Hendrik van Zutphen en de Reformatie in Bremen
Snelle overgang of geleidelijke verandering? (3)
De vorige keer hebben we gezien dat de Bremer stadsraad voorzichtig en tactisch handelde in de kwestie Hendrik van Zutphen. Burgemeester Von Büren en anderen deden alsof ze niet wisten dat broeder Hendrik een volgeling van Luther was en evenmin dat de laatste in de ban was gedaan.
‘Over Een Augustijner Monnik’
Dit wordt weerspiegeld in het Denkbuch, waar de gebeurtenissen rond het proces tegen broeder Hendrik heel zakelijk worden weergegeven, namelijk onder de kop: ‘Over een Augustijner monnik’. Verder probeerde de raad de verantwoordelijkheid voor de aanwezigheid van Van Zutphen in de stad op de burgers af te schuiven. Als de burgers het verzoek deden om een escorte voor broeder Hendrik, dan moest de raad dat wel inwilligen, zo luidde het verweer. Op deze manier hield de raad niet alleen rekening met de aartsbisschop, maar ook met de burgers.
Verder probeerde de raad vanaf het begin de kwestie broeder Hendrik te verschuiven van het kerkelijk-juridische niveau naar het theologische niveau. In plaats van broeder Hendrik uit te leveren aan de aartsbisschop en dus aan een gewisse dood vanwege ketterij, stelde de raad voor om in de stad een twistgesprek tussen de monnik en andere geestelijken te arrangeren. Onder dreiging van mogelijke militaire vergelding door de aartsbisschop, gaf de verordening die door de eerste Rijksdag van Neurenberg in 1522 werd afgekondigd, het stadsbestuur van Bremen de nodige speelruimte. De raad begon toen openlijker voor de zaak van broeder Hendrik te pleiten door te eisen dat er geen maatregelen tegen Luther en zijn volgelingen zouden worden genomen totdat er een algemeen kerkelijk concilie zou zijn bijeengeroepen. Ook deed het stadsbestuur nog meer zijn best om het debat naar een theologisch niveau te tillen. Het baseerde zich niet alleen op precedenten (Franciscaner monniken hadden vroeger ook in Bremen gepredikt), maar beweerde ook dat de prediking van Gods woord vrij was en dat een gemeente het recht had om predikers aan te stellen en over hun leer te oordelen:
Zoals geschreven staat in Romeinen 7, de schapen kennen de stem van hun herder, maar de vreemde herder volgen ze niet, enz. Idem, Mattheüs: pas op en hoed u voor valse profeten, aan hun vruchten zult u ze kennen. Idem, 1 Korinthe 14: twee of drie prediken, maar de gemeente moet oordelen over de prediking, hieruit blijkt dat de kerk, dat wil zeggen de gemeente, predikers mag aanstellen en weer afzetten, volgens de inhoud van de goddelijke Schrift. [Denkbuch, 151 (de tekstverwijzingen kloppen niet allemaal)]
De argumentatie van het concilie komt overeen met die van Luther in 1523, zoals O. Rudloff heeft laten zien.
Met deze argumenten bleef de raad de verantwoordelijkheid voor broeder Hendriks aanwezigheid in de stad afschuiven op de burgers. Tegelijkertijd legitimeerde het stadsbestuur de beslissing van de bevolking theologisch door te verwijzen naar de Schrift. Door dit te doen, nam de raad in feite het gezag over de kerk in eigen handen en verwierp het de aanspraak van de aartsbisschop op het geestelijk gezag over de stad.
Geleidelijke Verandering
Een vergelijking van het religieuze leven in Bremen na 1522 met eerdere jaren op basis van het Denkbuch en het Ratsdenkelbuch leidt tot een herziening van het beeld dat we van het verloop van de Reformatie in Bremen hebben. Tenminste, voor zover het om de rol van het stadsbestuur gaat, is het nauwkeuriger om te spreken van een geleidelijke transformatie. Deze werd zowel door politieke motieven (bezorgdheid om de rechten en privileges van de stad) als theologische motieven (bezorgdheid voor de religie) gedreven. Het beeld dat de schrijvers van de oudste kronieken van Bremen neerzetten, namelijk een snelle verandering van de religieuze situatie, lijkt niet overeen te komen met de historische werkelijkheid.
