Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VAN DE BATE DES GELOOFS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN DE BATE DES GELOOFS

Zondag 23 (vervolg)

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vraag 60 luidt: „Hoe zijt gij rechtvaardig voor God?" Het antwoord is van iemand die Pniël achter de rug heeft.
In Pniël worstelde een Man met Jakob totdat de dageraad opging. In Pniël werd Jakob de rekening gepresenteerd van zijn listiglijk en bedriegelijk handelen. De Heere werkt niet over de schuld heen. De modernen willen niet van schuld weten. De woorden „Satisfactio" (genoegdoening), „Justitia" (gerechtigheid) en „Sanctitas" (heiligheid) komen in hun woordenboek niet voor.
„God is liefde", zo zeggen zij; „en laat ons dat genoeg zijn".
In de bekering van de zondaar worden echter al Gods deugden verheerlijkt. De Kerk is van eeuwigheid rechtvaardig voor God. Zij is rechtvaardig in de opstanding van Christus.
Maar dit is niet genoeg. Wij zullen onderwerpelijk moeten ervaren, wat wij voorwerpelijk zijn. Gods besluit is voor ons verborgen. De verlustiging in Gods welbehagen geschiedt niet voor de bekering, ook niet tijdens de bekering, maar na de bekering. Gods volk gaat inleven dat zij in een verbroken werkverbond ter wereld zijn gekomen. Kinderen des toorns zijn ze, gelijk ook de anderen. Ze zijn gans ellendig en geenszins rechtvaardig. Ze gaan niet verloren, maar ze liggen verloren. Zij hebben geen bestaansrecht voor God. En God is rechtvaardig, Hij doet de mens geen onrecht als Hij in Zijn wet van hem eist wat hij niet kan doen.
De consciëntie klaagt aan. De Heere Jezus zei toen Hij op aarde was: „Die u verklaagt is Mozes op welke gij gehoopt hebt".
De consciëntie zegt niet: „Gij hebt sommige geboden Gods niet gehouden". Neen, al Gods geboden zijn door de zondaar overtreden. De consciëntie zegt ook niet: „Het was maar een lichte schending van Gods geboden". Neen, we lezen in het antwoord op vraag 60: „Alzo dat, al is het, dat mij mijn consciëntie aanklaagt, dat ik tegen al de geboden Gods zwaarlijk gezondigd en geen daarvan gehouden heb". Als de vierschaar in de consciëntie gespannen wordt, helpen geen tranen, geen beloften, geen plichten en deugden. God wil dat Zijn gerechtigheid genoeg geschiede. Deze billijke eis doet de ziel vluchten van kamer in kamer. Met recht kan gezegd worden: „De Heere noemt uw naam niet Pashur, maar: Magormissabib, dat is: schrik van rondom."
David zegt in Psalm 142: „Ik zag uit ter rechterhand, en ziet, zo was er niemand, die mij kende, er was geen ontvlieden voor mij; niemand zorgde voor mijn ziel". Waar zal de ziel die krom van lenden is, met zijn pak van zonde en plagen heengaan? Tegen de beschuldigers is niets in te brengen. In het gericht Gods geldt alleen volkomen betaling en de Heere is recht in al Zijn weg en werk. Er zit dus niets anders op dan verwezen te worden naar de eeuwige strafplaats. De eeuwige dood is verdiend. de zondaar is helwaardig. Zo'n zondaar zegt niet: „Heere, stuur me maar naar de hel", maar de hel is wel verdiend.
Er is geen bitterheid in het hart, geen opstand tegen het vonnis, maar een aanvaarden van het vonnis. Er is een toevallen van Gods recht.
Dat recht heeft de zondaar lief, en dat recht wordt door hem omhelsd. De dichter van Psalm 92 zingt:
In Hem mijn vaste rots
Is 't onrecht nooit gevonden.

Zou de Heere ooit iets doen wat niet zou stroken met Zijn heilig recht? O, dat de Heere ons brenge tot de aanvaarding van het vonnis.
Ach, dat we onszelf er voor over mochten krijgen zoals Jona toen hij tot de zeelieden zei: „Neemt mij op, en werp mij in de zee, zo zal de zee stil worden van ulieden, want ik weet, dat deze grote storm ulieden om mijnentwil overkomt".
Het is daar waar de ziel het vonnis beaamt dat de hemelse Advokaat tussen treedt. Op Hem richt zich het oog van de gans verlorene. O, die algenoegzaamheid van Zijn offerande.
Christus kreeg de rekening gepresenteerd. De Vader deed ons aller ongerechtigheid op Hem aanlopen. Die ongerechtigheid werd van Hem geëist. Het sluimerende zwaard van Gods gerechtigheid ontwaakte tegen de Man Die Zijn Metgezel was. God de Vader strafte Zijn lieve Zoon met de bittere en smadelijke dood des kruises. Let ook op de gewilligheid van de Zoon om alles te volbrengen. Hij is het Die de Vader Zijn volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid toont. Met eerbied gesproken zegt Hij: „Is dat geen volkomen gerechtigheid, Vader?" Welnu, beschik daarover, reken die toe, en schenk die! Als dat gebeurt wie zal dan beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt, wie is het die verdoemt?
Van Gods zijde is alles volkomen; zo volkomen evenals had ik nooit zonde gehad noch gedaan, ja, als had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht die Christus voor mij volbracht heeft.
De opstellers van onze Catechismus weten wel dat lang niet al Gods volk tot deze bewuste geloofsomhelzing komt. Daarom lezen we in het slot van vraag 60: „In zoverre ik zulke weldaad met een gelovig hart aanneem".
De hoop kan soms levendig zijn bij van verrestaande zielen. Soms worden zij bemoedigd en vervult blijdschap hun ziel. Maar hun zak is niet ontbonden voor zij Jezus hebben gevonden.
O, wat kan de begeerte naar Hem sterk zijn, welk een honger en dorst is er naar Zijn gerechtigheid. Hun ziel gaat naar Hem uit vanwege Zijn spreken. Met David zeggen zij: „O Heere, waarom staat Gij van verre? Waarom verbergt Gij U in tijden van benauwdheid?"
Dat het Woord Gods u tot troost zij, namelijk wat Hij tot Habakuk zegt: „Zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven".
In vraag 61 blijkt dat de mens tot het uiterste toe vasthoudt aan de mogelijkheid van zelfredding. Er moet toch iets zijn om ons aan vast te klampen? Is er dan geen klein eilandje in de zee? Is er geen hoger gelegen gebied waar we veilig zijn?
Tijdens de stormramp in 1953 zochten de mensen naar hoger gelegen gebieden. Zo zoekt de verloren zondaar naar een laatste strohalm waaraan hij zich vast kan klampen. Die laatste strohalm is het geloof. Maar de zondaar wordt niet gerechtvaardigd omdat hij gelooft. Het geloof valt als grond weg.
Het geloof is de hand, het instrument waarmee de ziel de genoegdoening van Christus aanneemt.
Maar we mogen toch niet klein van het geloof spreken? Neen zeker niet, het geloof is een gave Gods, het heeft grote waarde. Het geloof is echter niet waardiger dan Christus. Er zit geen verdienste in, zoals Remonstranten en Pelagianen beweren. Het instrument is niet meer dan de Werkmeester.
Alleen de genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus is mijn gerechtigheid voor God. Daarvan zal de verloste Kerk straks eeuwig zingen. Ze zullen roemen in vrije gunst alleen.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 december 1986

De Saambinder | 8 Pagina's

VAN DE BATE DES GELOOFS

Bekijk de hele uitgave van woensdag 24 december 1986

De Saambinder | 8 Pagina's