Als de graven opengaan
En de graven werden geopend. Mattheüs 27:52
Een graf wordt gedolven en weer gedicht. Aangrijpend! Pas op de grote dag der dagen gaan ze open, allemaal. Hoewel, het is één keer eerder gebeurd: ‘En de graven werden geopend’.
Wereldwijd worden er graven gedolven en weer toegesloten. Onder de liggende zerk is het stil, ademloos-stil. Nergens is het stiller. De zielen van de geliefden die ons zijn voorgegaan, zij wonen in de stilte (Ps. 94:17). In het graf is geen gedachtenis, zegt Sálomo. Daar wordt niet meer geleden, niet meer gedacht en niet meer gedaan. In het stille graf zingt ook niemand ‘s HEEREN lof, zegt Psalm 115: ‘De doden zullen den HEERE niet prijzen, noch die in de stilte nedergedaald zijn’. In het graf heerst de stilte. Diepaangrijpende gedachte.
Het avondoffer
Op Golgotha is de strijd gestreden. De zesde ure is voorbijgegaan. De hemel was in rouw geweest, maar de duisternis gaat nu wijken. De zon breekt door. De negende ure breekt aan. Het is omtrent drie uur in de middag, de tijd van het avondoffer. In de tempel steekt de priester het reukoffer al aan. Vanuit de stad klinken reeds trompetten.
Op Golgotha buigt de middelste Kruiseling het hoofd. Met een grote stem roept Hij: ‘Het is volbracht’. Hij roept als een man in Zijn volle kracht, als de Man Die machtig is om te verlossen. ‘Het is de juichkreet van een overwinnend krijgsman’ (Spurgeon). Vrijwillig geeft de Schuld- en Zondeloze Zijn geest in handen van Zijn wachtende Vader. Zijn ziel verlaat het lichaam. Het kruis is geworden tot een boom des levens. De schuld is verzoend, de dood overwonnen, de losprijs betaald. Gode zij dank voor Zijn onuitsprekelijke gave. ‘’t Is Gods Woord dat hier vervuld wordt, ’t is Gods raad die hier vervuld wordt, ‘t is Gods wil wat hier geschiedt’ (Da Costa).
In de stad is het alsof zelfs de tempel gruwt van de heiligschennende moord op Golgotha. Een onzichtbare macht scheurt het kostbare voorhangsel van boven naar beneden, voor de ogen van de dienstdoende priester. De tempel scheurt vol afgrijzen haar klederen, als antwoord op de dood van de Hogepriester. De ongewijde Joodse geschiedenis zegt dat het licht op de gouden kandelaar opeens werd uitgedoofd, tot verbazing van de beschouwers, en dat de massieve tempeldeuren uit zichzelf langzaam opengingen, tot schrik van snode Joden.
De schepping beroerd
Koning Jezus geeft Zijn geest in de handen van de Vader. Dan stuiptrekt de natuur. De schepping siddert en is ontroerd, alsof de aarde uit zijn baan wil breken. De grond schudt. De aarde beeft op haar grondvesten vanwege ‘de ontzettende goddeloosheid van hen die Christus gekruisigd hebben’ (Henry). ‘De aarde beefde dat ze Jezus zo dragen moest, en wilde liever dat kruis van haar rug afschudden’ (Ridderus). Van zo veel goddeloosheid schrikt de aarde. ‘Zou het land hierover niet beroerd worden?’ (Amos 8:8).
Kloven der steenrotsen worden vermorzeld. Rotsstenen scheuren en splijten. Het is een heel tumult. En dan staat er opeens: ‘En de graven werden geopend’. Het graf is een plaats van stilzwijgen, zegt Ridderus, ‘maar als Jezus sterft, moeten zelfs de doden getuigenis geven van Zijn macht en heiligheid’.
Op de berg Sions worden door een bijzondere kracht Gods de graven geopend en kluisters van de dood verbroken. Lichamen staan op uit de doden. Zij die plechtig ter aarde waren besteld, worden in een ogenblik levend gemaakt. Zij die lagen bekneld in banden van de dood worden opgewekt. Er komt leven in dorre doodsbeenderen. Het sterven van Hem Die de Opstanding en het Leven is, roept doden uit hun graven terug. De Gekruisigde is de gebieder des doods.
Heiligen opgestaan
Het zijn echter alleen ‘de heiligen’ die uit hun graf opstaan. Mattheüs schrijft dat er met nadruk bij: ‘En vele lichamen der heiligen die ontslapen waren, werden opgewekt’ (Matth. 27:52b). Matthew Henry schrijft: ‘Voor de heiligen is de dood slechts de slaap van het lichaam, en het graf is het bed waarop het slaapt’.
