet ieder kind van God is even ver geleid op de weg des levens. Ook daarover heeft de Heere Jezus gesproken. Hij heeft het over het zaad dat valt in de goede aarde en dan gaat dat zaad vruchten voortbrengen: dertig-, zestig- en honderdvoud. En hoe zwaarder de aar is, des te dieper zal die aar buigen. Gods kinderen die veel van de Heere hebben geleerd, buigen het diepst. Dat is een kenmerk van Gods geoefende volk. En die zijn verblijd met de kleinste ritselingen van het geestelijke leven. Dat zullen ze zeker niet de handen op gaan leggen. Ze zullen juist zulke kleinen in de genade van harte aansporen om naar meer te staan. De Heere Jezus heeft in het Evangelie naar Markus ook nog een gelijkenis verteld waarin Hij het Koninkrijk Gods heeft vergeleken met een mens die het zaad in de aarde wierp. Hij sliep en hij stond op, nacht en dag en ondertussen kwam het zaad op. Hij wist niet hoe. Zo brengt de aarde vanzelf vruchten voort en dan zegt de Heere Jezus: ‘eerst het kruid, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar’ (Mar. 4:28). Er is dus duidelijk sprake van een opwassen. Wij denken in dit verband aan de opdracht die de Heere Jezus heeft gegeven aan Petrus toen Hij hem herstelde in zijn ambt aan de oever van de zee van Tibérias. Daar krijgt Petrus een drievoudige opdracht. De eerste opdracht luidt: ‘Weid Mijn lammeren’, de tweede opdracht luidt: ‘Hoed Mijn schapen’ en de derde opdracht luidt: ‘Weid mijn schapen’. Het gaat hier dus heel duidelijk over lammeren en schapen. De Heere Jezus maakt hier een onderscheid. Dat betekent ook dat er onderscheid moet zijn in de prediking
Het onderscheid tussen Gods kinderen bij de apostelen, in het bijzonder Petrus en Paulus
Zo schrijft ook Petrus: ‘En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen’ (1 Petr. 2:2). En aan het einde van zijn tweede algemene zendbrief wekt hij zijn lezers op met de woorden: ‘Maar wast op in de genade en kennis van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus’ (2 Petr. 3:18). Gods Woord maakt een duidelijk onderscheid tussen Gods kinderen. Er zijn kinderen en mannen en daar zit ook nog heel wat tussenin. Zo is het toch ook in het natuurlijke leven. Het komt aan op het begin en of er ook wasdom gevonden wordt. Als Petrus Gods kinderen zo opwekt, en dat doet niet alleen Petrus, maar dat vinden wij ook bij de apostel Paulus als hij schrijft aan de gemeente van Efeze: ‘Totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van de Zone Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus; opdat wij niet meer kinderen zouden zijn, die als de vloed bewogen en omgevoerd worden…’ Ook Paulus schrijft over kinderen en mannen. En nogmaals, een kind is niet zomaar een man, daar ligt nog wat tussen. Daar is sprake van een opwas.
In dit verband is ook van grote betekenis wat de apostel Paulus heeft gezegd tegen zijn geestelijke zoon Timothéüs in zijn pastorale brief. Hij geeft zijn geestelijke zoon de raad om een arbeider te zijn ‘die niet beschaamd wordt, die het Woord der waarheid recht snijdt’ (2 Tim. 2:15). De kanttekenaren van onze Statenvertaling tekenen daarbij onder andere aan: ‘die de huisgenoten hun spijze voorsnijden en uitdelen, een iegelijk naar zijn gelegenheid’. En op een andere plaats schrijft de apostel Paulus: ‘Ik heb u met melk gevoed en niet met vaste spijze; want gij vermocht toen nog niet; ja, gij vermoogt ook nu nog niet’ (1 Kor. 3:2). In de prediking hebben wij te zorgen dat er spijs en drank in Gods huis mag zijn, niet alleen voor de zuigelingen in de genade, maar ook voor de meer gevorderden. Gods Woord leert ons dat duidelijk. Daar behoeft geen twijfel over te bestaan. Dat betekent dat er gepreekt moet worden tot de gehele gemeente. De kern van de gemeente wordt gevormd door Gods kinderen. Gods kinderen moeten hun weg horen verklaren, maar ze moeten ook horen wat ze nog ontbreekt. Ook dat moet in de prediking aan de orde worden gesteld. De prediker mag in zijn preek niet stil blijven staan bij de kenmerken. Er is meer te verkrijgen. Gods kinderen moeten als missende mensen maar veel verkeren aan de troon van Gods genade.
