Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Is God nu nóg jaloers?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is God nu nóg jaloers?

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract
In what sense God is called ‘jealous’ in the New Testament? This article examines four texts − James 4:5, 2 Corinthians 11:2, John 2:17 and Romans 10:19 − in order to answer the question: What does the New Testament mean when it calls God ‘jealous’? James stresses the fact that though man closed the door to God, God opens it again and by yearning for the spirit He created in man. In 2 Corinthians God’s ‘jealousy’ returns God’s people to their original relationship with Him. In both cases God’s jealousy is an expression of his grace. John, by quoting Psalm 69, applies the term ‘jealousy’ or ‘zeal’ to Jesus’s clearing of the Temple. The context of the citation sheds a special light on Jesus’s action: his zeal not only brings his people back to the original purpose of God’s house, he also shows them the way in which God will fulfill this purpose. Romans 10 can only be understood by hearing the intertextual relations with the citation of Deuteronomy 32 in its context. God’s jealousy brings Israel and the Gentiles to the experience of his grace, in an interdependent relationship. The article concludes that God’s jealousy does not imply nor motivate an exclusivist attitude.


1. Gods jaloezie: een gevaarlijk theologoumenon?
Moeten christenen zich ongemakkelijk voelen als de jaloezie van God ter sprake komt? In een vaak aangehaald citaat van een van de new atheists, Richard Dawkins, wordt God als een jaloers monster neergezet.1 Hoe kan een christen daar zijn vertrouwen op stellen? En vervolgens, als iemand al zijn vertrouwen op zo’n jaloerse God stelt, brengt dat niet tot een volstrekt verwerpelijke exclusivistische levenshouding? Wie zo’n God vol jaloezie wil dienen, zal zichzelf als ‘wij’ tegenover ‘hen’ ervaren; zo’n houding kan wellicht zelfs geweld van ‘ons’ tegenover ‘hen’ in de hand werken.
Bart Dubbink ging hier in het vorige artikel op in. Hij ontkent terecht dat het concept van de jaloezie van God tot een dergelijke houding moet leiden.

Ten eerste laat de Bijbel zien hoe Israël, ook binnen zijn unieke relatie met God, telkens weer ter verantwoording geroepen wordt voor zijn daden. God spreekt Israël erop aan om zich metterdaad vrij te maken uit de cirkel van kwaad en onrecht en terug te keren tot een werkelijk leven in het verbond. De verbondsrelatie stelt Israël zelf voortdurend de kritische vraag wat deze relatie voor het volk zelf betekent. Vervolgens wijst Dubbink erop, dat God ook de niet-uitverkorenen, de andere volken in het oog houdt. Hij vraagt zijn volk de aard van de eigen relatie met God aan anderen te laten zien. Zo krijgt deze relatie een missionair karakter. Het gaat erom dat er een beweging tot stand komt, waardoor in plaats van de ‘wij-zij tegenstelling’ de focus gericht wordt op de ‘wij-Gij-relatie’, met het uitnodigende perspectief om ook toe te treden tot deze relatie.

Kan het nieuwtestamentisch spreken over de jaloezie van God een vergelijkbare beweging aan het licht brengen? Deze vraag komt aan de orde in een korte exegetische studie over de vier teksten waarin Gods jaloezie in het Nieuwe Testament direct of indirect ter sprake komt.