Wat gebeurt hier nu precies? Veel verklaarders zoeken naar exegetische vastigheid. Velen tasten verlegen naar de waarheid. Er worden veel vragen gesteld, waarop niet altijd een antwoord komt. Zoals deze: wie zijn deze opgestane heiligen? Sommigen denken aan Adam en Eva, of aan de aartsvaders, Abraham, Izak en Jakob. De patriarchen waren met veel zorg in het beloofde land begraven, in de gelovige verwachting van de opstanding der doden. Kort geleden had Christus over de opstanding der doden nog geleerd dat God gesproken had: ‘Ik ben de God Abrahams en de God Izaks en de God Jakobs. God is niet een God der doden, maar der levenden’ (Matth. 22:32).
Simeon en Anna
Andere verklaarders denken dat deze ‘heiligen’ de oudtestamentische martelaren waren, zij die in een grijs verleden hun geloof in Christus met hun bloed hadden moeten bekopen. Anderen denken eerder aan de latere heiligen, aan de nieuwtestamentische gelovigen die behoord hebben tot de kring van de godvruchtigen, zij die vroom hadden geleefd en godzalig waren gestorven, zij die de verlossing Israëls verwacht hebben en de Heere hebben gevreesd. Er worden namen genoemd, van mensen zoals Zacharias en Elizabet, Simeon, Anna, en Johannes de Doper. In ieder geval zijn het er ‘velen’ geweest, want dat schrijft Mattheüs. En Ridderus schrijft nog dat ‘het mensen waren die heilig waren gestorven, maar nu wakker worden gemaakt’.
Wat we weten over degenen die uit hun graven zijn opgestaan, is slechts dit: het waren uitsluitend ‘de heiligen’, en het waren er ‘velen’. Het waren er niet één of twee, maar het was een groot getal van mensen. Meer weten we niet. Ook de kanttekeningen doen er het zwijgen toe. Wat we wel weten, moet ons genoeg zijn. Een mens hoeft niet alles te weten, en een mens met een verduisterd verstand kán niet eens alles weten.
De heilige stad
Wat gaan die levend gemaakte heiligen nu doen? ‘En uit de graven uitgegaan zijnde na Zijn opstanding, kwamen zij in de heilige stad en zijn velen verschenen’ (Matth. 27:53).
Ze werden opgewekt direct na Jezus’ dood, op Goede Vrijdag, zo lezen we in vers 52. In vers 53 staat dat ze pas ‘ná Zijn opstanding’, drie dagen later dus, in de heilige stad zijn verschenen. ‘Zij vormen het voorschot op de grote schare die straks de nieuwe heilige stad zijn binnengegaan’ (Van Bruggen).
Wat hebben deze opgewekte heiligen in de tussentijd gedaan, tussen hun opstanding en hun verschijning in de stad? En: omdat dit een ‘opstandingsverhaal’ is, behoort dit dan niet meer bij Pasen dan bij Goede Vrijdag? En waar zijn ze na hun verschijning in Jeruzalem gebleven? Ridderus zegt: ‘Men moet zo nieuwsgierig niet vragen. Op verscheidene dingen zou men moeten zeggen dat men het niet weet’.
We mogen wel nazeggen wat Mattheüs schrijft: Ze kwamen in de heilige stad ‘en zijn velen verschenen’ (vers 53). Ze kwamen niet in Jeruzalem om zich te verschuilen, maar om zich te vertonen, niet aan iedereen, maar aan bekenden, ‘aan de uitverkorenen’ (J.H. Bavinck). Aan hen hebben ze verkondigd Wie Jezus voor hen geworden was, dat Hij was opgestaan uit de dood en dat Hij leeft. Christus is Overwinnaar over dood, hel en graf. Thomas Scott maakt bij al deze wonderen de volgende toepassing: ‘Onze Goddelijke Zaligmaker heeft het graf geheiligd opdat het de vredige rustplaats zou zijn voor de lichamen van Zijn slapende heiligen, en Hij heeft, als de eerstelingen van die gezegende oogst, door Zijn opstanding de voorbereidingen getroffen voor de toekomstige heropening van het graf om daaruit hun lichamen onsterfelijk en verheerlijkt op te wekken, opdat zij voor eeuwig de heilige stad hierboven mogen bewonen, waar verzadiging van vreugde bij Zijn aangezicht is, en lieflijkheden in Zijn rechterhand, eeuwiglijk’.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 17 april 2025
De Saambinder | 20 Pagina's