Woudsend, de laatste gemeente van ds. J.J. Knap
Na maar liefst elf gemeenten gediend te hebben, vertrekt ds. Jan Jacob Knap (1806-1865) vanuit Losdorp naar het Friese Woudsend, een gemeente – zoals zal blijken – die hem niet geheel onbekend is.
Vóór Losdorp diende ds. J.J. Knap Valkenburg (1829), Heerde (1832), Aarlanderveen (1836), Doornspijk (1843), Fijnaart en Heiningen (1844), Heeg (1845), Oud-Alblas (1853), Putten (1855), Opheusden (1857) en Vlissingen (1857). De elfde gemeente dan is het Groningse Losdorp en daar krijgt ds. Knap ook een vijftal beroepen. Hij bedankt voor Westerlee-Heiligerlee, Heeg, Nijkerk (derde predikantsplaats) en Giessen-Rijswijk. Het volgende beroep komt van de Hervormde gemeente Woudsend, de kerkenraad neemt een unaniem besluit en dat neemt ds. Knap aan.
Woudsend ligt in Súdwest-Fryslân aan de Ee en daardoor verbonden met het Slotermeer en via de Woudsenderrakken met het Heegermeer. De Hervormde gemeente is vacant geworden door het vertrek van ds. J.H. Seemerink. Twee dagen nadat Seemerink afscheid preekte in Woudsend – de predikant vertrok naar Genemuiden – komt een plotseling levenseinde op 18 december 1860 in wat zijn nieuwe standplaats had moeten worden. Kort daarop overlijdt ook de vrouw van ds. Seemerink na de bevalling van een zoon.
De kerkenraad brengt na alle droefheid een viertal beroepen uit, waaronder op de bekende A.P.A. du Cloux. Het is een dag van grote blijdschap als ds. Knap het beroep naar Woudsend aanneemt.
Ds. Knap komt met zijn kinderen over, van de twaalf waren er al zes door de dood ontvallen. Hij is al enige tijd weduwnaar, zijn vrouw Katarina overleed na een kortstondige ziekte te Vlissingen op 17 februari 1856. Zoon Christoffel (1834-1892) trouwt op 18 augustus 1859 te Amersfoort Johanna Geertruida Hubers en is op het moment van de verhuizing verbonden aan de Friese gemeente Wolsum-Westhem. Gerkesklooster – eveneens in Friesland – was Christoffels eerste gemeente.
De dag van bevestiging en intrede van vader Knap is 1 juni 1862. Van her en der komen rijtuigen met mensen en de herbergen zijn overvol. De bevestiger is ds. Hermanus Johannes Petrus van der Linden uit Heeg. De intredepreek handelt over Efeze 3 vers 8: ‘Mij, den allerminste van de heiligen, is deze genade gegeven, om onder de heidenen door het Evangelie te verkondigen den onnaspeurlijken rijkdom van Christus.’ Boven de preek schrijft ds. Knap: De verkondiging van den onnaspeurlij-ken rijkdom van Christus, des evangeliedienaars roeping en voorrecht. In de voorafspraak staat ds. Knap stil bij persoonlijke gebeurtenissen die zijn voorgevallen tijdens de jaren nadat hij de laatste keer in de gemeente Woudsend was voorgegaan: ‘Hoeveel gebeurde er in dien tijd! Hoeveel wat ons ruime dankstof gaf aan den Heer, maar ook hoeveel dat griefde en diepe wonden aan onze harten toebracht! Ik bezit niet meer wat ik toen bezat. Eene getrouwe gade, de zorgdragende moeder mijner kinderen, werd mij en hun door den dood ontnomen. En hoeveel mis ik in uw midden, die vroeger hier zaten! Knap wees op de ernst van het leven: O! leere Hij zelf door den H. Geest voor Hem te bukken, ons te vernederen onder Zijne krachtige hand en Hem te zwijgen. Dat Hij ons ter ure des sterven bereid vinde om zonder verschrikking voor den Rechterstoel van Christus te verschijnen!’
Geen vreemde gemeente
Woudsend was bekend voor ds. Knap: reeds diende hij het nabijgelegen Heeg zeven en een half jaar met veel vreugde. Daarbij is hij in vacaturetijd consulent geweest van Woudsend. Het was een bange tijd in verband met de cholera, er vielen veel slachtoffers. Ds. Knap zegt hierover bij zijn intrede: ‘Wij baden met elkander in wekelijkse openbare bidstonden. De Heer ontfermde Zich en de engel des doods hield op te slaan.’
Er was een blijvende betrekking gebleven tussen de gemeente en de nieuwe dominee. Bij zijn intrede gaat ds. Knap daar dieper op in: ‘Wij zijn elkander niet vreemd. Reeds ten jaren 1838 vereerde mij een roeping herwaarts en was ik door het verongeluk-ken van het beurtschip van Harlingen naar Amsterdam, niet afgeschrikt van het doen ener reize over zee, was ik u komen bezoeken zo als ik van voornemen was, wellicht was ik reeds uw leraar geworden.’ Het jaartal moet toch wel een vergissing zijn: het beroep van Woudsend was niet in 1838 uitgebracht, maar op 16 augustus 1840.