2. Gods afgunst is genade, Jacobus 4:5
Jacobus 4:5 is een tekst die de lezer voor diverse moeilijkheden plaatst: ‘Of meent u dat de Schrift tevergeefs zegt: met afgunst verlangt Hij naar de geest die Hij in ons deed wonen’. ‘Met afgunst’ (pros phthonon) heeft, als de uitdrukking op mensen betrekking heeft, een uitgesproken negatieve klank. Het woord phthonos wordt meestal gebruikt voor afgunst als een verlangen naar iets wat je niet toekomt. Zo komt het in meerdere opsommingen van ondeugden voor.2 Om die reden geeft men er wel de voorkeur aan dit woord niet op God te betrekken, maar op de menselijke geest, die God in ons deed wonen.3 De Statenvertaling betrekt pros phthonon weliswaar op de Geest van God, maar niet in positieve zin. Daarom wordt het vers opgevat als een retorische vraag: ‘De Geest van God die in ons woont, zal toch niet vurig verlangen naar afgunst?’4
De meeste exegeten horen hierin echter wel het verlangen van God zelf en betrekken de ‘afgunst’ (pros phthonon) daarop. Hoewel voor het motief van de ‘ijver’ van God meestal het Griekse woord zèlos gebruikt wordt, kunnen zèlos en phthonos parallel gebruikt worden.5 Het gaat Jacobus met dit sterke woord phthonos om het motief van de jaloezie, de qin’āh van God, zoals die in het hele Oude Testament naar voren komt. Dit Hebreeuwse woord qin’āh wordt meestal vertaald met zèlos, maar hier dus met phthonos. Daarom kan Jacobus dit motief aanhalen als iets wat de Schrift zegt, zonder dat hij daarbij een specifieke tekst citeert.6
Deze plausibele gedachte kan worden aangevuld met een verwijzing naar de Apocalyps van Mozes, waarin dit motief met vergelijkbare woorden wordt uitgedrukt. Deze joodse pseudepigrafe apocalyps neemt de lezer mee naar een gesprek tussen Adam en Eva, vlak voor Adams sterven. ‘God zal mij niet vergeten,’ verzekert Adam zijn vrouw, ‘maar Hij zal zijn eigen schepsel zoeken. Bid nu tot God, tot ik mijn geest zal geven in de handen van Hem die deze aan mij gaf. Want wij weten nu, dat wij onze Schepper zullen ontmoeten, hetzij wraak oefenend, of vol genade om ons te vergeven en te ontvangen.’7 De afval van God heeft de deur tussen God en mens niet definitief gesloten. Er is een zoeken van God naar de geest die Hij gaf. Dit verlangen is pure genade. Het onderstreept de blijvende betekenis van de unieke relatie van God met zijn schepsel, die om een antwoord vraagt. Dat is de bredere context van het citaat uit de Apocalyps van Mozes: Eva doet op grond van de aangehaalde woorden van Adam een appel op haar kinderen om zich niet te laten verleiden zoals zij, maar om trouw te blijven aan hun Schepper. De context van de woorden in Jacobus is geheel vergelijkbaar: er is een verkeerde zèlos, een begeren dat op de eigen hartstochten is gericht (Jac. 4:1, 2). Laat het begeren van God je tot Hem terugbrengen. Gods afgunst roept op tot een leven van zijn genade.

3. Gods jaloezie brengt terug tot de oorsprong van de band, 2 Korintiërs 11:2
In 2 Korintiërs 11:2 gebruikt Paulus het motief van de jaloezie van God (theou zèlos) op een overeenkomstige manier om de unieke relatie tussen Christus en zijn gemeente te onderstrepen, waarop een vergelijkbare waarschuwing volgt: ‘Ik ijver (zèloo) voor u met een ijver Gods (theou zèlooi), want ik heb u ten huwelijk gegeven aan één man, om u als een reine maagd voor Christus te stellen.’ De band tussen Christus en zijn gemeente is als die tussen een bruidegom en zijn bruid. Daarom moet de gemeente zich niet laten aftrekken van haar onverdeelde toewijding aan Hem. Voor die verleiding gebruikt Paulus in het volgende vers hetzelfde beeld, dat zojuist naar voren kwam in de Apocalyps van Mozes. De apostel roept de gemeente op om zich niet te laten verleiden zoals Eva.8
De apostel wijst indirect op Gods terechte jaloezie, als zijn bruid deze unieke relatie op het spel zet. Gods jaloezie is niet te vergelijken met een psychopathische bezitsdrang. Paulus zet de gemeente niet tegenover een vijand buiten de gemeente, waarbij de jaloezie van God zou moeten leiden tot een heilige oorlog tegen wie niet bij de inner circle behoort. Integendeel, Paulus gebruikt het beeld om de gemeente te wijzen op de oorsprong van haar eigen relatie met Christus.9 Dat zal hen ertoe brengen om zich niet te laten verleiden tot een andere Jezus, een andere geest, een ander evangelie.10 In dat andere evangelie zal de nadruk uiteindelijk niet blijken te liggen op de genade die men bij God gevonden heeft, maar op het roemen op eigen werken. De jaloezie van God roept de gemeente op om deze omkeer te maken: niet met de schijnapostelen te roemen op eigen kracht, maar terug te keren naar de oorsprong van de band met God, die te vinden is in zijn pure genade.11

