Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In memoriam Ds. A. Makkenze 22 Juli 1854 - 16 Januari 1921.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In memoriam Ds. A. Makkenze 22 Juli 1854 - 16 Januari 1921.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zondag 16 Januari viel de slag.
Ds. Makkenze is niet meer.
Eer de middagklok twaalf sloeg, vierde de ontslapene Sabbath boven.
God nam hem op in Zijne heerlijkheid.
O, hoe gaarne had ik hem nog eens gesproken; maar het mocht, door allerlei omstandigheden, niet zijn. De hem gestelde tijd was er, eer ik te Nieuw-Beijerland zijn kon. Ach, neen dat nog eens willen samenzijn, was niet omdat er vreeze of twijfel was aangaande den dienstknecht Gods, die verteerd is in het werk des Heeren hem opgelegd. Doch vooral wanneer druk en lijden onder ons klein getal leeraren komt, en dan bijzonder nog onder die oude garde, waarmede ik zoolang mocht verkeeren, dan gevoel ik meer dan anders nog den band dien God legde; dan ook is het of de vrees, dat onze gelederen weer gedund zullen worden, mij te meer drijft elkaar te zoeken. Uit dien liefdedrang, die elkaar zoekt, had ik zoo gaarne nog eens gezeten aan het ziek- en sterfbed van mijn nu ontslapen broeder Andries Makkenze. Dat mocht niet zoo zijn.
Maar ik mocht dan toch in geen geval weigeren, wat de overledene nog levende had verzocht, dat ik bij deze gelegenheid een kort woord spreken zou, tot troost der diepbedroefde weduwe en hare kinderen en tot bemoediging der gemeente, die haar leeraar missen moest, dien zij in al zijn leed zoozeer had gedragen.
Want Makkenze's vertoeven te Nieuw-Beijerland was in gestadigen druk. 'k Zou dat misschien van geheel zijn leven kunnen zeggen.
Ook op hem zal 't woord van toepassing zijn: „Deze komen uit de groote verdrukking, die hun kleederen hebben wit gemaakt in het bloed des lams".
Hoeveel droeve en zieke dagen doorworstelde hij met vrouw en kinderen. Hoe schrikkelijk benauwde hem de vijand keer op keer, in uitwendige smaad; gruwelijke laster soms was z'n deel. Dat al zal hem nu niet meer hinderen, hij is het te boven voor goed. Ook hem wacht de kroon der eeuwige heerlijkheid.
Wijl hij Paulus woorden de zijne maken mocht:
„Ik heb den goeden strijd gestreden; ik heb den loop geëindigd; ik neb het geloof behouden voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar allen die Zijne verschijning hebben liefgehad".
2 Tim. 4 : 7 en 8.
Deze woorden vormen een zegezang uit de volle verzekering des geloofs; een tempellied volgend op het drankoffer, hoedanig Paulus zelf geofferd werd. Reeds sleept de apostel keetenen en boeien, en hij is zich bewust; de tijd zijner ontbinding is aanstaande. De dood wacht hem. Doch dit alles doet hem niet wankelen. Ook den dood schuwt hij niet.
In den dood zal her en zijn werk de kroon worden opgezet; sterven is hem geen verlies, zoo min als ook maar één dergenen die de verschijning des Heeren hebben liefgehad.
Hoe zalig is toch het sterven van Gods kinderen. Hoe komt daarin uit, dat hun de dood verslonden is tot overwinning. Eén oog op den Leeuw uit Juda's stam. Die overwon en de dood vliedt met al zijne verschrikkingen.
Dat doet den Heiden-apostel, nu de ure zijner ontbinding nabij is, dan ook roemen als in 't gezicht van den dood: „Ik heb den goeden strijd gestreden; ik heb den loop geëindigd".
Vooral de Griek, wien Paulus zich een schuldenaar rekende, vooral de Griek verstond de beeldspraak door 's Heeren dienstknecht in deze woorden gebruikt. Want de Griek vierde op vaste tijden z'n groote spelen. Dan worstelde men om den prijs; dan liep men in een loopbaan om gekroond te worden; om als overwinnaar te worden bekleed met koninklijk purper; en te dragen den lauwerkrans, en z'n volk te zijn als de man, die boven allen eere waardig was.
