Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

antwoord per brief

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

antwoord per brief

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

Geachte Heer of Mevr. N.,

Het onderwerp waaromtrent u mij een vraag gesteld hebt, kan nogal wat stof tot schrijven geven. Uw vraag is een vraag over de wedergeboorte. Naar aanleiding van wat u gelezen hebt in een boekje van een bekende oude schrijver, hebt u mij uw vraag gesteld. Het is eigenlijk niet nodig om de schrijver en het boekje te noemen, want wat u gelezen hebt in dit boekje (dat ik zelf niet in mijn bezit heb) is ook bij andere oude schrijvers te vinden. De vraag is of ieder de juiste tijd van de wedergeboorte kan weten. Volgens de schrijver is de juiste tijd van de wedergeboorte ieder niet bekend en is dat ook niet volstrekt noodzake-

lijk. Hij schrijft dan in het bijzonder over degenen die de wedergeboorte in hun vroege jeugd hebben ontvangen. Het is me geen bezwaar om de naam van de schrijver te noemen, maar bepaalde schrijvers wekken soms bij het noemen van hun namen al weerstanden op bij sommige mensen. Het is nu eenmaal een tijd waarin men zeer kittelachtig van gehoor is, hoewel een gezonde kritiek meest wel juist ontbreekt. Laat ik me dan in de beantwoording van uw vraag maar bij de zaak zelf zien te houden, hoewel ik dan wel gebruik wil maken van oude geschriften, waarin hetzelfde als wat u gelezen hebt, wordt gesteld. Maar enige toelichting is dan toch wel nodig. Met die bedoeling hebt u ongetwijfeld me uw vraag gedaan.

Allereerst zou ik erop willen wijzen dat de wedergeboorte absoluut noodzakelijk is. Calvijn houdt daar in zijn Institutie ook strak aan vast. En zo wijst hij er ook op, als hij de kinderdoop verdedigt, dat Johannes de Doper waarlijk de wedergeboorte deelachtig is geweest, toen hij nog in de buik van de moeder was. We lezen toch duidelijk, dat door de engel Gabriel tot Zacharias is gezegd, hoe hij met de Heilige Geest vervuld zou worden van zijner moeders lijf aan. Calvijn zegt, dat men er gans geen voordeel mee doet als men zegt dat dit maar één keer geschied is, hoewel uit dit voorbeeld van Johannes de Doper ook niet behoeft te volgen dat de Heere doorgaans met de jonge kinderen zo pleegt te handelen. Maar Calvijn komt even later ook tot de volgende uitspraak: „Hoe het zij, zo stellen wij nochtans dit buiten twijfel, dat geen uitverkoren kind Gods uit dit leven wordt geroepen, die niet eerst geheiligd en wedergeboren wordt door Gods Geest". Het is niet mogelijk alles neer te schrijven wat Calvijn over de wedergeboorte der jonge kinderen opmerkt. De opmerking die hij maakt over de heilige ontvangenis van Christus mag wel even onze aandacht hebben, als hij zo schrijft: „En voorwaar, Christus is daarom van Zijn eerste kindsheid aan geheiligd geweest, opdat Hij uit elke ouderdom zonder onderscheid Zijn uitverkorenen zou heiligen".