4. Gods ijver zet Jezus’ optreden in perspectief, Johannes 2:17
Een derde plaats waar het Nieuwe Testament het begrip jaloezie in verband brengt met God, betreft de verwijzing naar Psalm 69:10 in Johannes 2:17: ‘De ijver, zèlos, voor uw huis zal Mij verteren.’ Jezus duldt het niet, dat het huis van zijn Vader gebruikt wordt voor eigen gewin. De unieke relatie met God, waar dit huis van getuigt, vraagt om een andere levenshouding.
Door het aanhalen van dit citaat klinkt de hele psalm mee. Dat werpt een bijzonder licht op de achtergrond van de term zèlos die hier doorklinkt. De psalmist kan het niet verkroppen, dat men – zo plaats ik de psalm in historisch perspectief – na de ballingschap eerst de eigen huizen gaat bouwen en Gods huis in puin laat liggen (Hagg. 1:2 e.v.).12 Zijn zèlos brengt de dichter in isolement, maar hij houdt vol. Tegen de spot en tegenwerking in, blijft hij zich beijveren om terug te keren tot een geheel ander antwoord op de bevrijding uit Babel, dat wel recht doet aan de unieke relatie met God. In plaats van het bouwen van eigen huizen, is zijn ijver gericht op het bouwen van een huis voor God.
Jezus komt in de tempel met een vergelijkbaar getuigenis. Hij roept op tot een terugkeer naar de oorsprong van de unieke relatie, waar dit huis naar verwijst. Hij laat zien, op welke manier zijn hoorders in deze beweging kunnen worden meegenomen. Zijn zèlos vormt geen oproep tot geweld. Integendeel, de verbinding met de psalm zet zijn optreden in een heel ander perspectief. De context van het citaat uit Psalm 69 laat zien hoe God zelf plaats zal maken voor de unieke band met Hem. Hij zal Sion verlossen, de ootmoedigen uit het land zullen het zien en zich verheugen.13 In het optreden van Jezus blijkt God aan het werk om de ijver (zèlos) waar de psalm van zingt tot zijn doel te brengen. Jezus zal ten volle waarmaken en laten zien wat het is, om hierin tot het einde toe vol te houden tegen de spot en de tegenstand in. Zó, doordat Hij door zijn ijver letterlijk verteerd wordt, zal Hij het doel waar in de psalm om gebeden wordt, kunnen verwerkelijken. Het is opmerkelijk dat juist deze tekst als eerste verwijzing naar de opstanding door Johannes in zijn evangelie wordt opgenomen.14