Gelijk nu die Grieksche worstelaar kampte; zoo die looper rende in de loopbaan, zoo heeft ook Paulus den strijd gestreden; den loop geëindigd; maar een zoo gansch anderen strijd: een zoo geheel eenigen loop.
De loopbaan des apostels ving aan op den weg van Damascus toen God hem te sterk werd, en hem neervelde in zijn briesenden vijandschap tegen het erfdeel des Heeren.
Toen Paulus met God verzoend werd verklaarde satan en wereld en eigen vleesch, die driehoofdige vijand van al wat werk Gods is, hem den oorlog.
O, hoe beschrijft ons de apostel 't in zulke duidelijke taal. Hem was gegeven een engel des satans, die hem met vuisten sloeg. Gis niet naar allerlei diepzinnige verborgenheden, van dat schrikkelijk woord; maar neem het zoo 't er staat. Sloeg de duivel Job niet met vreeselijke smarten en gruwelijke melaatschheid?
En Paulus zegt 't U zelf. God gaf hem, opdat hij zich niet zou verheffen, een engel des satans; en die engel des satans sloeg hem met vuisten.
De hel vergrimde zich tegen den man, die door genade satan den dienst opzeggen mocht, om een prediker te zijn van het evangelie, weleer door hem gehaat; en zielen te winnen voor koning Jezus, in z'n eertijds door hem vervolgd. En de woede der hellemachten uitte zich in die vreeselijke kwelling, waarover Paulus driemaal den Heere bad, opdat zij werde weggenomen, doch die hij dragen moest en dragen kon door Gods genade strijdende den goeden strijd, en loopend de loopbaan.
Bovendien vooral in Paulus leven werd 't woord des Heeren bevestigd: De wereld haat U omdat gij van de wereld niet zijt. Vervolgd van schier plaats tot plaats; buiten de steden geworpen; gegeeseld. Droeg hij de Iitteekenen in zijn lichaam. 'k Heb zoo zegt hij zelf te Efeze met de wilde beesten gevochten.
En ook al moest beide satan en wereld aflaten, in zijn vleesch droeg de man in wien zoo rijk de genade Gods uitblonk een vijand om, die hem soms gevangen nam; die hem klagen deed: „Het vleesch begeert tegen den geest en de geest legen het vleesch, en deze twee staan tegen elkander". Deze strijd maakte Paulus een ellendige: „lk ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods".
Nu echter was de strijd volstreden. De loop, door die gedurige bekamping heen geloopen, teneinde gebracht. Stoutmoedig had Paulus het Evangelie gepredikt, trotsch de ergenis van den Jood en de waanwijsheid van den Griek. De apostel liep de hem van God gestelde loopbaan, waarvan hij nu 't einde had bereikt. Blijmoedig mocht hij getuigen. „Ik heb het geloof behouden" d.w.z. de waarheid, de belijdenis des geloofs. Hoevelen weder afvielen. Paulus had onvervalscht het Evangelie bewaard en gepredikt. Nu wachtte hem de kroon; hem en allen, die de verschijning des Heeren hebben liefgehad.
En onder die behoorde ook onze ontslapen broer Ds. Makkenze. Ook van hem mogen we zeggen: „Hij heeft den goeden strijd gestreden, den loop geëindigd, het geloof behouden.
Hoewel opgevoed in een gezin zonder godsdienst, droeg hij vroeg indrukken van dood en eeuwigheid. In de Haarlemmermeer waar heen de Flakkeeër verhuisd was, brak die overtuiging meer door, tot op 22-jarige leeftijd onze Makkenze zeggen kon: „lk weet mijn Verlosser leeft" en zijn ziel den vrede vond, die alle verstand te boven gaat. In dien tijd riep God Andries Makkenze tot de bediening des Evangeliums.
Wonderlijk bewaarde eens de Heere zijn leven. Op 't land, waar hij werkte, was een schaapherder doende geweest der schapen zieke hoeven met een gif te behandelen. De kruik met vergif lag daar op dien akker nog.