Nu ik met het voorbeeld van Johannes de Doper begonnen ben, wil ik u even ook op iets opmerkzaam maken wat toch wel van zeer veel betekenis is. We kunnen wel weten dat dr. Kuyper met zijn leer van de veronderstelde wedergeboorte uit het voorbeeld van Johannes de Doper al te lichtvaardig de conclusie heeft getrokken dat we bij al de kinderen van gelovige ouders de wedergeboorte hebben te veronderstellen. Calvijn zegt dus het tegenovergestelde, zoals ik daar zoeven op wees. Maar is het niet opmerkelijk dat deze Johannes de Doper juist zulk een ernstige boetprediker is geworden? Hij heeft gezegd dat men er zich maar niet op moest beroemen dat men Abraham tot een vader had. God kon uit die stenen die daar waren, zelfs Abraham kinderen verwekken. Hij heeft dat in eigengerechtigheid opgaande Jodendom erop gewezen, dat de bijl airede aan de wortel der bomen was gelegd. En dan heeft hij die ernstige diep ingrijpende woorden doen horen: „Alle boom dan, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen". Hij heeft over kaf en tarwe gesproken. Als de Wegbereider van Christus heeft hij Zijn komst aangekondigd met te zeggen: „Deze zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen. Wiens wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren, en dé tarwe zal Hij in Zijn schuur samenbrengen, maar het kaf zal Hij met onuitblusselijk vuur verbranden". Degenen die in deze tijd zo graag spreken over een gelijdelijke bekering van de jeugd af aan, vinden zulke uitspraken toch ook wel wat scherp. Johannes heeft echter een scherpe scheidslijn getrokken onder zijn eigen volk, dus onder Abrahams zaad. Hij heeft geen tollenaars gespaard, maar ook geen farizeeërs en sadduceeërs. Adderengebroedsels heeft hij ze genoemd, omdat ze geen vruchten van bekering waardig voortbrachten. De doop was onder Israël niet geheel onbekend, omdat er ook de proselietendoop was, maar die gold voor degenen die uit het heidendom tot het jodendom overkwamen. Johannes doopte echter ook de Joden en heeft daarmede heel duidelijk doen zien, hoe Abrahams zaad toch ook de wedergeboorte of de besnijdenis des harten niet missen kon. Een scherpe en een zeer ontdekkende prediking was de prediking van Johannes de Doper. U mag wel van me weten dat ik niet zomaar tot deze opmerking gekomen ben.

U hebt me een vraag gedaan over de wedergeboorte van jonge mensen. Ik wil mezelf niet op de voorgrond brengen, maar ik kan er niet geheel aan ontkomen om uw vraag te beantwoorden uit eigen ondervinding vandaan. Door genade ben ik voor de uitleving in de zonden bewaard gebleven. En dat niet alleen. Die me van mijn kinderjaren kennen, kunnen weten hoe ik niet als een rijke jongeling mijn weg heb kunnen gaan, menende dat het wel goed met me was omdat ik niet zo kon leven als een ander. Maar al vroeg ben ik ertoe verwaardigd om Gods Woord in het openbaar uit te dragen. En ik meen dat mijn prediking niet alleen in deze laatste jaren, maar van het begin af aan zo zoetsappig niet is.geweest.

Ik moet dit wel even schrijven, want ik wil daar even iets mee aantonen. Als de Heere de mens de zonden ontdekt en de gruwelijkheid daarvan doet zien en hem zijn schuldige, verdoemelijke, gans walgelijke en verdorven staat voor ogen stelt, gaat de vrome jas wel uit en zal men van alle wettische en eigengemaakte vroomheid te meer een afkeer krijgen. Wat Wilhelmus a Brakel over de wedergeboorte schrijft, komt overeen met wat u hebt gelezen. En bij meerdere oude schrijvers zult u dezelfde opmerking vinden. De Heere wederbaart de rtiens op verschillende leeftijden. En zo is de wijze van de wedergeboorte ook zeer verscheiden, zoals genoemde schrijver opmerkt. Wat bij de Pinksterlingen in één ogenblik geschiedde, gaat bij de ander er veel langzamer naar toe. Dat behoeft voor ons geen probleem te zijn. De zonden die we niet gedaan hebben, behoeven we ook niet te verantwoorden. Vandaar is de overtuiging bij degenen die van hun kinderjaren af geleid zijn, niet zo zwaar en niet met zoveel verschrikkingen gepaard gaande, als bij degenen die zich op een droeve wijze in de zonden hebben uitgeleefd. Degenen die de weg der ongerechtigheid hebben bewandeld in het plegen van vele verkeerde en ongeoorloofde dingen, ja soms van gruwelijke zonden, zien niet zonder reden met jaloersheid op hen die daarvoor bewaard gebleven zijn. Anderzijds zijn soms degenen die voor zulk een uitleving in een zondige weg bewaard gebleven zijn, weer jaloers op degenen die door een diepere weg van overtuiging tot de kennis der verlossing zijn gebracht. Men wil zekerheid zoeken in een meer krachtdadige en een meer duidelijke en opvallende omzetting dieer in het leven plaatsgevonden heeft. Maar zekerheid is er alleen maar te vinden in de geloofsgemeenschap met Christus. Laten we dat nooit uit het oog verliezen.

