10. Heidense praktijken van een afgezonderd volk
Het boek Ezra
Het huis Gods, de tweede tempel, was er gekomen. De eerste tempel van Sálomo, dat prachtige godsgebouw, was door de Chaldeeën verwoest. De profeet Ezechiël zag veertien jaar na de val van het oude heiligdom in een visioen een nieuwe, heerlijke tempel ontstaan en door Gods genade mocht de tweede tempel, de tempel van Zerubbábel, er gekomen zijn. De tweede tempel heeft bestaan tot de ondergang van de Joodse staat in het jaar 70 na Christus. De gereedschappen van de tweede tempel kwamen niet overeen met die van de eerste tempel, maar met die van de tabernakel: er was één wasvat, één kandelaar en één tafel der toonbroden. Het allerheiligste van de tweede tempel was leeg: er was geen ark. Op haar plaats lag een steen, waarop de hogepriester op de verzoendag het wierookvat neerzette.
Onder Herodes de Eerste en zijn opvolgers werden er telkens gedeelten van deze tweede tempel vernieuwd. Vandaar dat we in het Nieuwe Testament éénmaal lezen over ’het feest van de vernieuwing des tempels’ (Joh. 10:22). Toen de Joden tot de Heere Jezus spraken: ’Zes en veertig jaren is aan deze tempel gebouwd’, zou men nog 38 jaren aan ’de tempel van Herodes’ voortbouwen. Deze tempel is meer dan eens door bloedvergieting ontheiligd, zodat de woorden van de Heere Jezus, Die het over ’een kuil der moordenaren’ had, bijna letterlijk van toepassing erop was. Volgens het woord van de Heere Jezus zou van deze tweede tempel geen steen op de andere steen gelaten worden. Toen Israël zijn Messias verwierp, was tevens de tijd van de oude bedeling (het Oude Testament) vervuld en veertig jaar later ging de tweede tempel bij de belegering door Titus in vlammen op.
Zoals we vernamen was onder Ezra die tweede tempel tot stand gekomen. Ondanks het woeden van de vijand mochten de teruggekeerde ballingen weer opgaan naar het huis des Heeren. Maar vier maanden later dreigde het weer helemaal verkeerd te gaan. Het gevaar kwam deze keer niet van de Samaritanen of van andere heidense omringende volken, maar het kwam van Israël zelf. Op een keer kreeg Ezra bezoek van de vorsten of familiehoofden. Zij brachten de schriftgeleerde een ontstellende boodschap. Zij vertelden hem dat heel wat Joden heidense vrouwen tot zich hadden genomen, zodat het heilige of afgezonderde volk van de Joden zich vermengd had met de heidense volken. Israël was vanwege het verbond dat God met Abraham en zijn zaad gemaakt had een afgezonderd volk dat zich niet mocht inlaten of vermengen met de heidense gruwelen van hun afgoden. Door omgang en vermenging met die heidense volken zou het volk van Israël ongetwijfeld van de ware dienst des Heeren worden afgetrokken. Vandaar Gods uitdrukkelijk gebod dat er geen vermenging van het heilige zaad met de omringende heidenen mocht plaatsvinden. We lezen in Deut. 7: 3 en 4: Gij zult u ook met hen (namelijk met de omringende heidense volken) niet vermaagschappen; gij zult uw dochters niet geven aan hun zonen en hun dochters niet nemen voor uw zonen. Want zij zouden uw zonen van Mij doen afwijken, dat zij andere goden zouden dienen; en de toorn des HEEREN zou tegen ulieden ontsteken en u haast verdelgen.
Ondanks die geweldige dreiging overtraden de teruggekeerde ballingen schromelijk het verbod van de Heere en wat het vooral zo ernstig maakte was de mededeling dat de hand der vorsten en overheden de eerste is geweest in deze overtreding (Ezra 9:2). Dat wil zeggen dat de familiehoofden en leidinggevenden van het volk, ja zelfs veel priesters en Levieten die een voorbeeld moesten zijn, het volk in die zonde voorgingen. Zij waren de eerste geweest in deze overtreding, lezen we in vers 2. In plaats dat zij als voorgangers het volk voorgingen en voorleefden in de dienst des Heeren, gingen ze hen voor in de zonde en trokken het volk van de ware dienst van de Heere af. Gelukkig waren er enige voorgangers en leidinggevenden die dat gruwelijke kwaad opmerkten en het aan Ezra kwamen vertellen. Hij was immers de persoon die de macht had verbetering in die verkeerde toestand te brengen. Het zou best mogelijk zijn geweest dat zij zelf eerst hadden geprobeerd het kwaad te keren, maar dat ze daartoe niet in staat waren geweest en zich daarom ten einde raad tot Ezra hadden begeven.
Wat deed Ezra toen hij die verschrikkelijke woorden hoorde? We lezen in vers 3: Als ik nu deze zaak hoorde, scheurde ik mijn kleed en mijn mantel; en ik trok van het haar van mijn hoofd en van mijn baard uit, en zat neder, verbaasd. De kanttekening merkt over deze woorden op dat Ezra dit deed ’uit overgrote droefheid over deze gruwel’ (kanttek.6). Letterlijk zat hij in zak en as neer vanwege het aanhoren van de zonde van het volk. En hij bleef zo verbaasd zitten tot aan het avondoffer (vers 4). Van het avondoffer lezen we in Exodus 12:6 dat het paaslam geslacht moest worden tijdens het avondoffer of tussen de twee avonden. Dat is de tijd van drie uur in de middag tot het ondergaan van de zon en ’te dezen tijde is onze Heere Jezus Christus, het rechte Paaslam, gestorven,’ zegt kanttek. 15 op genoemde tekst. Terwijl de treurende man daar enige tijd had gezeten, knielde hij daarna neer en breidde hij zijn handen uit naar de hemel.
(Volgende keer D.V. 11. Ezra’s smeekgebed)
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 2020
De Wachter Sions | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 3 september 2020
De Wachter Sions | 12 Pagina's