5. Gods jaloezie brengt een golfbeweging van heil tot stand, Romeinen 10:19
In de vierde en laatste tekst komt de jaloezie van God op een indirecte manier ter sprake. Romeinen 10:19 verwijst naar een complex van teksten, waarin de jaloezie van God onmiddellijk meeklinkt, zonder deze expliciet in het citaat te benoemen. De apostel citeert Deuteronomium 32:21b: ‘Ik zal u tot jaloersheid verwekken door wat geen volk is; door een onverstandig volk zal Ik u tot toorn verwekken.’ In Deuteronomium is dit een passend antwoord op wat Israël God had aangedaan: ‘Zij hebben Mij tot jaloezie gebracht met wat geen God is, zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun nietige afgoden’ (Deut. 32, 21a). Israël heeft de unieke band met God op het spel gezet door afgoden te dienen en verwekt God zo tot jaloezie. Door het schenden van de unieke band wordt God geprikkeld tot een reactie: ‘zoals Israël Mij tot jaloezie verwekte, zal Ik hen jaloers maken.’ Hoe zal God die jaloezie opwekken? Doordat heidenen iets gaan bewerken bij Israël, waar zij van hun kant weer op zullen moeten reageren.15
Wat is nu het doel van Gods reactie? Is dat wraak, is het jaloezie die zich uit in woede vanwege de gekrenkte liefde, gaat het hier om een strafexpeditie van heidenen die als doel heeft Israël voorgoed van God te scheiden? Integendeel, wat God bij zijn volk wil teweegbrengen wordt aan het slot van het lied van Mozes gepassioneerd onder woorden gebracht: ‘Zie nu in dat Ik, Ik het ben, er is geen God, behalve Mij’ (Deut. 32:39).16 God komt op voor zijn Naam, die ondanks alles toch aan zijn volk verbonden blijft.17 De reactie op Israëls beschadiging van de unieke band met God is niet een jaloerse reactie die door mensen te begrijpen zou zijn. Zijn antwoord is niet dat van een getergde echtgenoot, maar van een vader die de unieke band met zijn kinderen wil herstellen; het laatste woord van het lied is verzoening.18
Om deze terugkeer te bewerken worden zelfs heidenen ingeschakeld. Het gaat nog een stap verder: zelfs die heidenen zijn kennelijk niet buiten de focus van God, want ze worden opgeroepen om met Gods volk mee te juichen, als God een eind gaat maken aan alle onrecht (Deut. 32:43). De unieke band tussen God en Israël blijft bestaan en zelfs heidenen worden niet alleen ingeschakeld om die band te herstellen, maar ook betrokken bij en in deze unieke band.
Deze zelfde beweging ziet Paulus in Romeinen 10. De context van het lied van Mozes dat de apostel in vers 19 aanhaalt, verheldert wat hij met dit citaat wil wakker roepen. Impliciet stelt hij Israël verantwoordelijk voor zijn ‘nee’ tegen de Messias en daarmee voor de verwerping waar de apostel over spreekt. De tekst die hij aanhaalt, volgt op het feit dat Israël God jaloers maakte door de unieke band te verkwanselen. Paulus ziet dat in zijn eigen tijd opnieuw gebeuren. Maar hij ziet ook gebeuren dat dit niet het laatste woord van God is. Het gaat in dit citaat niet alleen over een terecht antwoord van God op zijn gekrenkte liefde. De context van de aangehaalde woorden verwijst tevens naar de weg waarlangs Israël − ondanks alles − kan terugkeren tot het beleven van de unieke band, die God kennelijk niet heeft doorgesneden.19
Het doel van parazèloun dat hier als antwoord op Gods jaloezie wordt aangehaald, staat in het vervolg van Romeinen 11 beschreven. Graag wil Paulus zijn volksgenoten, het volk Israël tot jaloezie verwekken, om enigen uit hen te behouden.20 Het doel van de jaloezie is net als in Deuteronomium 32, dat het volk tot God zal terugkeren. Maar nog duidelijker dan in het lied van Mozes gaat dit via een beweging naar buiten, waarbij ook de heidenen worden ingeschakeld in dit plan van God. De volken worden in deze beweging betrokken, zodat er − zoals J.P. Versteeg het uitdrukte − een golfbeweging ontstaat: van Israël naar de heidenen en van de heidenen naar Israël.21
Ziedaar de concretisering van de jaloezie van God. Deze brengt een dubbele beweging op gang, die tot doel heeft Israël bij de unieke band met zijn God te bewaren en de heidenen daarin te betrekken. Zo bevestigt deze luisteroefening naar het nieuwtestamentisch getuigenis ten aanzien van de jaloezie van God de beweging die in de bijdrage van Bart Dubbink op basis van het Oude Testament werd aangeduid. Niet op het ‘wij-zij-denken’ wordt de focus gericht, maar op de ‘wij-Gij-relatie’ waarin het ‘wij’ steeds inclusiever wil gaan klinken.22


Noten

1 ‘The God of the Old Testament is arguably the most unpleasant character in all fiction: jealous and proud of it; a petty, unjust, unforgiving control-freak; a vindictive, bloodthirsty ethnic cleanser; a misogynistic, homophobic, racist, infanticidal, genocidal, filicidal, pestilential, megalomaniacal, sadomasochistic, capriciously malevolent bully’, R. Dawkins, The God Delusion, Londen, 2006, 31.

2 Rom. 1:29; Gal. 5:21; 1 Tim. 6:4.

3 Bijv. de NEB: ‘The spirit which God implanted in man turns towards envious desires’.

4 Vergelijk de eveneens negatieve interpretatie van de ‘afgunst’ door D.C. Allison jr., die hier (met anderen) een toespeling in ziet op een verloren gegane apocriefe midrasj op Num. 11:26-29. ‘Just as Moses rebuked the jealous Joshua, who protested the grace unexpectedly given to Eldad and Modad, so James rebukes those in the synagogue who, out of envy and selfish desire, are cursing, disputing, slandering, and judging others’, A Critical and Exegetical Commentary on The Epistle of James (ICC), New York, Leiden etc. 2013, 622.

5 P. Davids verwijst o.m. naar 1 Macc. 8:16 en 1 Clem. 3:2, 4:7, 5:2, Epistle of James. Commentary on the Greek Text (NIGNTC), Exeter 1982, 163, 164.

6 Zo bijv. D.J. Moo: ‘If we interpret the verse ... as a reference to the jealousy of God, OT support is, of course, abundant’, The Letter of James (PNTC), Grand Rapids 2000, 190. Vgl. L. Floor: ‘Wanneer God zich zo nauw aan de mens verbindt, dat Hij zijn Geest in hem laat wonen, dan wil Hij die mens ook geheel voor zichzelf hebben’, Jakobus, brief van een broeder (CNT-3), Kampen 1992, 146.