U bent tot uw vraag gebracht door een gesprek dat u over de zaligmakende werkingen des Geestes met iemand hebt gehad. Deze persoon vond, dat wij veel te veel ervan uitgaan dat er een krachtdadig wonder moet gebeuren. Die persoon heeft u toen op dat boekje gewezen, waarin gesteld wordt dat ieder de juiste tijd van zijn verandering en wedergeboorte niet behoeft te weten. Nu ja, die persoon had u nog wel op meerdere schrijvers kunnen wijzen. Daarom wijs ik u nu maar op de „Redelijke Godsdienst" van Wilhelmus a Brakel, omdat dit theologische werk toch wel een gezaghebbend werk voor ons te noemen is. We moeten het hoofdstuk over de wedergeboorte in dit genoemde werk echter wel heel goed lezen. Men is immers zo geneigd om maar iets aan te grijpen uit een bepaald boek wat men liever op zichzelf toepast dan iets anders uit hetzelfde boek. Als de oude schrijvers er vanuit zijn gegaan, dat het ogenblik van de wedergeboorte ieder niet precies bekend kan zijn, kan het ons wel duidelijk zijn hoe ze dat bedoelen. We kennen de boekjes ook wel van jongbekeerde kinderen. Ze hebben op een kinderlijke wijze geopenbaard wat er in hun hart omging. Als men een kind is, spreekt men ook als een kind, ook als het over het zaligmakend werk des Geestes gaat. Ook dit moet men weer goed verstaan, want in het werk des Geestes is men ook weer niet achterlijk en ook niet kinderlijk. Iemand uit de wereld, die me als kind hoorde spreken over wat de Heere in het hart werkt, vroeg me vol verbazing of ik dat op de zondagsschool geleerd had, waarop een ander opmerkte: „Neen, dat heeft Fransje van de Heere geleerd". Ik kan niet laten om dat even te vermelden, want allereerst wil ik liefst zo duidelijk mogelijk zijn in het schrijven en anderzijds kan het geen kwaad als jonge mensen en kinderen ook no'g eens iets lezen waar ze tegehwoordig niet veel van horen. Waar zijn er immers nu nog kinderen te vinden, die kunnen gewagen van wat de Heere aan hun ziel gedaan heeft? Och, men kan zich op zulke uitspraken van oude schrijvers wel willen beroepen, zoals we die zoeven hebben genoemd, maar men sterkt zich meest daarmee in een valse inbeelding op een bedriegelijke grond. Onder degenen die nog wel aan de noodzakelijkheid van een bevindelijke kennis van het geestelijk leven vasthouden, ontbreekt het in deze tijd toch ook niet aan veronderstelde wedergeborenen,

à Brakel begint met te zeggen dat de wedergeboorte noodzakelijk is. Dat is dus hetzelfde als wat ik zoeven uit Calvijn citeerde. En dan zegt genoemde schrijver aan het begin van de behandeling van het gewichtige onderwerp van de wedergeboorte: „Is de wedergeboorte zo noodzakelijk, dat zonder dezelve geen zaligheid te verwachten is, met wat een bekommering moest een mens dan aangedaan zijn, om wedergeboren te worden! Want van nature is hij onherboren, dood, en gaat ten verderve. Hoe bezorgd moest ieder dan zijn, om te weten in wat staat hij in dezen opzichte is! Hoe moest men vragen: Ben ik het? Stel u zelven deze vraag voor: Ben ik al wedergeboren? En ziet wat gij daarop antwoorden zult: ja of neen; want een derde staat is er niet”.