Gods kinderen geven onderwijs
Een heel duidelijk voorbeeld is Apollos. Hij was een Jood, die van Alexandrië kwam in Efeze. Hij was welsprekend en ook machtig in de Schriften. Hij was ook onderwezen in de weg des Heeren. Hij was vurig van geest en hij mocht ook onderwijs geven. Hij mocht Gods Woord verkondigen. En dat heeft hij naarstiglijk gedaan. Hij wist echter alleen van de doop van Johannes. Hij predikte dus net als Johannes de doop der bekering tot vergeving der zonden. Verder ging hij in zijn prediking niet. Onder zijn gehoor zaten Aquila en Priscilla. Ze hoorden maar al te goed wat er aan de prediking van Apollos mankeerde. Ze hebben hem tot zich genomen en hem de weg Gods bescheidelijker uitgelegd. Ze hebben hem onderwijs mogen geven. En geloof maar dat ze dat op een zeer ootmoedige wijze hebben gedaan. De Heere heeft dat onderwijs van Zijn twee kinderen daar in Efeze tot zegen willen stellen voor Apollos, zodat wij later lezen dat de apostel Paulus schrijft aan de gemeente van Korinthe, waar ook Apollos later werkzaam is geweest: ‘Ik heb geplant, Apollos heeft natgemaakt, maar God heeft den wasdom gegeven’ (1 Kor. 3:6). Paulus bedoelt hier dat Apollos het werk dat hij begonnen is in de gemeente van Korinthe voort mocht zetten. Nu was het Apollos die de weg Gods bescheidelijker uit mocht leggen. Zo gebruikt de Heere Zijn knechten en kinderen om onderwijs te geven.
De belijdenisgeschriften
Ook de belijdenisgeschriften zijn duidelijk als het gaat over een separerende prediking. Wij willen in het bijzonder drie bijzondere belijdenisgeschriften in dit verband aan het woord laten, namelijk de Heidelbergse Catechismus, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels.
De Heidelbergse Catechismus
In de allereerste plaats de Heidelbergse Catechismus en wel Zondag 31. Daar gaat het over de sleutelen van het hemelrijk. De eerste sleutel is de sleutel van de prediking van het Evangelie. Dan gaat het over de scheidslijn tussen gelovigen en ongelovigen. Uit het antwoord wat gegeven wordt op vr. 84 blijkt heel duidelijk, dat de opstellers van onze Heidelbergse Catechismus ervan uitgingen, dat de scheidslijn tussen gelovigen en ongelovigen dwars door de gemeente loopt. En dat de predikant zijn gemeente niet moet beschouwen als louter bekeerde mensen. Als het gaat over een nadere separatie dan is eigenlijk heel de Heidelbergse Catechismus een duidelijk uiteenzetting hoe Gods kinderen de troost steeds meer deelachtig worden. Die enige troost wordt geschonken in de wedergeboorte en wordt deelachtig gemaakt door de oefeningen van het waar zaligmakend geloof. Er is duidelijk sprake van een opwassen in de genade en de kennis van de Heere Jezus Christus.
De Nederlandse Geloofsbelijdenis
Guido de Brès, de opsteller van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, was een leerling van Calvijn. Hij schrijft in artikel 29 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis: ‘Wij spreken hier niet van het gezelschap der hypocrieten, welke in de Kerk onder de goeden vermengd zijn, en intussen van de Kerk niet zijn, hoewel zij naar het lichaam in haar zijn’. Ook hier wordt een heel duidelijk onderscheid gemaakt. Het is niet al Israël wat Israël genaamd wordt.
De Dordtse Leerregels
Ook ons jongste belijdenisgeschrift, de Dordtse Leerregels, spreekt heel duidelijk over een separerende prediking. Niet alleen het onderscheid tussen de ongelovigen wordt heel duidelijk gesteld in hoofdstuk III, IV 8, 9, maar ook het onderscheid dat er is tussen Gods kinderen (I,12).
Onze conclusie mag dus zijn dat zowel Gods Woord als ook onze belijdenis tonen dat er onderscheidelijk, dus separerend gepreekt moet worden. Toch worden er vooral in onze tijd bezwaren aangetekend tegen een separerende prediking. Wat is de oorzaak? Wel, de gemeente wordt meer en meer gezien als een verbondsgemeente. Nu is dat naar Gods Woord, maar er moet wel gesepareerd worden. Iemand die dat heel duidelijk heeft gedaan is ds. I. Kievit. Hij heeft in zijn boekje over ‘de tweeërlei kinderen des verbonds’ een duidelijk onderscheid gemaakt tussen degenen die leven op de erve des verbonds en degenen die daadwerkelijk in het verbond zijn. Dat onderscheid leert Gods Woord ons heel duidelijk.