Een goede verstandhouding was er destijds ook met ds. Seemerink. Deze predikant had in persoonlijke ontmoetingen meermalen de wens uitgesproken dat ds. Knap zijn opvolger zou worden als hij vertrok of stierf. Bij zijn intrede refereert ds. Knap aan deze wens: ‘Ik sta naar de wenken van uw ontslapen vriend als uw leraar voor uw ogen.’
Ondanks zijn leeftijd mag ds. Knap voor zijn talrijk gehoor getuigen: ‘Ik sta hier vol levenslust en levenskracht, maar ook vol verlangen om onder u de Heere groot te maken. Ik riep u dertien jaar geleden vanaf deze kansel toe: ‘De Heere is goed, Hij heeft mij nooit kwaad gedaan!’ Datzelfde doe ik nu weer, en ik sta er voor in, dat Hij in die jaren de bewijzen van Zijn trouw en genade zeer vermeerderd heeft.’
Publicaties
Wie de publicaties van ds. J.J. Knap leest, raakt onder de indruk van zoveel arbeid. Bekend is het boekje Het eenzaam bidden, wat tot de dag van vandaag uitgegeven wordt. Het zijn een viertal brieven die door hem uitgegeven werden. Wat bijna niemand weet, is dat er ook een vijfde brief uitgegeven is.
In Woudsend worden alleen twee gelegenheidspreken uitgegeven: in de bundel Zestiental feesten gelegenheids-preken, waarvoor ds. J.J. Knap een voorwoord schreef. Boekhandel H. Bokma uit Heeg is de initiatiefnemer en benaderde diverse predikanten, waaronder J.W. Felix, A. Mac-Pherson, S.J. de Hoest, C.J. Brijce, F.P.L.C. van der Lingen en W. Sijpkens. Ds. Knap schrijft aan zijn lezers: ‘Wij geloven wat wij in deze bladen gesproken hebben. Wij vermanen, ja bidden een ieder onzer geloofsgenooten getrouw te zijn aan de belijdenis der Hervormde kerk. Ons voegt dat vooral in dezen tegenwoordigen tijd, in welken het ongeloof, onbeschaamder dan ooit, het hoofd opsteekt. Maar ook de Heer, als met bijzondere nauwkeurigheid, let op de gedragingen Zijner knechten. O! schrijve Hij zelf, als met de punt eens diamants in onze en in uwe harten deze woorden: Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen? Dewelke, begonnen zijnde verkondigd te worden door den Heere, aan ons bevestigd is geworden van degenen, die Hem gehoord hebben: God bovendien medegetuigende door tekenen, en wonderen en menigerlei krachten en bedelingen des Heiligen Geestes naar Zijnen wil.’ Ds. Knap levert zelf de volgende preken aan voor deze bundel feestpreken: ter gelegenheid van de gedenkdag van Waterloo en voor de oudejaarsavond. Bijzonder is dat ook Zijne Majesteit de Koning intekent op deze uitgave. Knap geeft aan dat de Koning hiermee oprechte belangstelling toont in de feesten der christenen. Hij schrijft ‘zeer vereerd en hoogst verblijd’ te zijn.
Oranjeklant
Uit de reactie op de intekening van Z.M. de Koning blijkt wel dat ds. Knap een vurige Oranjeklant is. Niet minder blijkt dit uit de uitgegeven preek die hij hield als herdenking van de slag bij Waterloo. Voor de predikant was deze geschiedenis er een van Gods wonderdaden: ‘En God hoorde. God Die genadig is, Die alleen grote wonderen doet, Die Zich ontfermt waar niemand zich ontfermen wil en ontfermen kan. Hij sprak, en de strik werd gebroken, en wij zijn ontvloden.’ ‘Zo lang wij ademen, zegt ds. Knap, ‘moeten wij niet ophouden Gode te danken voor de verlossing die God Nederland op den 18den juni 1815 heeft bewezen.’ Aan het slot van de preek eindigt de voorganger: ‘Leve de Koning! Leve Willem III! Zoo zij onzer aller wens! Ja worde of blijve het ééne onzer vurigste gebeden, die dagelijks uit ’s harten diepsten grond tot de Koning der koningen opklimmen: O God! geef onzen Koning Uwe rechten, en Uwe gerechtigheid den zoon des Konings!’
Ook uit het volgende verhaal – meegedeeld door dr. G.A. Wumkes in zijn Het Friese Reveil in portretten – laat de liefde voor het Koninklijk huis zien. Het is dan 1863, wanneer ook in Woudsend het feest gevierd wordt ter gelegenheid van het feit dat het land vijftig jaar eerder bevrijd was van het Franse juk. Wumkes schrijft: ‘De pastorie was fraai geïllumineerd. ’s Morgens om acht uur was het: ‘Naar de kerk, de klok heeft geluid.‘ Dominee kwam op de kansel met een oranjestrik op de borst. Hij sprak twee volle uren en niemand had zich verveeld. Hij kon zo mooi vertellen en ook nu waren er allerhande stukjes van zijn eigen levenservaring bij. Hoe bijvoorbeeld in 1813 zijn vader de slaapkamer van de kinderen was binnengekomen met de uitroep: ‘Jongens, uit bed! Oranje is weer in het land!’ Tegen middernacht kwam dominee – aldus Wumkes - nog eens naar buiten en riep luidkeels: ‘Oranje boven! Leve de Koning!’ Toen ging hij naar de kooi.’
