Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VOOR EEUWIG TEGENVALLEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VOOR EEUWIG TEGENVALLEN

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarna kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heere, Heere, doe ons open! En hij, antwoordende, zeide: Voorwaar zeg ik u, ik ken u niet.

Matt. 25:11-12

III.

Zij waren toen niet meer nodig. Het was te laat! De ohe des Geestes blijft niet eeuwig te koop. De deur der genade is niet eeuwig open. De waarheid zegt: Nu is het de welaangename tijd; nu is het de dag der zaligheid. Heden, indien gij Zijn stem hoort, zo verhardt uw harten niet. Er komt aan Gods lankmoedigheid een einde. Christus nodigt niet altijd. Er komt een einde aan. O, wat een teleurstelling.

Het leert ons zo duidelijk, dat wij de tijd moeten uitkopen, eer het besluit baart, want als kaf gaat de dag vporbij. Het zijn gelukkige zielen, die in de dagen hunner jongelingschap mogen gedenken aan hun Schepper, eer de kwade dagen komen, en de jaren naderen, van dewelke wij zeggen zullen: Ik heb geen lust in dezelve. Zielen, voor wie het in de tijd eeuwigheid wordt, en die met Mozes in Psalm 90:12 het leren om hun dagen te tellen en een wijs hart te mogen bekomen. Zielen, die door genade een roepen-, een zoekens- en een vindenstijd leren kennen, vrede met God mogen vinden in het bloed des Lams, en de toorn Gods mogen ontvlieden. Voor wie de vloek der wet wordt weggenomen, de zonde verzoend, en die hersteld worden in de gemeenschap met God.

Dat zijn zielen, die door de wet der wet gestorven zijn, opdat zij Gode leven.

De dwaze maagden vonden een gesloten deur. Is het nu in het hart: Gij zijt volmaakt, Gij zijt rechtvaardig, Heere? Horen wij nu uit hun mond: Eigen schuld! eigen schuld? O neen, tot die bekentenis komen zij nog niet voor de gesloten deur. Zij denken nog, dat zij recht hebben om binnen te kommen. Zij gaan kloppen. Zij denken nog, dat zij er bij behoren en dat er in de bruiloftszaal voor hen nog een plaats moet zijn.

Schreeuwt hun ziel dan naar de gemeenschap met God, als een hert naar de waterstromen? Zijn zij krank van liefde naar de volmaakte vereniging met de Bruidegom, Christus Jezus? Verlangen zij om met al de gezaligden, verlost van de zonde, God te verheer lij ken?

Neen, van dat alles is er niets in hun hart te vinden. Dat was er nooit, en dat is er ook niet nu zij voor een gesloten deur staan. Een mens kan het in zijn leven wel benauwd hebben en inzonderheid voor de poorten des doods, maar toch zonder de zaligmakende bediening des Heiligen Geestes is er nooit een Waarachtige zielenood. in de waarachtige bekering worden onze ogen, die gesloten waren, geopend om te zien wat wij kwijt zijn, maar ook om te leren wat wij boven alles nodig hebben voor de grote eeuwigheid. De arme spreekt smeking, maar de rijke antwoordt harde dingen. De dwaze maagden behoorden tot de laatsten.

In hun leven hebben zij nooit geklopt aan de deur der genade. Die nood was daar nooit tevoren. Zij doen nu iets wat zij nog nooit gedaan hebben.

Zou Gods arme vold het durven? Zouden zij

vrijmoedigheid hebben om het te doen? O neen, daar is geen gedachte van! Mordechai heeft wel voor de poort gelegen, maar nooit geklopt. Gods volk ligt wel te kijken, of God nog eens, in Zichzelf bewogen van eeuwigheid, die deur nog eens open zal doen op grond van Christus’ gerechtigheid, Die door de poort is doorgegaan met Zijn eigen bloed. Voor Hem moesten de de deuren en de poorten des hemels geopend worden, toen Hij voleindigd had het werk, dat de Vader Hem opgelegd had.

En dat is de enige hoop van dat volk, dat in the Paradijs, maar ook in hun leven, de poort gesloten heeft.

Toch zijn er ook wel ogenblikken, dat zij onder de indrukken van Gods recht en majesteit, onder de bestrijdingen des satans en het gewicht van hun zonde en schuld, niet meer naar die poort durven kijken. O God, ik ben het niet waardig, dat de deur nog voor mij geopend zal worden! De tollenaar in Lucas 18 wilde ook zelfs de ogen niet opheffen naar de hemel.

Zij moeten God missen, en zij kunnen God niet missen. Maar och, zij durven het niet denken dat het hun nog ooit gebeuren zal.

Zou de deur eeuwig gesloten blijven, dan zullen zij God nooit kunnen vloeken, maar dan is hun enige hoop, dat God er hen nog toe verwaardigen zal om in de hel God recht en gerechtigheid toe te kennen.