7 Apc. Mos. XXXI; vgl. bijv. F. Mußner, Der Jakobusbrief (HThKNT 13.1), Freiburg etc. 1964, 183. Hij wijst tevens op de Palestijnse fragmententargum, die Gen. 2:2 aldus interpreteert: ‘Und Jahwes Memra begehrte am siebten Tage nach seinem Werk, das er geschaffen hatte’, 183.

8 2 Kor. 11:3.

9 ‘His concern is not specifically with the Corinthians’ moral behavior, but more fundamentally with the congregation’s understanding of the gospel and its loyalty to Christ alone’, V.F. Furnish, II Corinthians (Anchor Bible), Garden City, 1984, 500.

10 2 Kor. 11:4.

11 2 Kor. 12:9 is het antwoord van Paulus op de roem van de schijnapostelen.

12 ‘Vielleicht ist er einer von den „starr Konservativen“, die noch immer „um des Hauses Jahwes willen“ sich kasteien (Sach 7,3), während die Menge des Volkes tätig einer neuen Zukunft entgegenstrebt (Hag 1,4ff.)‘, H.-J. Kraus, Psalmen I (BKAT), Neukirchen 1966, 483.

13 Daar loopt de Psalm op uit: Ps. 69: 36 en 33, in het verband van vers 31-37.

14 Vgl. Joh. 2:22. De schriftplaats waar Joh. 2:22 naar verwijst in verband met de opstanding is de enige bijbeltekst die in deze perikoop werd aangehaald, Ps. 69:10. Om hierin de bedoelde verwijzing van de opstanding te kunnen horen, zal het slot van de psalm hierin meegedacht moeten worden. Door de intertekstuele verbinding met de context van het citaat wordt de reden begrijpelijk waarom het ‘verteerd worden door de ijver voor Gods huis’ uiteindelijk leidt tot het nieuwe leven, dat God langs deze weg aan het licht brengt.

15 ‘The result was inevitable; if they wanted to trust in a “no-god”, then they would experience the judgment of God at the hands of a “no-people”’, P.C. Craigie, The Book of Deuteronomy (NICOT), Grand Rapids 1976, 383.

16 ‘... when they were reduced to the last extremity, when “their power was gone, and neither ruler nor helper remained” (Deut. 32:36), then God stepped in to help them’, D.L. Christensen, Deuteronomy 21:10-34:12 (WBC), Nashville 2002, 821.

17 M.C. Mulder, Israël in Romeinen 10. Intertextuele en theologische analyse van de oudtestamentische citaten in Romeinen 9:30-10:21, Zoetermeer 2011, 263, met verwijzing naar Deut. 32:27. ‘Ondanks het logisch juiste en volkomen begrijpelijke antwoord dat God met zijn volk zal handelen zoals het met Hem gehandeld heeft, heeft toch zijn erbarmen het laatste woord’, “want de Here zal recht doen aan zijn volk en Zich ontfermen over zijn knechten, wanneer Hij ziet dat hun kracht vergaan is” (Deut. 32:36)’, a.w., 263.

18 Deut. 32:43.

19 In Israël in Romeinen 10 concludeer ik op basis van de intertextuele verbindingen tussen de context van het citaat uit Deut. 32:21 en Rom. 10, dat ‘door de context van Deuteronomium duidelijk (wordt) dat deze naijver niet uitsluitend oordeel betekent, maar ook een perspectief bevat. Op een wonderlijke manier bereikt God hiermee, dat Israël door deze naijver weer bij Hem gebracht wordt’, a.w., 266. R.H. Bell gaat nog verder. Hij ziet Deut. 32 niet alleen als de primaire bron voor Paulus’ ‘theology of jealousy’. ‘The Song influenced Paul not only in the jealousy motif but also in respect to the election, fall and salvation of Israel, and the salvation of the Gentiles’, Provoked to Jealousy. The Origin and Purpose of the Jealousy Motif in Romans 9-11 (WUNT 2.63), Tübingen 1994, 285.

20 Rom. 11:11, 14.

21 Vgl. J.P. Versteeg, ‘Kerk en Israël volgens Romeinen 9-11’, Theologia Reformata 34 (1991), 168.

22 Met dank aan Bart Dubbink MA en dr. Dolf te Velde voor de levendige gedachtewisseling op de studiedag van de onderzoeksgroep Bijbelse en Systematische Theologie van de TUA en de TUK op 3 april 2014.

Dit artikel werd u aangeboden door: Theologia Reformata

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Theologia Reformata | 136 Pagina's

Is God nu nóg jaloers?

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Theologia Reformata | 136 Pagina's