Lees nu verder maar wat a Brakel schrijft over de valse gronden waarop velen zich gerust stellen. U zult dan wel zien hoe hij dus niet op zulk een wijze redeneert als men tegenover u gedaan heeft. De schrijver houdt er ook wel aan vast, dat er onderscheid is in de leiding des Heeren met de

ziel. Nu dat onderscheid willen we ook niet ontkennen. We stemmen daarin volkomen met de schrijver in, maar in deze tijd wordt er van zulke uitspraken wel veel misbruik gemaakt. Men is zogenaamd evangelisch geleid van der jeugd aan, zonder bange overtuigingen of helse verschrikkingen, maar laat men liever maar zeggen dat men altijd een vrome jongen of meisje is geweest en bekeerd is zoals er tegenwoordig bij bosjes bekeerd zijn. Men moet a Brakel maar eens goed lezen over wat hij schrijft over de meest gewone weg van bekering.

Nog even wil ik terugkomen op wat de schrijver met vele andere oude schrijvers bedoelt, als hij stelt dat men het juiste ogenblik van de wedergeboorte niet altijd kan weten. Hoe hij dat bedoelt, maakt hij zelf duidelijk, als hij schrijft: „Zo iemand mij vraagt: waaraan hij zijn eerste begin van wedergeboorte zal kennen? Ik antwoord: van de eerste daad des geloofs. Vraagt men verder: wanneer men de eerste daad des geloofs oefent, en of men de tijd niet moet of kan weten? Ik antwoord: men behoeft die tijd niet te weten, en men kan hem ook niet vast weten. Begint men van de eerste heftige overtuiging, men had toen, naar alle waarschijnlijkheid, het geloof nog niet; begint men het geloof van de eerste daad des geloofs, die men met bewustzijn en bijzondere hartelijkheid deed, zo rekent men te laat, want naar alle waarschijnlijkheid had men het geloof al tevoren; zodat ik acht, dat men de nette tijd van het begin des geloofs en der wedergeboorte niet of zeer zelden weten kan, en ook 't is niet nodig zulks te weten, 't is genoeg, als men op goede gronden uit het Woord Gods en uit goede kennis van zijn hart en daden besluiten kan, dat men gelooft en wedergeboren is, waarvan we beneden zullen spreken”.