Vanzelf, dat volk, dat de hel waardig wordt, en door de liefde God is overwonnen, dat naar de hel kan, dat zal er nooit in komen. Daar is de hel voor gesloten en de hemel voor geopend.

Gods volk moet alles leren. Zij vragen aan de Heere Jezus: Leer ons bidden. Zij zeggen: Lieve Geest, leer ons zuchten en vluchten. O God, leer ons nog eens kloppen:

Open Gij Mijn lippen door Uw kracht. Zij vragen om vrijmoedigheid om in ootmoedigheid die volheerlijke Naam Gods op hun lippen te mogen nemen.

Die wijzen worden steeds dwazer in zichzelf. En er komt gedurig zo veel tussen, wat hun de vrijmoedigheid ontneemt.

Doch dat is bij de dwaze maagden zo geheel anders.

Zij denken er niet aan om aan de deur te kloppen en Gods Naam op hun lippen te nemen. Zij hebben nog nooit ingeleefd dat zij zondaars zijn. Nog nimmer hebben zij hun recht verloren. Zij blijven rechthebbende schepselen.

Zij roepen: Heere, Heere, doe ons open! Doch het is niet als de kreet om genade, die er in het leven uit het hart van een berouwhebbend zondaar opgaat, maar het is meer het geroep van een vertwijfelde, die zijn ongeluk conscientieel gevoelt, maar zich tevens bewust is, dat God hem heeft buiten gesloten.

Ondanks alle roepstemmen van weleer, heeft men zich niet bereid.

Het is hun eigen schuld, dat de deur nu gesloten

is. Zij hebben zo veel tijd gekregen, maar nooit die tijd waargenomen. O, wat een verschrikkelijke gedachte, te staan voor een deur, die nooit meer open gaat. Gods kinderen moeten ook wel eens lang wachten. David zegt in Psalm 40: Ik heb de Heere lang in mijn druk verwacht, maar toch mocht hij er bij zeggen: En Hij heeft Zich tot mij geneigd en mijn geroep gehoord.

Omdat God Zichzelf niet kan verloochenen, zal Hij in dit leven Zich laten vinden door de ziel, die Hem zoekt. God Zelf heeft hen zoekende gemaakt en God zal eindelijk recht doen aan dat volk, dat dag en nacht tot Hem schreeuwt. Maar ook omdat Hij Zichzelf niet kan verloochenen zal Hij ten oordeel naderen en een snel getuige zijn tegen degenen, die Hem niet vrezen, Mal. 3:5. God is vrij van elk mens, omdat Hij hen geschapen heeft met Zijn beeld, en omdat zij het vermogen hadden om staande te blijven en het eeuwige leven te bekomen. Maar ook na de val maakt God Zich vrij, omdat Hij Zijn Zoon niet gespaard heeft, maar gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebben zou. Ook die dwaze maagden hebben onder het aanbod van genade geleefd, dat blij bazuingeklank des evangelies heeft ook in hun oren geklonken. O, wat een mest heeft God aan de boom van hun ziel gelegd, maar zij zijn altijd onvruchtbaar gebleven.

Nooit of te nimmer zijn er vruchten van geloof en bekering voortgebracht. En nu wordt die boom uitgeroeid en in het vuur geworpen, dat de duivel en zijn engelen bereid is.

En wat was het antwoord, dat de kloppende maagden ontvingen?

Dit ene: Voorwaar zeg Ik u: Ik ken u niet.

De Bruidegom kende hen niet als dezulken, die bij het feest behoorden.

Te laat! Welk een zelfverwijt, waarom hadden zij dan ook niet beter gezorgd? Waarom waren zij zo zorgeloos en lichtzinnig te werk gegaan? Hoe dwaas! Maar niets helpt meer. Het “Ik ken u niet” zette hen voor goed buiten de deur, in de duisternis!

O, wat een onderscheid. God kent Zijn volk van eeuwigheid. Hij heeft hen verkoren van voor de grondlegging der wereld, naar Zijn souverein welbehagen in Christus Jezus. De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn, 2 Tim. 2:19. Christus sprak tot Nathanael: Eer u Flilppus riep, daar gij onder de vijgeboom waart, zag Ik u, Joh. 1:49. En de Heere Jezus heeft tot de schare gezegd in Joh. 10:14 Ik ken de Mijnen en worde van de Mijnen gekend.

Dus dat is een wederzijds kennen. En waar dat wederzijds kennen gevonden wordt, daar is ook een wederzijds liefhebben en beminnen. Van Gods zijde is het van eeuwigheid en tot in eeuwigheid, en volmaakt, doch van de zijde van het volk, dan neemt dat een aanvang in de tijd van Gods welbehagen. (Wordt vervolgd)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1979

The Banner of Truth | 20 Pagina's

VOOR EEUWIG TEGENVALLEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 1979

The Banner of Truth | 20 Pagina's