In het Denkbuch en het Ratsdenkelbuch uitten Von Büren en het stadsbestuur van Bremen in deze periode geen fundamentele kritiek op het traditionele kerkelijke en religieuze leven. Integendeel, Von Büren nam intensief deel aan traditionele vroomheidspraktijken en aan het religieuze leven, ook al hekelde hij misbruiken, namelijk ten aanzien van aflaatgeld en privileges van geestelijken. Het is mogelijk dat er in de periode 1510-1520 binnen de raad fundamentelere kritiek op de kerk groeide; helaas ontbreken de desbetreffende bladzijden in het Denkbuch en het Ratsdenkelbuch. In deze bronnen is het pas in 1522, toen het bestaande conflict met de aartsbisschop werd verscherpt doordat Bremen broeder Hendrik verdedigde, dat er binnen het stadsbestuur van Bremen een crisisbesef ontstond. Zelfs toen broeder Hendrik in 1522 in Bremen predikte en het crisisgevoel sterker werd, werd het traditionele devotionele leven niet direct verworpen, zoals blijkt uit de rechtszaken uit 1523 waarbij Von Büren betrokken was. Ook de kopjes van de passages in het Denkbuch die betrekking hebben op broeder Hendrik suggereren dat de raad de reizende monnik zag als een van de vele rondtrekkende predikers die Bremen aandeden. Na 1524, toen er veranderingen werden doorgevoerd in de liturgie, kerkelijke ceremoniën, de armenzorg en het onderwijs in Bremen, lijken veel burgers privé te zijn blijven leven volgens het traditionele religieuze wereldbeeld. Nog in 1584 zou er in Bremen een ‘bloedwonder’ hebben plaatsgevonden (waarbij bloed in een andere substantie zou zijn veranderd). Veel inwoners van de stad lijken decennialang traditionele rituelen te hebben uitgevoerd, misschien op een eigen manier vermengd met het ‘nieuwe geloof’.
Het eerste kwart van de zestiende eeuw werd in Bremen dus gekenmerkt door een hoge mate van politieke en religieuze continuïteit. Zelfs het primaat van de Bijbel, lang beschouwd als een pijler van de Reformatie, werd al in de middeleeuwen erkend (met de nodige bedenkingen, na de veroordeling van Hus en Wyclif). Ook het idee dat een gemeente het recht had om zelf haar predikant te kiezen was al aanwezig in de middeleeuwen. Tegelijkertijd vond er in Bremen na 1524 ook een transformatie plaats. Voor het stadsbestuur van Bremen werd het Woord van God de exclusieve autoriteit in religieuze zaken. De raad begon ook toezicht te houden op de kerk en begon veranderingen door te voeren in de kerkelijk-religieuze orde. Over het geheel genomen kan de ontwikkeling in Bremen beschreven worden, in de woorden van B. Hamm, als een voortzetting van een laatmiddeleeuwse verandering met een verschuiving. Dit was geen unieke ontwikkeling. De verschillende facetten die we bij de overgang van de late middeleeuwen naar de Reformatie in Bremen zien, komen we ook bij andere steden in het Duitse rijk tegen: de geestelijkheid kwam steeds meer onder het gezag van het stadsbestuur, botsingen tussen een stad en de landsheer vanwege politieke en theologische geschillen en een vroege doorvoering van hervorming in de kerk, liturgie en ceremoniën, terwijl de traditionele religie nog lang voortleefde in de hoofden van de bevolking.
Bremen En De Rest Van Het Duitse Rijk
Hoewel het verloop van de Reformatie in Bremen vergelijkbaar is met die in andere steden in het Duitse rijk, is de ontwikkeling in Bremen kenmerkend voor Noord-Duitsland, met name voor het gebied aan de Oostzee. In dit gebied nam de invloed van de keizer – die ver weg was – en zijn bondgenoten steeds verder af. Dit vacuüm creëerde, menselijkerwijs gesproken, ruimte voor de Reformatie, die hier wortel kon schieten en kon groeien. En deze leemte werd niet vanuit het oosten, maar vanuit het westen opgevuld door broeder Hendrik, die weliswaar in Wittenberg had gestudeerd, maar vanuit de Nederlanden (Antwerpen) naar Bremen kwam. Daar verkondigde hij de ‘nieuwe leer’ en deze droeg vrucht onder stadsbestuur en bevolking die aan de Bijbel de hoogste autoriteit (in kerkelijke zaken) toekenden. Al moeten we beseffen dat de stadsraad aanvankelijk op strategische en politieke manier opereerde en dat de traditionele religie nog lange tijd onder de bevolking voortleefde.
* Zie voor een uitgebreidere versie inclusief voetnoten van deze artikelenserie: Jan van de Kamp, ‘Rapid Transition or Gradual Transformation? A New Perspective on the Reformation in Bremen’, Archiv für Reformationsgeschichte 114 (2023), 290-305.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 juni 2024
Zicht op de kerk | 32 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 27 juni 2024
Zicht op de kerk | 32 Pagina's