Voelt u aan wat hier bedoeld wordt? Hier wordt dus gezegd dat het moeilijk vast te stellen is wanneer de wedergeboorte precies plaatsvindt, want er kunnen al zware overtuigingen zijn vóór de wedergeboorte en ook gaat de wedergeboorte aan het gelovig aannemen van Christus vooraf. De wedergeboorte begint niet met kennis van Christus, want er moet voor de kennis van Christus plaats komen in onze ziel. De ware zaligmakende overtuiging die de ziel als gans schuldig aan Christus' voeten brengt, is vrucht van de wedergeboorte. Allen die het anders stellen, bevinden zich absoluut op een dwaalspoor en komen vanzelf in Remonstrantse wateren terecht. En hoe zakelijk ze ook willen zijn, zo lopen ze toch het grote gevaar van bekeerde mensen te maken, die zogenaamd onbekeerd zijn, rnaar toch wel iets goeds van zichzelf denken. Ze behoeven me wat dat betreft onder de godsdienst niet zoveel meer wijs te maken, want ik heb al genoeg aanschouwd. De mens denkt nu eenmaal eerder wat goeds van zichzelf dan dat hij oprecht onbekeerd is. a Brakel waarschuwt echter ook tegelijk voor het gevaar van te denken dat men gelijdelijk aan van der jeugd af is getrokken en geleid, want in de kinderjaren kan er ook al zoveel gebeuren, waar niets van overbHjft. Een kind is gevoelig voor indrukken, enz. En verder wijst deze schrijver er ook wel op, dat er onderscheid is in de leidingen dès Heeren, in het bijzonder onder de jongbekeerden. Maar niet minder wijst hij op de noodzakelijkheid van tot de zekerheid van de wedergeboorte te mogen komen. Daarop wijzen alle oude schri, jvers. En dat ziet men meest liefst maar over het hoofd. Uit wat die schrijvers hebben gesteld aangaande een leiding Gods met de ziel zonder die grote verschrikkingen en ontsteltenissen der ziel, komen zij voor zichzelf maar tot het besluit dat zij ook zo geleid zijn. Maar wee zulke gerusten te Sion en zulke zekeren op de berg van Samaria. Het zuivere Godswerk wordt bestreden. En het is geen kleine zaak als de Heere een mens van dood levend maakt. Hij raapt hem op van het vlakke des velds, waar hij in zulk een ellendige staat verkeert als we in Ezechiël 16 vinden beschreven. Hier wordt men van onder de macht van satan uitgehaald. En laat ik maar mogen blijven bij het eenvoudige voorbeeld van één onzer vroegere leraars gebruikt. Als twee koninkrijken elkander de oorlog verklaren en de wapenen tegen elkander opnemen, zou men daar niets van gewaar worden? En dat gebeurt toch als de Heere een mens van onder de macht van de boze verlost. De Heere Jezus heeft het Zelf gezegd, dat zolang de sterkgewapende zijn hof bewaart, dat dan alles daarin in vrede is, maar het wordt wel anders als er Eén over hem komt Die sterker is dan hij.

Wat verder de juiste tijd van de wedergeboorte betreft, kan ik u doen weten dat als het Gods Geest behaagt ons te tonen de dingen die ons van God geschonken zijn, dat Hij ons terugleidt naar het allereerste ogenblik waarop Hij Zijn werk heeft willen doen in de ziel. Dan wordt ons dus wel de juiste tijd getoond van de daad der levendmaking. De Geest zet dan het stempel op Zijn eigen werk en doet ons geheel Zijn leiding zien bij terugleidend lichr. Zo verzegelt Hij ons tot de dag der verlossing, tot de erfenis die ons tot in eeuwigheid te wachten staat.

We hebben er naar te staan om zo van onze wedergeboorte verzekerd te mogen worden. Gods Woord vermaant er ons toe om onze roeping en verkiezing vast te maken. Men kan wel naar sommige schrijvers willen grijpen, om uit hun uitspraken te gebruiken tot zijn geruststelling, maar meest doen dat wel juist mensen die bekeerd zijn in een vrome weg en niets van ware zielsontdekking weten. Op zichzelf is het een waarheid die men u uit een zeker boekje onder het oog gebracht heeft, maar dezelfde schrijver geeft ons ook nog wel wat meer te lezen. Ik heb opzettelijk de naam van de schrijver verzwegen, niet omdat ik er bang voor ben om door het noemen van zijn naam een oordeel over mezelf te vellen, want veeleer heb ik de schrijver er niet voor over dat hij om zo'n uitspraak in verdenking wordt gebracht.

U hebt me uw naam niet laten weten en zo weet ik niet of ik schrijf naar een heer of mevrouw of mejuffrouw, maar het onderwerp vond ik wel de moeite waard om daarover iets te schrijven. Daarbij heb ik aangevoeld dat u er verstandelijk van overtuigd bent, zoals u zelf naar mij schreef, dat als men de Heere leert kennen en zichzelf leert kennen, men wel weten zal hoe en wanneer dat gebeurd is. Welnu, houd daar maar aan vast. Onze Heidelbergse Catechismus leert ons op grond van Gods Woord, dat er drie stukken gekend moeten worden tot onze enige troost. Er wordt dan met die kennis een bevindelijke kennis bedoeld. En verder kunt u uit alle reformatorische geschriften en uit de geschriften van de oude schrijver uit de tijd van de zogenaamde nadere reformatie nagegaan wat er noodzakelijk aan de mens moet gebeuren. Ook hebben zij het zahgmakend werk van Gods Geest van het algemene werk wel scherp onderscheiden. En u kunt die persoon met wie u gesproken hebt, er ook wel gerust op wijzen dat het geen kwaad zou kunnen om nog eens wat meer schrijvers te lezen, in plaats van zich aan een enkele uitspraak van een bepaalde schrijver vast te klemmen. Er is genoeg te lezen over wat de Heere Zijn volk bevindelijk leert, niet alleen in preken, maar ook in levensbeschrijvingen van voorgangers die een naam in Gods kerk hebben gekregen.