Bezwaren tegen een separerende prediking
Dr. C. Graafland was de mening toegedaan dat een separerende prediking, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen bevestigden, bekommerden en onbekeerden en tussen het algemene en het bijzondere werk van de Heilige Geest, niet meer te handhaven is als het verbond Gods en de beloften van het verbond ernstig worden gehouden. De prediking bestaat dan hooguit nog uit de explicatie, dat betekent de uitlegging, de applicatie ontbreekt. Juist in de toepassing komt het duidelijk uit dat er onderscheid is tussen de verschillende hoorders van het Woord. Juist in de toepassing gaat het over de onbekeerden, de bekommerden en de bevestigden. De gemeente wordt in de toepassing opgeroepen tot geloof en scherp wordt het ongeloof afgekeurd. De gemeente moet worden aangesproken als verbondsgemeente.
Wat mij opviel in een interview van jaren geleden in het RD met de eerdergenoemde dr. C. Graafland, is dat hij het met de exegese van ds. A. Moerkerken van harte eens was. Hij vond dat hij heel knap was in het uitleggen van zijn tekst. In de toepassing haakte hij echter af. Hij beschouwde de gemeente als verbondsgemeente aan wie de beloften zijn geschonken op grond van de kinderdoop. En met die belofte van de vergeving der zonde moeten wij naar God toegaan. Het wezen van het verbond betreft echter de uitverkorenen. Wie dat zijn, dat weten wij niet, maar alleen zij zullen zalig worden. De verbondsbeschouwing is voor de predikant heel beslissend als het gaat over de manier waarop hij zijn gemeente aanspreekt. De gedachte dat de gemeente verbondsgemeente is, wint in onze tijd steeds meer veld. Nu is de gemeente inderdaad verbondsgemeente, zoals het volk van Israël ook het verbondsvolk was, dat betekent echter niet dat heel Israël ook zalig is geworden. Gods Woord leert ons heel duidelijk iets anders. Er zijn heel duidelijk tweeërlei kinderen des verbonds. Het boekje dat ds. I. Kievit daarover heeft geschreven is heel helder. Daar vindt een heel duidelijk separatie plaats als het gaat om de eerste separatie tussen bekeerd en onbekeerd. Ds. I. Kievit was een kenner van Calvijn en dat blijkt wel duidelijk uit zijn boekje.
De kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis, aldaar zal wening zijn en knersing der tanden. Een duidelijk voorbeeld is de rijke man uit de gelijkenis. Hij spreekt Abraham aan met vader en Abraham spreekt hem aan met kind. Hij was zijn kindernaam niet verloren in de plaats van de eeuwige rampzaligheid. Dat moet de klem zijn in de prediking. Wij mogen niet weglopen onder Gods Woord, maar wij luisteren ons wel een oordeel als wij ons niet bekeren. Ook in de nadere separatie is Gods Woord duidelijk. Wij moeten echter wel vast blijven houden dat het waar blijft dat de natuurlijke mens niet verstaat de dingen die des Geestes Gods zijn. Ze zijn hem een dwaasheid. Zo was het vroeger in de tijd van de apostel Paulus, maar zo is het nu nog. De natuurlijke mens verstaat het niet, omdat de geestelijke dingen ook geestelijk onderscheiden worden. Dat moeten wij in onze tijd niet vergeten en dat gebeurt maar al te veel. Als iemand goed heeft gestudeerd, dan is zo iemand vaak ook al bekeerd. En dat is iets dat steeds meer doordringt. Het historische geloof wordt aangezien voor het zaligmakende geloof. Het geloof is geen gave meer van God, maar een werk van de mens. En wat wij niet met ons verstand kunnen begrijpen, dat is niet waar. Dat betreft wel in het bijzonder de nadere separatie als het gaat om de standen in het geestelijke leven of de opwas in de genade. Iemand heeft eens gezegd: daarover moeten wij helemaal niet discussiëren, maar dat moeten wij praktiseren.
Katwijk aan Zee, ds. B. Reinders
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 31 december 2020
Kerkblad | 24 Pagina's