Beroepen
Tijdens zijn predikantenloopbaan heeft ds. Knap veel beroepen gehad, Woudsend was het zes en vijftigste. Knap heeft zelfs beroepen gekregen van een tweetal afgescheiden gemeenten, Axel-Terneuzen en Zwolle; dat was in 1842.
Wat het beroepingswerk betreft wordt het in Woudsend stil voor de dominee. In Woudsend krijgt hij welgeteld één beroep. Op 26 januari 1865 beroept de kerkenraad van Polsbroek en Vlist ds. Knap. Daarvoor wordt bedankt. Het gerucht ging dat ook Montfoort hem begeerde, maar zover is het niet gekomen.
Een held in Israël is gevallen
Ds. Knap heeft tot de laatste dagen van zijn leven een goede gezondheid gehad. Hij blijft zijn gemeenteleden trouw bezoeken. In 1864 trouwen de twee oudste dochters. Maar de echtgenoot van de tweede dochter overlijdt binnen een maand op 29-jarige leeftijd. Hoewel ds. Knap onafgebroken zijn werk verricht, komt daar op 29 maart 1865 een einde aan. Hij had de vorige avond een bezoek gebracht aan zijn vriend Pibe Lolles Nauta van Ypecolsga en was met hem in gesprek geweest over de droevige toestand van de kerk. Hij had te kennen gegeven, hoe het hem smartte dat de Godheid van de Heere Jezus in toenemende mate geloochend werd. Vermoeid komt ds. Knap thuis. Hij knielt met zijn huisgenoten neer en draagt alle nood op aan de Heere. Als hij in bed stapt, springt er een ader, waar veel bloed uit vloeit. Met veel kalmte en tegenwoordigheid van geest zei hij tegen de snel ter plekke komende geneesheer, dat zijn lichaam onrustig was, maar naar de ziel volkomen rustig was. Zoon ds. Chr. Knap tekent verder op: ‘Zijne dochters vertroostende met de zorge Gods en onder het uitspreken van het “mijn Koning en mijn God! eeuwig dank en eere!” ontsliep hij zacht en zalig in den Heer.’
Op maandag 3 april vindt de begrafenis plaats, onder tegenwoordigheid van velen. Liefst 24 leerlingen dragen de baar naar het graf. Aan het graf werden woorden van rouw gesproken door ringbroeder ds. Abraham Dirk Thuijn de Ligny en zoon ds. Christoffel Knap, in de kerk spreekt consulent ds. Van der Linden. Ook de predikanten van de ring IJlst bewijzen de laatste eer. Een van de sprekers zei in zijn toespraak: Een held in Israël is gevallen!
Op de eerstvolgende zondag preekt ds. Van der Linden over Jezus’ kruiswoord: Het is volbracht! Er wordt door de correspondent uit Woudsend uitgebreid verslag gedaan: ‘Een gemoedelijk en ernstig prediker, een trouwe herder, een deelnemend vriend. Voor wie hem kenden was het niet bevreemdend dat nog zulk een tal van andere gemeenten hem begeerden, want had zijn naam een goede klank, men behoefde slechts met hem om te gaan om te weten met hoeveel regt dit was.’
De grafsteen die de gemeente laat plaatsen laat zien hoe men hem in Woudsend zag: ‘Hy wier in barnende en ljochtsjende kearse.’ (Hij was een brandende en lichtende kaars.) Dat blijkt uit zijn prediking en godsvrucht, zijn gebedsleven en zijn ambtsijver. Maar ook uit zijn nagelaten geschriften. Ook was hij dat voor de Friezen. Uit zoals dr. Wumkes hem beschreef blijkt dat wel: ‘Al was hij een Hollander van komaf, hij hoort ook bij Friesland en de Friezen.’ Dit Friese volk van Woudsend immers had hem lief. Die liefde blijkt ook hetgeen Sybren Rijenga ‘eigenhandig’ schreef op 30 januari 1900 te Woudsend: ‘Koopt de Waarheid en verkoopt ze niet. Al wie dit boek leest zal ondervinden welk een schat van waarheid hier in deze leerredenen van den weleerwaarde zeergeleerde heer en ontslapene nu zalige predikant J.J. Knap te lezen zijn. Door mij gelezen en verzeker ook de lezer, dat hij of zij er smaak en genoegen in vinden zal. De Heere bekrone de lezer van dit zo’n nuttig en heilzaam boek. Sybren.’
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 maart 2025
Oude Paden | 64 Pagina's