En Makkenze meenend dat het water was, dronk met vollen teug. Te laat ontdekte hij 't schrikkelijk geval, maar toen kwam met kracht hem voor: „En al is het, dat zij iets doodelijks zullen drinken, het zal hun niet schaden". Hij kón niet sterven; de Heere had werk voor hem in Zijn wijngaard, en dat werk heeft hij, de drie jaren, die hij als oefenaar doorbracht te Alkmaar medegerekend, 36 jaren mogen vervullen.
O, de strijd bleef hem niet gespaard.
Vooral te IJselstein was 't op een maal schrikkelijk. Makkenze preekte toen over den beeldendienst, en zei: „De Roomsche kerk is van ouderdom kindsch geworden en zit nu met poppen te spelen". Er waren enkele Roomschen in de kerk, die buiten rumoer verwekten. In een oogenblik liep de kerk vol.
Makkenze moest van den preekstoel; 't was om hem te doen. En hij ging moedig door de bende huiswaarts. De steenen vlogen langs z'n ooren, maar niet een raakte. „De duivel kan niet mikken'' zei Makkenze toen.
Te Dirksland gaf hij zich in volle kracht.
Meer dan 16 jaren mocht hij daar arbeiden en met vrucht. Ge gevoelt het zoodra ge in die gemeente het woord bedienen zult, dat er gebouwd is op het fondament der Apostelen, goud, zilver, kostelijke steenen. Want Makkenze wenschte in de gemeente niet te weten, dan Jezus Christus en Dien gekruist. Daarom brak hij zoo alles af, wat buiten Christus bouwen wilde, en dreef hij in de prediking de kerke zoo voort om in Christus alleen ruste te zoeken. In de Waarheid leefde hij. Zijn studeerkamer stond niet leeg; nachten heeft hij er op doorgebracht; tot hij niet meer kon.
De dokter had 't wel gezien, „Ge zult niet meer preeken" zei hij. Makkenze moest ruste nemen. Emeritaat werd hem verleend. Doch eer hij nog een huis vond ter woning, nam God hem op in Heerlijkheid.
Niet beneên; boven zou hij rusten.
Wat troost dit te mogen gelooven. Van hem bleef alles hier; genade deed hem binnengaan. Wat troost voor de weduwe, zoo zij het beseffen mochte. Voor de kinderen, wien ik toebidden wilde hun vader nimmer te vergeten; zijne voetstappen te mogen drukken en zijn geloof deelachtig te worden.
Wat was de ontslapene ons, die hem hoorden en kenden? Hoe vol opofferende liefde was de kleine gemeente van Nieuw-Beijerland, tijdens 't langdurig ziek zijn en het overlijden van haren leeraar. Bij al het zondige dat ons bedroeven kan, is er in onze gemeenten toch wat, dat bemoedigt: de liefde n.l. tot de Waarheid, en tot hen, die 't Woord brengen.
Vooral in dagen als deze, komt dat uit.
Denk aan Dirksland, aan Tholen, en nu weer aan Nieuw-Beijerland. De gemeente wilde ook haar wegkwijnenden leeraar niet kwijt, ze maakte zch niet van hem af. Integendeel; ze wilde delven zijn graf; zorgen voor hem tot in den dood. En dat is haar gegund. De Heere zegene haar. Hij doe 't gepredikte woord rijke vrucht dragen nog, tot bekeering van zondaren; tot wasdom van Gods kinderen.
O, dat toch de arbeid aan ons ten koste gelegd, niet in het oordeel tegen ons getuige.
Onze ziele moge Christus leeren kennen, opdat wij ook Zijne verschijning zouden lief krijgen.
Want o! dan zal eeuwige heerlijkheid ons deel worden, als we den loop zullen mogen geëindigd hebben; en onzen strijd volstreden is. Dan zullen we eeuwig bij den Heere zijn.
Gedenkt dan jong en oud; gedenkt dan allen saam uw voorgangeren, die U het Woord Gods gesproken hebben; volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandeling.
I. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: De Saambinder

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1921

De Saambinder | 4 Pagina's

In memoriam Ds. A. Makkenze 22 Juli 1854 - 16 Januari 1921.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1921

De Saambinder | 4 Pagina's