Ik kan niet genoeg waarschuwen voor die geruisloze bekeringen van de laatste tijd. Neen, ik wil niet mezelf naar voren brengen, maar ben er wel enigzins toe genoodzaakt, daar de Heere me in mijn kinderjaren deed vertellen wat thans uit de kindermond haast niet meer te beluisteren is. En de Heere zegt toch ook, dat Hij uit de mond der kinderen en de zuigelingen Zijn lof heeft toebereid en Zijn sterkte gegrondvest. In deze tijd komen er steeds meer leraars op de kansel van wie men nooit gehoord heeft wat de Heere aan hun ziel gedaan heeft. Ik heb ze van jongsaf gekend, maar nooit iets van hen gehoord. Maar dat acht men ook niet meer nodig. Maar zo breidt dat vrome geslacht zich steeds meer uit van degenen die nooit in de afgrond van hun ellende hebben ingeblikt en nooit zich gans verloren hebben leren schatten. Ze weten er niets van om als een verdoemelijk zondaar uit genade gezaligd te worden. Ik heb het wel eens als een wijze bedoeling Gods gezien, dat Hij mij in mijn jonge jaren kennis deed maken met de banden des doods en de angsten der hel, ja, het sterven voor me deed worden en me geen ontkoming meer deed vinden van de eeuwige helse straf, opdat ik zou weten dat ik als een vuurbrand uit het vuur gerukt was. Daarom is het me onmogelijk geworden om anderen voor te houden dat als men van kinds afgeleid is, er dan niet zozeer een ellendekennis nodig is. Als de Heere naar een mens omziet, zal men weten tegen Wie men gezondigd heeft en wordt het sterven en God ontmoeten. Houd u ook maar nauw aan wat zondag 33 van de Heidelbergse Catechismus ons van de waarachtige bekering leert. Tegenwoordig draaien ze alles om. Men moet maar geloven en tot Jezus komen en dan zal men daaruit op mogen maken dat men uitverkoren is. Nu ja, we beleven nu eenmaal een rare tijd, waarin het brood in plaats van uit de oven uit de vriezer komt, maar er kan op natuurlijk gebied veel veranderen, maar wat de bekering betreft, moet die nog altijd plaatsvinden zoals we die van Adam en Eva beschreven vinden. Er is een Jezus om zondaren zalig te maken, maar de grootste ellende van de gevallen zondaar is, dat er bij hem geen plaats voor deze Zaligmaker is. Daarom hebben we er altijd maar weer op te wijzen dat de mens uit zichzelf zo rijk en verrijkt is en dat Gods Geest hem ontdekken en ontgronden moet, opdat men als gans verloren in zichzelf de behoudenis der ziel in die enige Borg en Middelaar zal mogen vinden.

Nu moet ik nodig mijn brief besluiten. Er zou nog meer over dit onderwerp te schrijven zijn, maar dit komt als vanzelf wel bij een volgende gelegenheid aan de orde. Houd u maar bij wat u in de zuivere Schriftuurlijke^bevindelijke prediking als noodzakelijk wordt voorgehouden.

Hartelijk gegroet en Gode bevolen!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.gergeminned.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1983

De Wachter Sions | 8 Pagina's

antwoord per brief

Bekijk de hele uitgave van donderdag 15 september 1983

De Wachter Sions | 8 Pagina's